‘Als je niet diep genoeg boog, kreeg je klappen’
Jordan, Da-Shawn, Loiz, Jaelynn, Indira en Tyron vertellen het verhaal van Ab Alexandre
Midden-Java, IndonesiëAmsterdam-Zuidoost
Ab Alexandre (79) heeft de oorlog niet in Amsterdam meegemaakt, maar in Indonesië. Dat heette toen nog Nederlands-Indië en was een kolonie van Nederland. De oorlog in Oekraïne brengt herinneringen naar boven bij Ab. Soms kan hij niet eens naar de beelden op televisie kijken. Jordan, Da-Shawn, Loiz, Jaelynn, Indira en Tyron van OBS Wereldwijd in Amsterdam-Zuidoost vragen hem over zijn leven in voormalig Nederlands-Indië.
Hoe merkte u voor het eerst dat het oorlog was?
‘Ik ben op 2 november 1942, in de oorlog dus, geboren in een krijgsgevangenkamp op Midden-Java, Indonesië. Alle mensen met de Nederlandse nationaliteit werden in een kamp gestopt. Mijn moeder werd met zeven kinderen in een vrachtwagen gestopt en naar een kamp in Batavia, nu Jakarta, gebracht. Dat was een vrouwenkamp. Toen mijn broers twaalf waren, werden ze overgebracht naar een mannenkamp. Mijn vader was ook gevangengenomen, maar heel ergens anders. Ik was een baby in de oorlog, dus ik heb zelf gelukkig nauwelijks herinneringen daaraan. Ik heb later aan mijn zussen gevraagd hoe het allemaal ging. Daar heb ik tekeningen bij gemaakt, bijvoorbeeld van hoe we in de vrachtwagen moesten.’
Hoe zag zo’n kamp eruit?
‘In het kamp was je helemaal afgesloten. Het was een bestaande buurt en daar werd een hek omheen geplaatst, zodat je niet naar buiten kon. Het moest ook bewaakt worden. Daarbuiten door de Japanse soldaten, maar binnen het kamp hadden de gevangenen zelf nachtdienst. Mijn moeder en zus deden dat ook. Voor die Japanse soldaten en de Japanse vlag moest je altijd buigen, heel diep. Als je niet diep genoeg boog, kreeg je klappen met een geweer. Mijn moeder was een hele trotse vrouw die niet wilde buigen. Dan werd ze geslagen en moest ze urenlang in de zon staan, zodat iedereen kon zien dat ze straf had. Er was geen hongerwinter zoals in Nederland, er was in Nederlands-Indië sowieso geen winter, maar er was wel enorme honger. Er was heel weinig eten in de kampen. Misschien een beetje soep of water. Mijn vader at slakken en wormen. Als je een rat gevangen had, had je mazzel. Dan had je vlees! Ik ben klein gebleven, omdat ik in het kamp te weinig moedermelk kreeg.’
Hoe was het voor uw ouders om gescheiden te zijn van elkaar?
‘Mijn vader zat dus in een krijgsgevangenkamp voor mannen. Mijn moeder wist niet waar hij was. Drie jaar lang heeft ze zich afgevraagd of hij nog leefde. En mijn vader wist niks van mijn moeder. Die vroeg zich af; leeft ze nog, heeft ze ellende, heeft ze honger, hoe is het met de kinderen? Hij wist nog helemaal niet dat ik bestond. Hij zat eerst in een kamp op Java. Daarna moest hij op een schip naar Birma, via Singapore. Ze zaten daar met wel duizend mensen, op elkaar gestapeld. Er was nauwelijks lucht om te ademen. Veel mensen zijn doodgegaan op die boot. Bij Birma moesten ze van de Japanners een spoorlijn aanleggen. Het was heel zwaar werk en er was weinig eten. Je moest het niet wagen te vluchten; dan werd je gemarteld op het plein, zodat iedereen het kon zien. Meestal werd je daarna nog doodgeschoten ook. In de garage van mijn zus stond wel een halve eeuw spullen van mijn vader zonder dat we het inkeken. Op een dag maakten we een doos open en vonden daarin het blik waaruit hij had gegeten in die tijd. Met een spijkertje had hij alle kampen waar hij was geweest getekend.’
Hoe was het na de oorlog?
‘Toen de oorlog voorbij was, dacht mijn vader snel terug te kunnen naar zijn familie. Eerst kwam hij een aantal maanden in een Australisch kamp. Mijn moeder kreeg lijsten te zien met mensen die het hadden overleefd en mensen die het niet hadden overleefd. Het was heel spannend, want leefde hij nou wel of niet? Ik was inmiddels drie. Op een dag stond er een man in een soldatenpak in ons huis. Ik dacht: wat een engerd is die soldaat. Ik had mijn hele leven tot dan toe alleen maar in een vrouwenkamp gezeten. De enige mannen die ik kende, waren enge, Japanse soldaten. Deze soldaat bleek mijn vader te zijn. Ik was bang en verschool me achter de jurk van mijn moeder. Toen gaf hij mij een zakje met snoepjes en was het goed. Na de oorlog wilde Indonesië onafhankelijk zijn. Indonesiërs gingen met speren de straat op om Nederlanders te vermoorden. Dat heet de Bersiap. Bij ons aan de overkant werden vier mensen uit huis gesleurd en onthoofd. Het bloed stroomde over straat. Dat was doodeng. Als je geweerschoten hoorde, moest ik onder het bed kruipen en doodstil zijn. Het was een enge tijd. Wij waren niet meer welkom in Indonesië. We moesten weg. Toen gingen we met de boot naar Nederland.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.