‘Constante honger is een naar gevoel’


Elise, Emilia, Frida en Nahlah vertellen het verhaal van Truus Schutte-van Soest
Eerste Hugo de Grootstraat 38-3Amsterdam Nieuw-West

Truus Schutte komt met een flinke vaart op haar scootmobiel Spring High in Amsterdam-Slotermeer binnengereden. Daar zitten Elise, Emilia, Frida en Nahlah met hun vragen voor de 94-jarige uit Geuzenveld al klaar. Truus was twaalf toen de oorlog uitbrak. Haar broer Arie werd na de oorlog geëerd als verzetsheld. Haar vader zat bij de NSB.

Uit wat voor gezin komt u?
‘Ik kom uit een gebroken gezin van acht kinderen. Toen ik negen maanden was, is mijn vader er met een andere vrouw vandoor gegaan. Ik was de jongste; mijn oudste broer was negentien jaar ouder dan ik. Een paar van m’n zussen waren al getrouwd, en ook mijn oudste broer. Die woonde met zijn vrouw in Beverwijk. In de oorlog werd hun huis ingenomen door de Duitsers. Toen kwamen ze bij mijn moeder en mij inwonen.’

Wanneer kwamen er houten wielen op uw fiets?
‘Wij hadden thuis geen geld voor een fiets, hoor. Mijn schoonzus en ik vonden een keer een fiets op straat. Die had geen banden meer; alleen de kale, ijzeren wielen zaten eraan. Daar hebben we hout opgezet en daarmee konden we naar de boeren fietsen om te vragen of ze voor ons iets te eten hadden. Vaak werden we weggestuurd en kwamen we met lege handen en honger weer thuis. Honger, constante honger, dat gevoel is heel naar.
Wij waren erg arm thuis. Mijn moeder kreeg steun, dat is geld van de gemeente. Maar dat was niet voldoende om een gezin van te onderhouden. We hadden ook voedselbonnen, waarmee je dan uren in de rij moest staan om eten te kopen. Dat in de rij staan vond ik verschrikkelijk. Mijn moeder maakte wel iedere middag tarwesoep voor ons. En al hadden we niet veel, een vriendinnetje kon altijd mee-eten. Mijn oudste broer zat in de zwarte handel en kwam af en toe thuis met een stuk vlees. Dan was het feest. En dan had je nog de gaarkeuken. Daar moest ik eten halen en dat was me toch een pokkenend van huis. Dat hele rotstuk met dat pannetje moest ik dan lopen. Gelukkig had ik wel 6 cent, zodat ik op de terugweg met een volle, dus zware pan met de tram kon. Ik had ook kleding van de gemeente. Iedereen kon zien dat je dat van de gemeente had gekregen omdat je arm was. Ik vond dat niet erg, zolang ik het maar warm had.’

Wat is het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Die keer dat de politie midden in de nacht een inval deed en mijn broer Arie meenam voor verhoor. Arie zat in het verzet; hij deelde verzetskrantjes uit. We bezochten hem in de gevangenis, ook om schone kleren te geven en zijn wasgoed mee te nemen. Op een dag kwamen we daar en hoorden we dat hij was overgeplaatst. Via de gevangenis in Utrecht en Scheveningen is hij uiteindelijk naar concentratiekamp Dachau, in Duitsland, getransporteerd. Hij en nog een andere jongen van zijn verzetsgroep waren de enigen die niet ter dood zijn veroordeeld. Maar hij werd dus wel opgesloten en is ernstig gemarteld. Ik herinner me nog de dag dat hij thuiskwam. Vanuit het raam zag ik een vrachtwagen vol met vrouwen, sommigen met kale hoofden, de straat binnenrijden. Opeens stond mijn broer voor de deur. Ik had mijn moeder nog nooit zien huilen, maar toen ze mijn broer zag, barstte ze in tranen uit.’

Wat deed u als tiener in de oorlog?
’Ik had een hechte vriendinnenclub. We gingen veel op pad, naar het Amsterdamse Bos of naar het Vondelpark. Omdat wij ons schoolgebouw moesten delen met leerlingen van een andere school, ging ik maar halve dagen naar school. Op mijn vijftiende ging ik werken op een stropdassenatelier. Ik zeg het nog vaak: ik heb duizenden mannen de strop omgedaan! Het werk werd minder toen de stoffen opraakten, en omdat de klanten wegbleven. Er was gewoon geen geld meer. Toch kreeg ik iedere vrijdag mijn loon en kreeg ik zelfs opslag. De eigenaar was erg loyaal en meelevend naar zijn werknemers. In die tijd gingen we ook af en toe naar mijn moeders familie in Brabant. Daar haalde zij shag, wat in Amsterdam niet meer te krijgen was, bij een illegale tabaksplantage. Op de terugweg zat mijn moeder dan in de trein met al die shag in zakjes op haar lichaam vastgeplakt. Ze was slim, hoor!’

Heeft u wel eens iets stouts gedaan in de oorlog?
‘Jazeker. Op de Rozengracht had je onder de bruggen schuilkelders. Er was een tekort aan hout en ik heb daar toen samen met mijn broer de houten deuren eruit gesloopt. Er kwam een keer politie voorbij, maar we werden niet gesnapt. Die deuren waren best zwaar en we moesten ermee naar huis lopen en ze dan ook nog naar drie hoog tillen. Zo hadden we wel weer voor een tijdje warmte in huis.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892