‘Alle haat is zo onzinnig, je verpest je eigen ziel’


Eldana, Amin, Enes,Jai vertellen het verhaal van Suze Krieg
Amsterdam-WestAmsterdam-West

Mevrouw Suze Krieg komt op bezoek op O.B.S. Corantijn in Amsterdam-West. Daar wachten Eldana, Amin, Enes en Jai op haar. Mevrouw Kries is geboren in Polen. In 1933 vluchtte haar familie naar Amsterdam. Maar ook hier was de Joodse mevrouw Krieg niet veilig. Ze was 10 jaar oud toen de oorlog begon. Als de kinderen haar interviewen is ze 92 jaar oud.

Wat hebt u meegemaakt in de oorlog?
‘Wij zijn allemaal Joods en het was een verschrikkelijke tijd voor Joden. Waar we toen woonden, konden we niet meer blijven. We zijn verhuisd naar een getto. Dat is een buurt voor alleen maar Joden. Toen ik ouder was, ging ik naar het Joods lyceum, maar we mochten niet meer in de tram en we mochten eigenlijk niks meer en we droegen een ster. Ik vond die ster op zich helemaal niet zo erg. Het enige dat ik erg vond, is dat hij altijd goed vast moest zitten anders kreeg je op je kop. Het werd steeds erger en erger voor Joden. We waren verhuisd naar het getto en op een avond stond er een vrachtwagen met een Duitser erin en die kwam naar boven. Hij belde niet eens aan. Hij kwam ons halen. We moesten mee met die man in die wagen en we gingen naar het Muiderpoortstation. We moesten een hele tijd wachten en toen werden we ingeladen en toen gingen we naar Westerbork dat was het eerste concentratiekamp in Holland. Dat was opeens een heel ander soort leven met alleen die rugzak die we bij ons hadden. Mijn vader werkte als muzikant voor de kampcommandant, ik zat in quarantaine want ik had een ziekte aan mijn lever, mijn zus ook. Andere mensen werden van Westerbork naar Auschwitz gestuurd. Daar werden ze vergast. In het totaal hebben ze zes miljoen Joden vergast. Maar wij zaten nog steeds in Westerbork. In 1944 werden wij met z’n vieren met de trein naar Bergen Belsen gestuurd. En mijn moeder zei toen: ‘We kunnen nu gelukkig niet meer naar Auschwitz gestuurd worden.’ In Bergen Belsen was er honger en er waren ziektes en daardoor gingen veel mensen daar dood maar er waren geen gaskamers.’

Hoe bent u uit Bergen Belsen weg gegaan?
‘Toen de Duitsers hoorden dat de Amerikanen eraan kwamen, hebben ze nog veel mensen in veewagens op de trein gezet. Wij ook. En die trein heeft tien dagen door Duitsland gereden. Veel mensen waren halfdood. We lagen in die veewagen met andere vreselijk zieke mensen. Mijn moeder had vlektyfus en mijn vader woog niks meer. Als mensen doodgingen werden ze ’s avonds als de trein stopte gewoon op de rails gegooid. Op een dag ging mijn zusje water halen en de trein begon weer te rijden en mijn zusje was er nog niet dat vond ik zo erg. In die chaos met zoveel dood om je heen. Ik dacht dat ik haar nooit meer terug zou zien. Ze was 11 jaar toen. Maar handig als ze was, is ze toen de trein weer ging rijden in de laatste wagon gesprongen en toen was ze er weer.’

Hoe zijn jullie bevrijd?
‘Op een dag zeiden ze: ‘Daar zijn de Russen, die gaan ons bevrijden.’ Er was geen Duitser meer in de omgeving die waren allemaal gevlucht. Op een of andere vreemde manier zijn wij alle vier blijven leven. Ik kreeg vlektyfus en ik wist niet meer wie ik was en uiteindelijk kwam ik in Maastricht in de psychiatrie terecht. Ik wist niet meer wie of waar ik was. Zij hebben voor mij gezorgd en ik ben blijven leven. Toen ging het ook weer steeds beter met me. Ik was toen 15 jaar. Ik weet nog dat ik weer in Amsterdam terecht kwam en toen in heel korte tijd gewoon weer naar school ging. Naar het Amsterdams lyceum. Ik snap nog niet hoe dat kon. Op een of andere manier ga je dan toch weer door met leven met een schroef los, of met een rugzakje om, en dat raak je nooit meer kwijt. En waarom ik nog leef, dat zal ik nooit te weten komen. Waarom wij met z’n vieren erin gekomen zijn en met z’n vieren eruit gekomen zijn, dat weet ik niet.’
‘Ik heb in de tussentijd veel nagedacht over mijzelf en ik dacht ook: ‘Eigenlijk hoor ik dood te zijn, want ik hoor bij die vele mensen, die daar gestorven zijn. Maar ik ben niet gestorven. Ik heb nooit een pubertijd gekend en heb een vreemd soort leven.’

U zat met Anna Frank op school, heeft u ooit met haar gesproken?
‘Ik sprak haar bijna iedere dag. Ik zat een klas lager. Ik vond haar niet aardig en heel verwaand. Anne Frank werd uiteindelijk verraden en kwam ook in het kamp Bergen Belsen terecht. Wij overleven het en zij niet. Dan denk ik Gods wegen zijn heel wonderlijk.’
‘Nu kan ik mensen helpen. Ik kan mensen helpen die heel erg haten en blijven haten en slechte gedachten hebben. Dan krijg ik een gesprek met ze en dan zeg ik: ‘Het beste is om vrede te hebben met jezelf en met alles wat er gebeurd is. Het is geweest.’ Ik heb een troost cake gebakken en als iemand verschrikkelijk haat en er echt last van heeft dan kan ik mijn troost cake aanbieden. Ik heb veel moeten slikken, maar nu heb ik er vrede mee. Dan kan je blij leven. Alle haat is zo onzinnig, je verpest je eigen ziel.’

Is er ook iets leuks gebeurd?
‘Mijn vader speelde gitaar. Oost Europese muziek lijkt op Joodse (Jiddische) muziek, achter hem stond plotseling een soldaat en hij zei toen: ‘Deze muziek die u nu maakt, doet mij herinneren aan mijn thuis.’ Een tijd later zei mijn vader als er een keer een grote rechtzaak komt tegen soldaten uit Bergen Belsen -en die is er ook geweest denk ik- dan ga ik op staan als hij aan de beurt is en doe ik een goed woordje voor hem. Ze waren niet allemaal even erg.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892