‘Achteraf bleek dat ze twee onderduikers op zolder hadden!’


Willem, Daniël, Bette en Riham vertellen het verhaal van Ton van der Zwaard
Kattenlaan, AmsterdamAmsterdam-West

Willem, Daniël, Bette en Riham van de Boomgaard in Amsterdam-West hebben al gehoord dat Ton van der Zwaard humor heeft en ze verheugen zich erop hem te ontmoeten. Ton is geboren in 1933 en woonde toen bij de Overtoom, aan het Vondelpark, waar hij in de stad opgroeide als boerenjongen. Hij kan ontzettend goed vertellen, onder andere over de gaswolk na het bombardement, onderduiker Kees en het broodje dat hij wilde stelen van een Duitse kok.

Hoe merkte u dat er oorlog was?
‘Wij woonden aan het Kattenlaantje, dat is bij het Vondelpark. In 1942 zijn in dat park bommen gevallen. Dat was niet expres. De Engelsen en Amerikanen bombardeerden de Fokkerfabrieken in Amsterdam-Noord, omdat daar dingen voor de Duitsers werden gemaakt. Een van die bommenwerpers werd aangeschoten en is toen neergestort bij Ouderkerk. Maar voor het neerstorten, liet hij zijn bommen vallen op het Vondelpark. De piloot dacht dat dat niet veel kwaad kon, omdat er geen huizen stonden. Maar er liep een gasbuis door het park. Een van die bommen viel precies op die buis en dat werd een enorme gaswolk. De ramen in de Frederiksstraat lagen er allemaal uit. Wij hadden thuis zeven ramen rondom, maar die hadden geen barstje! De boswachters en ook mijn vader werden door de politie uit bed gehaald. Ze moesten het Vondelpark afsluiten. Het park was omgeven door die gaswolk; ze waren bang dat iemand met een sigaret het park in zou lopen.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Ja, mijn neef Kees zat bij ons ondergedoken. Hij was een stuk ouder dan ik en was buschauffeur in Arnhem. Hij werd opgepakt en moest munitie rijden voor de Duitsers. Dat begon op een gegeven moment te vervelen. Hij was zo brutaal als de pest en heeft op een dag een wagen met munitie het hoofdkwartier van de Duitsers in Antwerpen binnengereden. Hij zei “Daag!” en heeft de poten genomen. Hij is bij ons ondergedoken en dat is goed gegaan. Hij kreeg van mijn vaders baas een Ausweis, een identiteitsbewijs, en werd controleur in het Vondelpark. Ondergedoken bij ons én controleur in een park dat vol zat met Duitsers, kun je het je voorstellen? Mijn neef was echt brutaal. Aan de ene kant van het park jatte hij een fiets van de Duitsers en aan de andere kant van het park ruilde hij die weer in voor een koek of een brood, ook weer bij de Duitsers. Want hij had natuurlijk geen voedselbonnen en we kregen per persoon maar een half brood per week. Dat was echt honger lijden.’

Bent u zelf veel in aanraking gekomen met Duitsers?
‘Jawel. In het park was ook een fouragetent. Daar zat een kok, die brood bakte voor de Duitse soldaten. Als ik de koeien naar het land gebracht had, rook ik dat en tja, ik had honger. Het rook zo lekker. Aan de achterkant van die tent zag ik kratten met kuchen, dat zijn broodjes. Ik op handen en knieën door dat gras om zo’n kuch te pakken en toen voelde ik opeens een hand in m’n nek… van die Duitse kok. Hij sleurde me naar binnen. Maar het was een heel aardige man. Hij liet me foto’s van zijn dochtertje zien. Op een gegeven moment hoorden we de officieren aankomen en toen ging hij zogenaamd tegen mij schelden. Hij pakte een halve kuch, stopte die onder m’n blouse en toen gaf ie me zogenaamd een schop, zo de tent uit. Ook de andere Duitsers in het Vondelpark groetten mij, dat boerenjongetje met die koeien. Maar verder had ik geen contact met ze, want zij spraken Duits en ik plat Amsterdams. We hadden ook NSB’ers in de straat. Daar werd met een scheef oog naar gekeken, terwijl ze wel altijd vriendelijk groetten. Achteraf bleek dat ze twee onderduikers op zolder hadden. Hoe vind je dat, NSB’ers die onderduikers hadden!’

Hoe was het eind van de oorlog?
‘Er was onrust in het park tussen de Binnenlandse Strijdkrachten, dat waren Nederlandse verzetsmensen, en de SS’ers. Er zijn toen vier of vijf mensen van de Binnenlandse Strijdkrachten omgekomen. Bij de hoofdingang aan de Amstelveenseweg staat nu in de muur een klein monument met hun namen erop. Op 4 mei worden er altijd bloemen gelegd. Ik was die dag de paarden naar het land aan het brengen en opeens werd een van de paarden dodelijk getroffen en zakte door z’n knieën. Hij sloeg over de kop en ik lag eronder! Ik rende naar huis, m’n klompen was ik kwijt. “Papa, papa, het paard is dood!” riep ik. Mijn vader keek me aan en zei: “Waar zijn je klompen?” Dat wist ik niet. Ik was op m’n sokken naar huis gerend. Daarna mocht ik niet meer het park in van m’n vader. Die was als de dood dat mij iets zou overkomen.’

    

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892