‘Als buitenkamper was het leven wel moeilijk in die oorlogsjaren’


Senna, Shanniella en Ernestina vertellen het verhaal van Ronald
Mochekoto, Oost-JavaAmsterdam-Zuid

In lokaal V24 van ROC TOP in Amsterdam-Zuid interviewen Senna, Shanniella, Ernestina Ronald. Ze begroeten elkaar op anderhalve meter vanwege de pandemie. Tijdens het interview toont de verteller veel foto’s van alle plekken waar hij heeft gewoond en van de mensen in zijn leven. ‘We vinden het wel stoer van hem dat hij op zijn tiende alsnog naar school is gegaan,’ concluderen de studenten na afloop van het interview.

Waarom bent u op uw tiende pas naar school gegaan?
‘Tijdens de Japanse bezetting mochten kinderen van Europese origine geen scholing krijgen. Ik dus ook niet. Ik was indo, dat staat voor ‘Indo-Europeaan’ maar onderling zeggen wij ‘In Nederland Door Omstandigheden’. In koloniaal Indonesië noemden ze ons ‘gemengd bloed’. Wij waren in de oorlog de ‘buitenkampers’. Mijn moeder, zus en ik hoefden niet in een concentratiekamp zoals de witte Europeanen. Mijn vader was niet bij ons, hij was ergens anders geïnterneerd. Maar als buitenkamper was het leven wel moeilijk in die oorlogsjaren. Weet je waar veel kinderen aan dood gingen? Aan mazelen. Ik heb het net gered. Aan het einde van de oorlog kon ik niet eens meer lopen. Maar ik heb het overleefd. Daarna kwam ook nog de Bersiap-periode, toen moesten we wel een kamp in, voor onze eigen veiligheid. Daar was het verschrikkelijk. ‘s Nachts werd in dat kamp op meiden gejaagd. Als ze een meid te pakken kregen, dan was het pech. Eentje is weggehaald en nooit meer teruggezien.
Pas na al die oorlogsjaren kon ik naar school. Daarom was ik al tien toen ik voor het eerst ging. Uiteindelijk, heel veel jaren later, ben ik zelf leraar geworden.’

Voelde u zich anders in Nederland?
‘Ik ben geboren als Nederlander. Mijn moeder was van Indonesische afkomst, mijn vader van Hollandse afkomst. Er werd bij mij thuis Maleis en Nederlands gesproken. In dat koloniale land leer je onderscheid te maken vanwege etnische afkomst. Ik kon aan iemands neus al zien waar iemand vandaan kwam. Die gemengde huwelijken kwamen trouwens niet zelden tot stand doordat een Europeaan geld bood aan de vader van een Indonesische en zo zijn eigen bruid kocht. Dat gebeurde. Door mijn uiterlijk dachten mensen hier dat ik geen Nederlands sprak. Ik was het eerste bruine jongetje op school. Ik had geen scholing gehad, maar kende wel alle bloemen, planten en vogels in Indonesië, waar ik met de natuur leefde. Mijn eerste kosthuis hier was in de Watergraafsmeer, later ging ik naar Slotermeer.’

U ging als beroepsmilitair naar Nieuw-Guinea.
‘Ik kwam in Amsterdam in een Indo-bubbel terecht. Etniciteit werd onze verbindingsfactor. Niet iedereen was even aardig. Je had in Amsterdam groepjes met een leider, de djabo. En sommige groepjes stalen sigaretten, wij ook. In 1956 emigreerde het grootste deel van mijn vriendenkring naar andere landen: Canada, Brazilië, de Verenigde Staten. Ik niet, ik had mijzelf aangemeld als beroepsmilitair en ging in dat jaar als militair naar een andere voormalige Nederlandse kolonie: Nieuw-Guinea. Daar vocht het Nederlandse leger om die kolonie te behouden. Ik was radiomonteur en later technische begeleider van wapens. Toen ik uit dienst ging, wist ik: dit is niks voor mij.’

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892