‘Buren werden uit hun huis gehaald en ingeladen’


Fadia, Werner, Manuel en Emmy vertellen het verhaal van Harriett Goldwasser-Broekman
Hunzestraat 115-IIAmsterdam-Zuid

Harriett Goldwasser (1936) en haar man Ira hebben heerlijke chocolate chip cookies meegebracht. De Joodse Harriett, geboren in de Hunzestraat, vertelt voorafgaand aan het interview dat ze goed weet dat er vandaag de dag nog altijd oorlogskinderen zijn zoals zij vroeger was. En dat we daar goed rekening mee moeten houden. Het is meteen stil, want Fadia is zelf voor de oorlog in Syrië gevlucht. Haar klasgenoten Werner, Emmy en Manuel van De Rivierenschool slaan een arm om haar heen als het gesprek begint.

Hoe is de oorlog voor u begonnen?
‘Dat was op mijn verjaardag, op 14 mei 1940. Mijn moeder wilde taartjes halen in de Rijnstraat, maar door het luchtalarm kon ze steeds niet naar de winkel. Mijn vader werkte bij het Gemeentearchief. Toen de Jodenwetten werden ingevoerd, in 1941, mocht dat niet meer en werd hij ontslagen. Dat was heel pijnlijk. Ik moest op een gegeven moment naar een Joodse School in de Jekerstraat, totdat we van de Duitsers naar Amsterdam-Oost moesten verhuizen. Veel Joden moesten daar in een soort getto gaan wonen, waar veel armoede was. Maar in mijn familie was Joods zijn helemaal niet belangrijk. Ik begreep niet waarom ik anders was.’

Wanneer bent u ondergedoken?
‘Op 21 mei 1943, toen ik net zeven was geworden. Mijn ouders hadden de onderduik goed voorbereid. Mijn moeder had er zelfs voor gezorgd dat ik niet een vast knuffeltje had, dat ik kwijt zou kunnen raken. Zo kon ik heel snel meedraaien in een onderduikgezin. Ik ben bij een gezin in Zeist terechtgekomen, op de Graaf Janlaan 18. Mensen van de ondergrondse hebben mij daar naartoe gebracht. Mijn oom en tante waren daarbij betrokken en hebben mij in een fantastische familie geplaatst. Ze hebben me opgenomen als hun eigen kind. Met deze familie heb ik nog steeds contact, ook nu met hun kleinkinderen. Ik heb daar de Hongerwinter meegemaakt, maar heb geen herinneringen aan honger. Wel aan donker en kou. Het was zo’n lange winter. We aten suikerbieten, maar mijn onderduikvader, oom Wim, wist altijd wel ergens wat eten vandaan te halen, waar hij dan stevige pap van maakte. Mijn ouders zijn ook ondergedoken, in Enkhuizen. Maar de rest van mijn familie is vermoord. Voor mijn grootouders heb ik struikelstenen laten plaatsen voor het huis waar zij hebben gewoond. Mijn moeder heeft via de ondergrondse een zelfgemaakt jurkje naar mij gestuurd. Dat jurkje hebben ze speciaal bewaard voor Bevrijdingsdag. Toen mocht ik het aan, met een tasje, en een oranje sjaal!’

Denkt u vaak nog aan de oorlog?
‘De oorlog raak je nooit meer kwijt. Toen er tijdens de afgelopen corona-lockdown een avondklok werd ingesteld, moest ik er weer veel aan denken. Tijdens de oorlog was de avondklok heel gewoon. Vanaf acht uur ‘s avonds mocht je niet meer buiten zijn. Het duurde na de oorlog nog jaren voordat ik ’s avonds buiten zijn weer gewoon kon vinden. Het zat er zo ingebakken. Een van jullie herkent zich in mijn verhaal. Ik hoef jou niets te vertellen over oorlogskinderen. Jij zou op mijn stoel moeten zitten om verhalen te vertellen. Net als jij heb ik beelden die ik nooit zal kunnen vergeten. Van de razzia’s, de Joodse families die opgepakt werden en in grote groepen op straathoeken wachtten op hun transport naar de kampen. Dat gebeurde echt elke dag. Mijn moeder was een geweldige overlever. Op een dag was ik alleen met haar thuis, toen er weer een overvalwagen van de Duitsers in onze straat stopte. Buren werden uit hun huis gehaald en ingeladen. Ook bij ons was een huiszoeking. Niet door een politieagent, maar uitgerekend door een hoge officier met een uniform met heel veel strepen. Mijn moeder liet hem binnen en deed alsof ze ziek was. Hij leunde tegen mijn bedje en ze zei: “Geef die officier eens een handje!” En die man heeft zich daardoor zo beschaamd gevoeld, of zich gerealiseerd dat hij thuis ook zo’n kindje had, dat hij is weggegaan, zonder ons mee te nemen. Het was een angstige tijd. In de slaapkamer van mijn ouders stonden altijd drie rugzakken voor als je opgehaald zou worden om naar het kamp te gaan. Maar we hadden geen idee wat ons daar te wachten zou staan. Dat hielden de Duitsers geheim. Wie had ooit van Sobibor gehoord?’

Hoe was het na de oorlog?
‘Zeist werd in 1945 bevrijd door de Canadezen. De Duitsers waren toen al weg, dus ik mocht voor het eerst weer de straat op. We gingen ergens kijken waar de Duitsers weggingen. In de verte kwam een motor aan met daarop een man met hele aparte kleren en hele grote gele handschoenen. Een bevrijder. Dat was het mooiste dat ik ooit had gezien.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892