‘Al die benzinetanks vlogen in brand… Het was een hel’
Filip, Joep, Nina en Puk vertellen het verhaal van Ger de Wind
Boschdijk, Eindhoven
Vanwege de aangescherpte maatregelen rondom het coronavirus en de hoge leeftijd van meneer De Wind wordt het een online interview. Het is natuurlijk jammer dat je elkaar niet fysiek in de ogen kunt kijken, maar zowel meneer De Wind als Filip, Joep, Nina en Puk van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven lijken niet gehinderd door het scherm, mede dankzij een kraakheldere verbinding. Ger de Wind was acht jaar toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn ouders en zusje aan de Boschdijk.
Moest u onderduiken toen er oorlog was?
‘Nee. Mijn vader had wel Joodse ouders, maar was met een Katholieke vrouw getrouwd. Dat is waarschijnlijk zijn redding geweest. En ook dat hij niet ingeschreven stond bij de synagoge. Andere familieleden – mijn opa en oma, ooms en tantes – zijn wel door de Duitsers opgepakt en in Auschwitz vermoord. Mijn vader heeft de oorlog dus overleefd, maar hij is wel heel bang geweest. Als Duitse soldaten over de Boschdijk kwamen, rende hij door de tuin, door de heg heen naar een achterbuurman om zich te verbergen. Hij is gelukkig nooit opgehaald.’
Wat is u het meest bijgebleven uit de oorlog?
‘Ik denk het bombardement op Eindhoven, een dag na de Bevrijding. Vanuit het Noorden kwamen Amerikaanse parachutisten, uit het Zuiden kwam het Engelse leger met grote tanks en benzinewagens. Heel Eindhoven stond vol, straat na straat stonden tanks met benzine en auto’s en dat hadden de Duitsers gezien. Op 19 september voerden ze een heel groot bombardement op Eindhoven uit. En al die benzinetanks die daar stonden, vlogen in brand. Het was een hel. Wij woonden gelukkig een heel eind buiten het centrum, maar zijn toch met mijn ouders die nacht weggefietst, de bossen in. Ik zat bij mijn vader achterop en mijn zusje bij mijn moeder. We kwamen bij een boerderij. Mijn moeder kon niet meer. We mochten daar blijven slapen. Ons huis was bij terugkeer onbeschadigd, maar de stad brandde.’
Wat gebeurde er na de oorlog met NSB’ers?
‘Ik heb gezien hoe aan de overkant bij ons een huis van een NSB’er werd leeggeplunderd. Mensen gooiden het huisraad uit het raam. Zoveel haat was er. Ik kreeg een ketel te pakken! Trots ging ik naar huis. “Kijk eens wat ik heb!’ zei ik tegen mijn moeder. Ze was heel boos; ik moest het terugbrengen. Iemand anders nam die pan toen mee. Ik heb ook gezien hoe een vader van een vriendje van huis werd opgehaald. Met zijn handen omhoog liep hij langs ons. NSB’ers werden mishandeld en moesten beschermd worden door gewone burgers, zodat ze niet doodgeslagen werden.’
Was u ondanks de oorlog gelukkig?
‘Ik was een jongen van een jaar of acht toen de oorlog begon en ik was niet bang. Ik vond vliegtuigen ook imposant. Je beseft op die leeftijd niet zo goed wat voor risico je loopt en wat er aan de hand is. Aan het eind van de oorlog was ik net zo oud als jullie. Ik weet niet of jullie nu over geluk nadenken? Ik kan me niet herinneren dat ik toen al aan geluk dacht. Ik denk dat ik daar pas aan ging denken toen ik veel ouder was en zelf kinderen had. Toen pas kon ik terugkijken op die verschrikkelijke oorlog en me afvragen wat geluk was. Toen ik twaalf was of zo, net als jullie nu, denk ik niet dat ik ooit erover nadacht.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.