‘Arie zei: “Hermannetje, kruip terug in je bed”’


Lean, Tearlach, Nadina en Daniel vertellen het verhaal van Herman Polak
Kloveniersburgwal, AmsterdamAmsterdam-West

Herman Polak zit ontspannen in de docentenkamer te wachten tot Lean, Tearlach, Nadina en Daniel er zijn om hem te interviewen. De leerlingen van de Boomgaard in Amsterdam-West weten dan nog niet hoe indrukwekkend het verhaal van meneer Polak is. Opgewekt stellen ze de eerste vraag.

Bent u Joods?
‘Ja, mijn beide ouders waren Joods en ik dus ook. Maar toen de oorlog begon wist ik helemaal niet wat dat was. Dan zeiden ze: “Jij bent Joods, dan word je vermoord met gifgas”. Ik wist niet wat gifgas was en ik wist ook niet wat Joods zijn betekende. Ik wist helemaal niks!
Ik was een jongetje van drie en ik moest onderduiken. Dankzij achttien verschillende families die het lef hebben gehad om mij in huis te nemen, heb ik het overleefd. Als een pakketje werd ik van de ene familie naar de andere gebracht. Iedere keer zei de duikmoeder, zo noemde ik de onderduikmoeders, waar ik werd ondergebracht: “Hermannetje, je hoeft je geen zorgen meer te maken, hier ben je veilig”. Maar na een paar weken zei ze: “Het is toch een beetje gevaarlijk, het is misschien beter als we je weer naar een ander adres brengen.” Dan werd ik ‘s avonds met een kap over m’n hoofd naar een ander adres gebracht.’

Bent u ook een keer ontdekt?
‘Ja, dat heet verraden worden. Dat is één keer gebeurd. Ik was bij een familie in het centrum van Amsterdam samen met dertien andere onderduikers. Een van de dochters, Roza, was achtervolgd door de Nederlandse politie. Ze zeiden tegen haar: “Als jij straks thuis bent, geef ons dan het sein ‘veilig’, zodat wij weten dat we naar binnen kunnen.” Dat heeft ze gedaan en zo is iedereen die daar zat verraden en weggehaald, op drie mensen na. Ik was één van die drie. Dat kwam omdat een Joodse slager, Arie, tegen mij zei: “Hermannetje, kruip terug in je bed.” Ik sloop tussen al die benen door terug en kroop onder de dekens. Alleen een lok van mijn haar stak nog boven de dekens uit. Toen is Arie heen en weer gaan lopen voor het bed, zodat ze niet konden zien dat ik daar lag. Ze hebben me niet gevonden, de volgende dag ben ik meteen naar een ander adres gebracht.’

Heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
‘Rond de Bevrijding was ik in Landsmeer ondergedoken. Toevallig zat mijn vader in Zaandam, dat is daar vlakbij. Maar mijn vader wist niet waar zijn zoon was. Ik was kwijt, maar hij had wel gehoord dat er een Joods jongetje in Landsmeer was. Op 5 mei mocht ik voor het eerst buiten spelen. Op die dag vond mijn vader mij spelend op straat. Hij dacht: dat zou mijn zoon wel kunnen zijn. Hij kwam naar mij toe en vroeg mijn naam. Ik was in de oorlog getraind om met niemand te praten, dus ik begon meteen te huilen en liep naar mijn duikmoeder. Mijn vader liep achter mij aan en vroeg aan haar hoe ik heette. Zij zei: “Dat gaat u niets aan, dat is mijn zoon”. Toen vroeg hij mij een hele slimme vraag: “Weet jij nog hoe jouw zusje heette?” Ik was heel trots dat ik dat nog wist, dus ik zei meteen: “Felice!” Toen wist mijn vader dat zijn zoon nog leefde. Hij stond daar als volwassen man te huilen als een baby. “Mijn kind leeft nog! Hij is niet vermoord, hij leeft nog!” Enorm emotioneel was dat. Toen zei hij: “Ik neem je mee naar huis.” Maar de burgemeester van Landsmeer had gezegd dat alle kinderen dat weekend chocola zouden krijgen. Dus ik zei: “Nee, ik ga niet mee, ik wil chocola”. Grappig hè, ik had liever chocola dan een huilende vader.’

Bent u tijdens de oorlog naar school geweest?
‘Nee, want ik mocht niet eens naar buiten. Ik mocht niet eens bij het raam komen, want dan konden ze zien dat daar een jongetje zat. Ik heb me dood verveeld tijdens de oorlog. Een plek waar ik heb gezeten was in een verlaten speelgoedfabriek. Daar zat ik drie maanden in m’n eentje, zonder speelgoed en zonder boekjes. Ik had een matras, een po en een fles water. ‘s Avonds kwamen ze wat eten brengen. Als ik ging slapen, liepen er hele hordes muizen rond. Daar was ik helemaal niet bang voor. Ik dacht alleen maar: “Sukkel, had je maar geen Jood moeten zijn”. Ik gaf mezelf de schuld dat ik op die klote plek zat. Ik wist ook niet wie anders ik de schuld moest geven. Ik heb ook een tijdje in Krommenie ondergedoken gezeten. Dat was de enige plaats waar ik op straat mocht spelen. Daar waren van die boerenjongetjes die mij in de brandnetels gooiden. Dat vond ik fantastisch! Het prikkelde een beetje, maar ik hoorde bij de groep, dat was wat ik wilde. Ik wilde normaal zijn, ik wou voetballen en alles doen wat andere kinderen ook deden. Normaal zijn, dat vond ik zo belangrijk. Dat is wat kinderen willen. Daarom is het belangrijk dat je iemand nooit pest omdat hij anders is, want daar kan iemand zelf ook niks aan doen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892