‘Dat ik nog gezond ben geworden, is bijna een wonder’
Lola, Nina, Giselle, Aylin vertellen het verhaal van Frank van den Berg
IndonesiëAmsterdam-West
Lola, Nina, Giselle en Aylin uit groep 7 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West hebben erg hun best gedaan om de vragen, die ze aan meneer Frank van den Berg willen stellen, goed voor te bereiden. Meneer Van den Berg is naar hun school toe gekomen om hen te vertellen over zijn leven.
Hoe was het leven op Java?
‘Voor ons gezin was het leven goed. Ik ben geboren op Oost-Java, in een mooie stad, Malang. Malang was een deftige stad met grote gebouwen. De straten kennen niet het nummer 13, omdat dat een ongeluksgetal is. In plaats daarvan hebben ze het nummer 12a.’
‘Mijn vader was zendingspredikant. Hij vond dat hij andere mensen gelukkig moest maken door ze met het christendom in contact te brengen. In Indonesië zijn de meeste mensen moslim. Mijn vader was erg geïnteresseerd in de islam. Hij dronk ook geen alcohol, hij leefde zoals de meeste mensen daar leefden.’
Wat betekent zendeling?
‘Dat betekent dat je dominee bent. Net zoals de imam bij de moslims. Als zendeling vertel je niet in je eigen land over je geloof, maar in een ander land, aan andere mensen. Nu is dat een beetje raar, dat je vindt dat je eigen geloof beter is dan dat van de Indonesiërs. Dat het beter was voor hen om christen te worden, beter dan moslim. Ik vroeg me weleens af waarom mijn vader dat deed. Die mensen daar waren ook heel gelukkig zonder het christendom. Ze zijn overigens nog steeds moslim.’
Hoe lang zat u in het Japanse kamp?
‘Drie jaar in totaal. Ik was 9 maanden oud toen ik erin kwam en ik zat er tot ik bijna vier jaar was. Ik weet daar niets meer van. Toen ik met een grote boot in 1946 in Nederland aankwam, wist ik niks meer van het kamp. Mijn broers, die veel ouder waren, weten het nog wel. Mijn leven is begonnen op zee, met uitzicht op de golven. Mijn broers hebben het jongenskamp meegemaakt. Omdat ze tien jaar en ouder waren, moesten ze weg bij onze ouders en moesten ze werken in de hitte. Zij hebben daar veel last van gehad, maar ze hebben er nooit over gepraat. In Nederland had men totaal geen interesse in wat er in Indonesië was gebeurd.’
Werd u gediscrimineerd?
‘Ja, Ik was toch een Indische jongen en op school in Nederland werd ik katjang genoemd, wat pinda betekent. Je was anders. Als je in een kamp zit, leer je overleven en een beetje handig en sterk te zijn. Het feit dat ik katjang werd genoemd, betekende op de lagere school dat de leerlingen dachten dat ik vast goed kon vechten. Ik deed ook net of dat waar was. Ik ben een keer in aanvaring gekomen met de sterkste jongen van de school. Ik was klein en mager. Driemaal raden wie won. Ik! Waarom? Niet omdat ik sterker was, maar hij was banger voor mij, dan ik voor hem. Ik was gewoon niet bang, ik dacht: ‘Het zal wel. Moet ik vechten? Nou dan ga ik vechten.’ Maar hij dacht natuurlijk, dat een Indische jongen sterk zou zijn. Daarna heb ik nooit meer hoeven vechten, want ik had de grootste jongen verslagen.’
‘Als ik terugdenk aan de oorlog, heb ik waarschijnlijk door de goede zorgen van mijn moeder de oorlog overleefd. Er was natuurlijk veel te weinig eten. Ik was altijd ziek. Dat ik nog relatief gezond ben geworden is bijna een wonder.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.