‘Boven café De Zilveren Spiegel zaten onderduikers verborgen’


Benjamin, Ramses, Olivia en Maryam vertellen het verhaal van Saskia Meijer
KattengatAmsterdam-Oost

Benjamin, Ramses, Olivia en Maryam van de Asvo-school in Amsterdam interviewen Saskia Meijer, die het verhaal van haar familie vertelt. Haar oom, tante en vader woonden in de oorlog op het Kattengat in het centrum van Amsterdam. Zij hadden daar een café waar veel Duitsers kwamen, maar bovenop de zolder zaten Joodse onderduikers verstopt.

Uw oom en tante hadden een café in de oorlog: wat weet u daarvan?
‘Het café was van ome Jan en tante Wies. Zij hadden twee cafés in het centrum van Amsterdam, in de Warmoesstraat en op het Kattengat. Mijn oom en tante woonden boven het café op het Kattengat. Eén van de vrouwen die bediende, was een Oostenrijkse. Zij was al lang voor de oorlog naar Nederland gekomen, maar zij sprak Duits. Omdat zij Duits sprak, kwamen er Duitse soldaten naar het café. Dan konden ze met haar praten. Ik denk dat ze het aan de ene kant heel eng vonden dat er Duitse soldaten in het café kwamen, aan de andere kant was het een goede dekmantel. Mijn oom en tante hadden namelijk onderduikers op zolder. Het is een heel oud pand, een woning uit de 17de eeuw. De Gouden en Zilveren Spiegel heten ze. Mijn oom en tante hadden de Zilveren Spiegel. Je had eerst het café, dan de eerste en tweede verdieping en daarboven had je een hele grote zolder. Daar zaten de onderduikers. Dat was natuurlijk gevaarlijk, maar omdat er zoveel Duitse soldaten beneden zaten, was het ook wel veilig. Ze kwamen dan niet zo snel op het idee om daar te gaan zoeken voor onderduikers. Ik neem aan dat mijn oom en tante wel bang zijn geweest. Het was best wel dapper om onderduikers in huis te nemen.’

Uw familie zat dus in het verzet?
‘Mijn oom en tante hadden in ieder geval contact met mensen uit het verzet. Mijn vader woonde ook bij ome Jan en tante Wies in huis. Hij was jong wees geworden en had vijf zussen die veel ouder waren. Hij wist natuurlijk van die onderduikers af. In de oorlog had je voedselbonnen nodig toen er minder eten kwam. Met die bonnetjes kon je boodschappen doen. Maar mensen die in onderduik zaten, kregen die bonnen niet meer. Maar er moest natuurlijk wel eten gekocht worden. Daar zorgden de mensen van het verzet voor. Soms werd een onderduikadres te gevaarlijk, en dan moesten mensen van de ene plek naar de andere. Dan kon je aangehouden worden. Je moest altijd een persoonsbewijs bij je hebben in de oorlog. Er stond een foto op, een vingerafdruk, stempels, gegevens… Als je Joods was, stond er naast de foto een grote zwarte J. Als jij niet opgepakt wilde worden, had je dus een vervalst persoonsbewijs nodig waar de J niet op stond. Later moest je altijd een Davidster dragen. Het moest echt vastgenaaid worden op je kleding. Zodra je naar buiten ging, moest het te zien zijn. Die sterren betaalde je zelf, die kreeg je niet gratis.

Mijn vader wist dus wel dat mijn oom en tante in het verzet zaten. Mijn vader kennende zal hij ongetwijfeld mee geholpen hebben als er bonnen moesten worden opgehaald of een vervalst persoonsbewijs ergens naartoe gebracht moest worden.’

Wat is er gebeurd met uw neef Piet?
‘Onze familie is niet Joods, dus gelukkig is er bij ons niemand gedeporteerd en gestorven. In de familie is ook niemand naar Duitsland gestuurd om te werken. Maar mijn neef heeft gewoon pech gehad. Hij was de zoon van ome Jan en tante Wies. Zij hadden twee kinderen, Wijntje, genoemd naar oma, en Piet. Piet was een tiener toen de oorlog begon. In de laatste jaren van de oorlog mocht je ‘s avonds niet buiten zijn na 8 uur, maar mijn neef deed dat wel. Hij kwam toen Duitse soldaten tegen en waarschijnlijk rende hij weg. Toen hebben ze hem toen neergeschoten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892