‘Achteraf denk ik, hoe heb ik dat gedurfd’


Julius, Peer en Lex vertellen het verhaal van Frits Neijts
BestevaerstraatAmsterdam-West

Julius, Lex en Peer bespreken onderweg naar Frits Neijts nog wat extra vragen. Ook spreken ze af dat als ze tijdens het interview nog nieuwe vragen bedenken, ze die dan ook kunnen stellen. Aangekomen bij het verzorgingstehuis staat Frits hen op te wachten en wijst naar de grote tafel bij het raam waar ze kunnen gaan zitten. Het personeel zet koekjes en limonade neer en het interview kan van start.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was bijna twaalf jaar toen de oorlog begon en dus zeventien toen het was afgelopen. Volgende maand word ik 93. Ik had een even oude buurjongen, Pietje. We speelden veel samen buiten, televisie en computers hadden we niet, wel tikkertje, diefje met verlos of andere leuke spelletjes. Mijn vader was Joods, mijn moeder niet. Zij was christelijk en politiek heel actief. Al in 1930 kwamen er Joodse mensen uit Duitsland naar Nederland gevlucht. Mijn moeder hielp hen om een veilige schuilplaats in Friesland te vinden. Maar ze vond het voor mijn vader ook te gevaarlijk en vond dat hij moest onderduiken. Van 1941 tot het eind van de oorlog heeft hij ondergedoken gezeten op de zolder van een drogisterij. We zijn er een keer op een zondagochtend geweest. Mijn moeder was heel voorzichtig, we moesten heel stil doen. Mijn vader heeft zich ook de hele oorlog heel stil gehouden. Hij kon niet naar buiten, mijn moeder was heel streng daarin. Zo heeft hij de oorlog overleefd.’

Zat u bij het verzet?
‘Ik heb gestolen voor het verzet. Toen ik vijftien was, ging ik werken in een geneesmiddelenfabriek in de Jordaan. De vader van Pietje hielp onderduikers en vroeg of ik wat vitamine C en pleisters kon meebrengen. Ik werkte in het magazijn en deed dat in mijn sportkousen, onder de wijde pijpen van mijn broek, die met een elastiek aan de onderkant dichtzat. Bij de uitgang van de fabriek was een controle om te zien of iemand spullen meenam. Dat was een kauwgomballenautomaat, daar moest je een knikker uittrekken. Als je een groene knikker trok. mocht je naar huis. Als je een rode trok, werd je gefouilleerd om te kijken of je iets had verstopt onder je kleren. Achteraf denk ik, hoe heb ik dat gedurfd? Ik zou het nou niet meer durven. Negen keer heb ik spullen mee kunnen nemen, de tiende keer trok ik een rode bal en moest ik mee naar het kantoor. Daar zat een oudere Duitser die vroeg waarom ik dat deed. Ik kon mijn buurman niet verraden en zei dat we arm waren thuis. Hij zei: “Ach je bent nog jong, ga maar naar huis.”’

Zijn er wel eens Duitsers aan de deur gekomen?
‘Nadat ik was betrapt bij de geneesmiddelenfabriek, werd het huis van de buren omsingeld en was er een inval. Ze waren verraden. De buurman, de vader van mijn vriendje Pietje, is een half jaar voordat de oorlog afgelopen was doodgeschoten. Dat was heel tragisch. Pietje en zijn zus hebben de oorlog wel overleefd. Mijn moeder werd na dat verraad bang. Daarom gingen we verhuizen. Een maand na de verhuizing, viel er een bom op de woning waar we eerst hadden gewoond. Altijd werd tegen mij gezegd: “Jij hebt een engeltje op je schouder gehad. Eerst door die ouwe man weggestuurd en toen die bom op jullie vroegere huis.” Ik heb met mijn kinderen en kleindochters daar nog eens gekeken. De plek is nog steeds kaal, er is nooit meer op gebouwd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892