‘Dat zijn treurige dingen waar ik steeds meer bij stilsta’


Rowena, Timo, Faas en Malek vertellen het verhaal van Edith Postma
Orteliuskade 53-1Amsterdam-West

Rowena, Timo, Faas en Malek interviewen Edith Postma op school, De Boomgaard in Amsterdam-West. Edith is geboren in 1932 en woonde vroeger op één hoog aan de Orteliuskade 53. In de oorlog had ze een Joods vriendinnetje, maakte haar moeder een mooie jas, waar ze al snel niet meer zo blij mee was, en dacht ze haar ouders een plezier te doen met houten tramblokjes.

Hoe was het om de oorlog mee te maken?
‘Ik ben nooit bang geweest. Als kind denk je dat je ouders er wel voor zorgen dat er niks gebeurt. Natuurlijk maakten we van alles mee. Als er bombardementen waren, moesten we met de buren op de overloop schuilen. Rugzakjes met wat eten en drinken stonden al klaar voor het geval dat we zouden moeten vluchten. Het was angstig, maar ook wel een beetje gezellig. Je sprak wat met elkaar en op een gegeven moment mochten we weer naar bed, als de tweede sirene ging. Dat gebeurde een paar keer per maand. Langzamerhand maakte je meer dingen van de oorlog mee. Mijn Joodse vriendinnetje Inge van een paar huizen verder, die me elke dag ophaalde, moest in 1941 een ster dragen en later ook naar een andere, Joodse school. Op een dag, ik denk in 1943, zei mijn moeder: “Ze hebben de familie Engelander vannacht weggehaald”. Ik heb nooit afscheid kunnen nemen. Ze zijn in Auschwitz vergast. Dat zijn treurige dingen waar ik steeds meer bij stilsta. Tijdens herdenkingen komt dat allemaal weer naar boven en dan denk ik: wat hebben die het vreselijk gehad. Ik droom er soms over. Hoe haar moeder met haar twee kindjes naar die gaskamers gingen. Dan word ik bezweet wakker.’

Kwam u zelf wat tekort in de oorlog?
‘Er was niet veel hout, wat je nodig had om je huis en eten warm te maken. Op een dag heb ik samen met een vriendinnetje houten blokjes die tussen de tramrails lagen gepikt. Dat deden veel mensen. Kwam ik thuis met mijn schooltas vol blokjes! Ik dacht mijn ouders daar een plezier mee te doen, maar de vader van het vriendinnetje werd heel kwaad. “Dat mag niet, dat is stelen,” zei hij. We moesten de blokjes weggooien. Mensen kwamen meteen aanrennen om ze mee te nemen. Terwijl wij ons uit de naad hadden gewerkt voor die blokjes.
Van alles was er weinig in de oorlog, dus ook kleren. Ik had een winterjas nodig en mijn moeder kon redelijk goed naaien. Van haar zwarte jas maakte ze er eentje op mijn maat. Omdat ze zwart te saai vond voor een kind voerde ze met stof van een rode broek de capuchon en jaszakjes en biesde ze de knoopsgaten ermee af. Beeldschoon in haar ogen. Maar mijn vriendinnetje Inge zei: “Bah, je ziet eruit als een NSB-kind, ik ga niet naast je lopen!” Ook op school scholden ze me uit. Ik wilde die jas niet meer aan. Mijn moeder kon niet anders dan al dat rood eraf halen. Toen heeft ze iets blauws eraan gemaakt.”

Hebben jullie ooit onderduikers in huis gehad?
“Ja, we hadden een jongen van een jaar of zestien, die later verliefd werd op mijn zusje van veertien, in huis. Hij kwam uit Den Haag en was bij een bombardement zijn huis kwijtgeraakt. Omdat hij de leeftijd had om te worden opgepakt om in Duitsland verplicht te werken, is ‘ie een tijdje bij ons gekomen. Dus toen had m’n moeder nog een mond te voeden! Hij had niet echt een schuilplaats; hij sliep op een zolderkamertje helemaal boven op drie hoog. Hij kwam ook wel op straat, maar was erg voorzichtig.’

Was het einde van de oorlog een groot feest?
‘Ja! Mijn ouders hadden de radio uit angst voor de Duitsers ingeleverd, dus we konden geen nieuws volgen. Sommige mensen luisterden stiekem naar de Engelse radio en zo hoorden we dat de oorlog afgelopen was. Die avond haalde mijn moeder de rugzakjes om te vluchten tevoorschijn en toen hebben we de leefkoeken, een soort astronautenvoer, die daar al die tijd inzaten opgegeten. Daarna gingen we naar buiten, ook onze onderduiker, en overal was het feest. Je kunt dat vergelijken met als nu Ajax heeft gewonnen. Mijn moeder zei ons voorzichtig te zijn, want er waren nog Duitsers in de stad. Een paar dagen later was mijn zusje op de Dam met die onderduiker, haar vriendje, toen er vanuit De Groote Club werd geschoten door Duitse soldaten. Veel mensen werden geraakt of zelfs gedood. Zij heeft daar al die bloedende en vermoorde mensen gezien.
De Engelsen dropten eten vanuit vliegtuigen in de weilanden. Dat moest eerlijk gedistribueerd (verdeeld) worden in de winkels. Mijn moeder ging met een kussensloop naar de kruidenier en kwam terug met een soort crackers. We hebben ons ongans gegeten daaraan, we aten het als gebak, zo heerlijk. En dat witte brood.., dat vonden we net cake!’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892