‘Als jong baasje ging ik snel op de fiets de onderduikers waarschuwen’
Jeldau, Anniek, Vince, Wietze vertellen het verhaal van Oebele Leistra
Tytsjerk
Jeldau, Anniek, Vince en Wietze van basisschool De Romte in Tytsjerk bezoeke meneer Oebele Leistra (95). In de oorlog woonde meneer Leistra op de Súderein in Tytsjerk, dichtbij het tankstation. Hij woonde er met zijn ouders, zijn oudere broer en zijn broertje en zusje. Meneer Leistra was 11 jaar toen de oorlog begon.
Heeft u ook Duitsers gezien in de oorlog?
‘Ja, goede Duitsers ook. Naast ons huis verbleef een poosje een groep Duitsers. Op een dag kwam er een Duitse soldaat bij ons thuis en hij ging op zijn knieën bij mijn zusje zitten. Hij vertelde dat hij een zoontje van twee had, ongeveer net zo oud als mijn zusje, en dat hij hem nog nooit gezien had. Hij keek verdrietig. Hij wilde liever thuis zijn dan oorlog voeren.’
‘Ook kwam er eens een Duitse soldaat samen met een SS’er bij ons in de timmerfabriek in Burgum, daar werkte ik toen als jongen. Hij richtte zijn geweer op ons en schreeuwde iets, ik weet niet wat precies. Later die dag kwam de Duitse soldaat terug, hij was alleen. Hij vroeg ons om vergeving. Hij zei dat hij niet anders kon, omdat de SS’er erbij was.’
Wat deed u in de oorlog?
‘Ik was 11 toen de oorlog begon, ongeveer jullie leeftijd nu. Ik kwam net van de basisschool en ik kon bij de timmerfabriek van Harm de Boer in Burgum aan het werk. Maar er was bijna geen hout, dus maakten we kinderspeelgoed en sierradendoosjes. Dat was mijn plekje in de oorlog. Mijn baas, dat wist ik eerst niet, zat bij de ondergrondse, bij het verzet. Als jong baasje kon ik gaan en staan waar ik wilde, de Duitsers hadden het niet gemunt op jongens van mijn leeftijd. En als er een razzia door de SS’ers kwam, kreeg mijn baas een seintje. Want er zat iemand bij de SS’ers op kantoor in Glinstra State met een dubbelrol. Ik ging dan snel op de fiets naar Eastermar om de onderduikers te waarschuwen. Dan fietste ik terug en kwam op de terugweg de overvalwagen van de Duitsers tegen en dacht bij mezelf: ‘ha, jullie zijn mooi te laat.’
‘Aan het eind van de oorlog was er geen hout meer voor speelgoed. We zetten dan in de timmerfabriek vaak nieuwe zolen onder de klompen, want de zolen raakten versleten. Ik bracht de klompen weer terug in een grote zak achterop de fiets. Onderin die zak met klompen zaten ook wel eens blaadjes, van die illegale. En soms ook wel eens revolver. Die moest ik dan bij een timmerman in De Westereen brengen, die zat ook in het verzet. Dat deed ik als een jongen van ongeveer 14 jaar in de oorlog. Mijn ouders wisten van niks, anders mocht ik natuurlijk nooit weer naar de timmerfabriek. Ik heb het ze pas na de oorlog verteld.’
Heeft u ook angst gekend in de oorlog?
‘In het begin dacht ik: ‘De Duitsers moesten eens weten wat ik allemaal doe.’ Dan was ik ook wel een beetje bang. Op het laatst wende het wel om er op uit te gaan om mensen te waarschuwen en werd het steeds makkelijker. Ik deed altijd een ander jasje aan of ik had een alpinomuts of een pet op, zodat de Duitsers mij niet zouden herkennen.’
‘Eén keer ben ik trouwens wel heel bang geweest. Ik ging toen met paard en wagen naar Leeuwarden en moest langs een Duitse controle. Het was bij een muur. Onder die wagen zat een geheim vakje waar spek in zat verborgen. Maar we hadden ook nog een varkenskop en die paste daar niet in. Die hadden we daarom onder het hooi op de wagen verstopt. Een Duitse soldaat prikte bij die controle met zijn geweer in het hooi, maar hij stak net naast de varkenskop, dus die hebben ze niet gevonden. Anders hadden ze me opgepakt en had ik hier misschien niet meer gezeten. Ik lustte later nog wel een stukje spek, maar ik wilde nooit meer iets van een varkenskop eten.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.