School: Zaanlands Lyceum

‘We wisten niet eens wat er aan de hand was’

Eva, Zilver, Amy en Valerie van het Zaanlands Lyceum gingen op bezoek bij Annemie Doorgeest (1937). Ze vonden het heel gezellig in haar huis aan de Zaan, dat vol hangt met schilderijen die ze zelf maakt. In de oorlog woonde Annemie in een zijstraat van de Westzijde. Ze was drie jaar toen de oorlog begon.

Wanneer begon de oorlog voor u echt?
‘Er werd bij ons in de familie niet echt veel over de oorlog gepraat, maar ik weet wel dat er soldaten binnen kwamen om te zoeken naar mijn vader en andere mannen. Dat noemden ze een razzia. Ze zochten jonge mannen voor in het leger. Aan de kinderen werd niet veel verteld, want als zo’n soldaat zou vragen: “weet jij waar papa is?” dan zou je dat natuurlijk kunnen vertellen. Wij hebben later gehoord dat mijn vader en zijn broer en een vriend met een roeiboot het Westzijderveld in gingen. Mijn zus Ina was net voor de oorlog geboren. En aan het eind van de oorlog raakte mijn moeder nog in verwachting van Ireen. Ik praatte nooit met mijn zus over de oorlog, we wisten niet eens wat er aan de hand was. Daar werd altijd heel geheimzinnig over gedaan. “

Merkte u op school wat van de oorlog?
‘Ik zat op een christelijke basisschool die op het laatst bezet werd door de soldaten, dat weet ik nog. De school was op de Gedempte Gracht, op de hoogte waar nu de Blokker zit. Toen de school bezet werd moesten wij naar de kerk op de Vinkenstraat. En dan was er nog maar een klein deel van de klas dat daar les kreeg. We werden ook vaak naar huis gestuurd, omdat er gewoon geen mogelijkheid was om les te geven. Ik was natuurlijk jong, dus ik was blij dat ik weer buiten mocht spelen. Er ging altijd wel iemand mee naar het speeltuintje of naar een buurman of buurvrouw.’

Had u veel vriendinnen op school?
‘Ik had wel een paar vriendinnen. Sommigen spreek ik nog wel, maar anderen zijn al overleden. Veel vriendinnen zijn al wel van de mulo, de middelbare school zeg maar. Mijn moeder was toen ik op de Mulo zat vaak ziek, dus daar was ik wel verdrietig om. Mijn vriendin Erna had een Joodse moeder en die moeder had een grote familie. Meer dan de helft is omgebracht, maar haar moeder en Erna gelukkig niet. Zij hebben ook samen ondergedoken gezeten, daar spraken we samen wel eens over. Zij droeg ook in de oorlog een Davidsster.’

Hoe was uw welzijn qua kleding en eten in de oorlog?
‘Ik moet eerlijk zeggen: goed. Mijn moeder was heel handig met de naaimachine en mijn vader zat dag en nacht in de schuur om klompen en sandalen te maken. Aan kleding hebben wij nooit te kort gehad. Eten hadden we ook genoeg. We hadden een moestuin achter in de tuin en daar verbouwde mijn vader eten. We hadden ook twee boeren als buren en daar kregen we ook wel eens melk van of eieren. Mijn tantes werkten bij Verkade en van hen kregen we soms meelzakken. We hadden ook soms wol van schapen die geschoren werden en daar konden we weer truien van breien.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Ik weet nog dat ik met mijn moeder de Westzijde op liep en het was overal feest. Mensen die nog een vlag hadden hingen die uit en winkels gingen weer open, vaandels werden uitgegeven waarop stond ‘Nederland herrijst’. Ik weet ook nog dat vrouwen werden opgepakt en werden kaalgeschoren voor hun omgang met Duitsers. Dit was op de Westzijde. Ze werden op een kar de stad rondgereden. In juli werd mijn tweede zusje Ireen geboren, dus daar was iedereen ook druk mee. Ik was veel bij mijn tantes. Op een dag kwam mijn vader aan fietsen om te vertellen dat er een meisje was geboren. Mijn zusje en ik mochten ook mee kijken en we gingen bij mijn vader achterop zijn fiets met houten banden. In die tijd waren er nonnen als verpleegsters, dus toen heb ik even gekeken en toen ging ik weer terug naar mijn oom en tante. In mijn familie werd er eigenlijk ook niet meer over de oorlog gesproken, het onderwerp ging al vrij snel over naar Nederlands-Indië, dat was toen aan de orde. Later hebben we ook nog wel schuilplekken gevonden voor als er weer een razzia was, maar dat werd dus pas na de oorlog verteld. Er werd mij later ook verteld over bomaanslagen. Ik zag natuurlijk wel eens Duitse vliegtuigen zien overgaan, maar was me nooit bewust geweest wat dat precies betekende.’

School: Zaanlands Lyceum

‘Maar ik zie nooit dat de dwangarbeiders herdacht worden’

Wij, Daan, Jari, Luke en Felix van het Zaanlands Lyceum gingen langs bij meneer Anton Overpelt om hem te interviewen over de Tweede Wereldoorlog. Hij is nu 96 jaar, maar hij was 16 toen de oorlog begon. Toen we in zijn kamer kwamen, vertelde hij trots over het molentje dat hij vroeger had gemaakt en dat was voor ons een leuk welkom. We zijn weggegaan bij Anton met het gevoel dat het ondanks de oorlog voor hem geen slechte tijd geweest is, maar dat hij zijn familie en vrienden wel erg had gemist.

Hoe begon de oorlog voor u?
“Ik was 16 toen de oorlog begon. Er liepen veel soldaten met geweren op straat. Ik wist wel waarom en dat het oorlogstijd was, maar ondanks de soldaten op straat was ik niet bang. In mijn buurt gebeurde er eigenlijk niks vreemds, ik kon gewoon het normale leventje leiden zoals ik dat voordat de oorlog begon ook al deed.’

Moest u naar Duitsland om te werken?
‘Ja, ik ben naar Freiburg en Straatsburg geweest. Ik zat daar in een barak, en moest voor de Duitsers werken. In Freiburg ben ik het langst geweest. Ik zat met andere Nederlanders, Polen en Fransen in die barak. Ik werkte in een spinnerij. Elke dag werkte ik acht uur. Ik moest ervoor zorgen dat de spinnerij warm bleef door op een knopje te drukken. Best saai eigenlijk.’

Kon u nog sporten tijdens de oorlog?
Voordat de oorlog begon heb ik altijd gevoetbald, ik voetbalde in Wormer bij WSV 30. Ik had daar een leuke tijd met mijn vrienden. Toen ik naar Duitsland moest had ik werkdagen van acht uur. In mijn vrije tijd wilde ik gaan voetballen met mijn vriend uit de barak. Op een dag na het werk zijn we met zijn tweeën naar een voetbalclub in de buurt gegaan. We dachten gewoon samen leuk te voetballen maar dat verliep iets anders. We kwamen aan en nadat we ons hadden omgekleed liepen we de kleedkamers uit richting het veld. Daar stonden de trainers en de spelers. Ze deden de Hitlergroet. Ze zeiden dat wij het ook moesten doen, maar dat weigerden we. Toen zijn we weggestuurd en mochten we niet mee voetballen.’

 Hoe zou u willen dat 100 jaar Bevrijding in Nederland gevierd wordt?
‘Dat is nou een hele mooie vraag. Ik zit altijd op 4 mei voor de televisie te kijken naar de mooie herdenking op de Dam. En ik ben er zelf ook wel eens geweest en dan zie ik al die mooie kransen neergelegd worden en de koning en koningin. Maar ik zit daar dan met een gevoel dat er tekortgedaan wordt aan de dwangarbeiders in Duitsland. Ik vind het prachtig dat er heel veel militairen en heel veel verzetsmensen herdacht worden, maar ik zie nooit dat de dwangarbeiders herdacht worden. Dat ik vind ik dus heel erg jammer. En ik zou dus heel graag willen dat 100 jaar bevrijding in Nederland meer aandacht krijgt.’

   

 

 

School: Zaanlands Lyceum

‘Ik vind hoe nu de oorlog wordt herdacht een goede manier’

Wij (Ryva, Marit, Rosa, Dominique en Zoë) hebben met het project Oorlog in mijn buurt voor het vak geschiedenis een interview met mevrouw Ditty Han (1939) gehouden. We gingen naar haar appartement in Zaandam toe voor het interview. Wij vonden haar een hele aardige en spontane mevrouw.  Het fijne was dat ze nog veel wist te vertellen over haar levensverhaal in de Tweede Wereldoorlog. 

Had u broertjes of zusjes in de oorlog?
‘Ik was één jaar toen de oorlog begon. Ik was de oudste van een gezin met drie kinderen. In de oorlog was mijn moeder zwanger van een jongen. We woonden met mijn vader, moeder, broertje en zusje in de Oranjestraat. Deze straat lag in een oude buurt in de buurt van het spoor, waar vele oude huizen stonden. Ik was zes jaar oud toen de oorlog eindigde.’
 
Hoe maakte u de oorlog mee? 
‘De meeste verhalen die ik nog weet, zijn de verhalen die mijn moeder mij vertelde. Overdag ging ik als de meeste jonge kinderen naar de kleuterschool. Daar bleef ik de hele ochtend en de middag. Mijn moeder deed overdag het huishouden en regelde de boodschappen. Mijn vader ging elke dag naar de Verkadefabriek om te kijken of er voor die dag werk beschikbaar is. Als hij de ochtend weg bleef, wist mijn moeder dat hij voor die dag werk had. Van dit geld kochten we alleen de benodigde producten zoals avondeten en ontbijt.
We hadden nooit geld voor leuke dingen, maar op een verjaardag of feestdag waren er altijd cadeaus voor mij, mijn broertje en mijn zusje. In het begin merkte ik er vrij weinig van de oorlog, maar in der loop van de tijd merkte ik wel dat mijn vader soms niet thuiskwam. Dat was omdat de Duitsers hem zochten.’ 
 

Wat had de Bevrijding voor een impact op u en uw familie? 
‘Ik was bezig met het helpen van me moeder met de was ophangen, toen opeens veel kabaal van buiten kwam. Mijn moeder rende naar buiten toe en ik rende zo snel als ik kon achter haar aan. Iedereen juichte en vierde feest. Mijn moeder had een rokje van oranje crêpepapier voor mij gemaakt en die droeg ik net zoals de meeste mensen in mijn buurt met volle trots, omdat de oorlog voorbij was.’
 
Hoe zou u willen dat 100 jaar Bevrijding wordt gevierd? 
‘Ik heb het idee dat het dan niet meer gevierd zal worden. Ik hoop het natuurlijk wel, want ik vind dat iedereen moet weten wat er gebeurd is. Als ik zou mogen kiezen hoe het gevierd zou worden, zou ik niet veel willen veranderen. Ryva, Marit, Rosa, Dominique en Zoë Ik hoop dat deze traditie om de oorlog te herdenken nog voor een lange tijd blijft bestaan.’  

School: Zaanlands Lyceum

‘Die krantjes bracht ik als kind rond onder mijn jas’

We (Marouane, Rayan, Dinand en Finn van het Zaanlands Lyceum) kwamen binnen in het huis van Ger (87 jaar) in Westerwatering. Hij verwelkomde ons, we hebben even gezellig gepraat, en toen konden we beginnen. Ger had een groot boek met allemaal plaatjes erin over de oorlog. Zelf stond hij er ook in, als klein jongetje. Hij kon er heel mooi over vertellen.

Wat is het spannendste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Dat zou het bombardement op de Hogendijk moeten zijn geweest. Er kwam een vliegtuig vanuit Engeland, die zijn bommen kwijt moest. Hij dacht dat hij ze in het water van de Zaan had gegooid, maar in plaats daarvan gooide hij ernaast. De bommen ontploften op een school en een slagerij. Mijn vader was melkboer en die was net in de buurt, maar gelukkig was hij niet geraakt. Ook heb ik het bombardement bij het Noordzeekanaal meegemaakt. Grote olietankers waren ontploft en er bleef weinig over van de haven van Amsterdam.  Verder heb ik ook nog wel wat schietpartijen meegemaakt, maar voor de rest weinig bijzonders. Bij die schietpartijen waren er mensen van het verzet doodgeschoten op de burcht, waar ik vlakbij stond samen met mijn opa. Mijn opa moest verplicht kijken van de Duitsers. Op die dag waren er tien mensen doodgeschoten. Ook heb ik een achtervolging meegemaakt op de Westzijde, waarbij een Duitse officier iets had uitgehaald en in een steeg werd doodgeschoten. Ik kan me niet herinneren dat ik per se heel bang was, want ik hoorde wel vaker Duitsers schieten en bommen gooien. Ik kan me ook nog herinneren dat mijn vader een goede band probeerde te houden met de Duitsers en melk aan ze leverde. En dan kreeg ik weleens chocola en andere lekkere dingen van de Duitsers. Maar hij hield ze te vriend omdat hij hielp met illegale krantjes. Die bracht ik als kind rond onder mijn jas.’

Wat deed u om eten te krijgen in de hongerwinter?
‘Ik ging weleens met mijn pannetje naar de gaarkeuken op de burcht. Ik weet nog wel dat een paar Duitsers mij toen erwtensoep hadden gegeven. Ik was dolblij en rende naar huis. Toen ik het liet zien aan m’n moeder en vertelde dat ik het van een Duitser had gekregen, pakte ze de pan van me af een spoelde alles door de wc. Mijn moeder zei dat we nooit meer iets moeten aannemen van een Duitser. Dat vond ik natuurlijk jammer, want we hadden al erg weinig te eten.’’

En als laatste, hoe denkt u dat 100 jaar Bevrijding gevierd zal worden?
‘Kijk, ik denk natuurlijk dat ik er op dat jubileum niet meer zal zijn, maar ik weet zeker dat het groots gevierd zal worden. Daarna zal er misschien minder belangstelling zijn voor dit onderwerp. Natuurlijk, voor wat er allemaal nu in de wereld gebeurt, is er sowieso minder belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog. Maar jullie leeftijdsgroep zal de laatste zijn die nog mensen spreekt die de oorlog hebben overleefd.’

 

School: Zaanlands Lyceum

‘Het schaap werd vreselijk bang en rende door de hele kelder’

Gerda Salomons Hetteling (82 jaar) ontvangt ons in haar gezellige flat in het Kalf. Ze vertelt ons, Luuk, Beau, Koot en Mats van het Zaanlands Lyceum over haar herinneringen aan de oorlog, toen haar vader ondergedoken zat omdat hij moest werken voor de Duitsers. Ze kan heel goed vertellen, en we vinden het allemaal erg boeiend om naar haar te luisteren.

Uw vader zat ondergedoken. Op een dag kwamen Duitsers het huis binnen om hem te zoeken. Wat voelde u allemaal en wat gebeurde er?
‘Mannen tussen de 18 en 40 jaar moesten werken voor de Duitsers. Veel mannen wilden dat niet, omdat je slecht behandeld werd en het was zwaar werk. Mijn vader was hiervoor ondergedoken. Ons huis had een puntdak en daar hadden we allemaal latjes geplaatst. Mijn vader zat achter die latjes. Op een dag kwamen er drie Duitsers naar binnen. Ik zag de angst in mijn moeders ogen, maar zelf was ik ook ontzettend bang dat mijn vader gevonden zou worden. Ze kneep in mijn hand van de angst. Ik durfde niks te zeggen van angst. Allebei bleven we stil. Mijn vader was gelukkig niet gevonden. De Duitsers zijn ook nooit meer teruggekomen om hem te zoeken.’

Hadden jullie genoeg kleding in de oorlog?
‘Mijn vader moest een rijbroek aan die hij heel lelijk vond en die heel warm was, maar er was niks anders. Ook ik moest kleding aan die ik helemaal niks vond, waar ik best boos om werd. Mijn tante kon heel goed naaien en ze had van een biljartlaken twee winterjassen genaaid en blauw geverfd. Allemaal omdat we simpelweg niks anders hadden. Het was zelfs zo koud, dat we met zijn allen in één bed gingen liggen en dan alle dekens er overheen deden om warm te blijven.’

Hadden jullie genoeg te eten?
‘In de laatste winter hadden we zo’n honger, dat mijn vader met een paar mannen een schaap van het weiland had gehaald. Ze stopten het beest in ons bootje en probeerde hem naar huis te brengen. Alleen dat ging niet zo makkelijk, want het beest moest een trap op en werkte totaal niet mee. Na veel moeite kregen ze het schaap bij ons thuis en hebben ze hem in onze kelder gestopt om hem te slachten, alleen het schaap was vreselijk bang en rende door de hele kelder. We hebben nog geprobeerd hem met zijn allen vast te houden, maar het lukte niet. Uiteindelijk hebben we hem maar vrijgelaten.’

Hoe was Bevrijdingsdag voor u?
‘Het was één groot feest. Bijna iedereen had wel een Nederlandse vlag op zijn of haar huis getekend. Alles wat versierd kon worden werd versierd. Er reden koetsen door de straat en ook tanks van de geallieerden. Die deelden allemaal snoepjes uit die wij niet kenden, zoals kauwgum en chocolade. Ik weet nog dat ik een paar verzetsmensen zag die een meisje op een stoel neerzetten en haar kaal begonnen te scheren, omdat ze verliefd was op een Duitser. Het feest ging wel weken onafgebroken door. Tijdens dat feest deden we allemaal spelletjes die tegenwoordig niet meer worden gedaan. Zoals hinkelen en andere oer-Hollandse spelletjes.’

Hoe zou u willen dat 100 jaar Bevrijding gevierd wordt?
‘Gewoon net als vroeger met dezelfde spelletjes, zodat kinderen van nu te weten krijgen wat we vroeger deden.’

 

School: Zaanlands Lyceum

‘Die man schoot op alles wat bewoog’

Harro, Lucas, Sebastiaan en Eden van het Zaanlands Lyceum gaan de heer Dolf Amade interviewen. Ze worden heel hartelijk ontvangen door meneer en mevrouw Amade. Met soesjes in hun gezellige huis waar herinneringen aan Nederlands Indië alom aanwezig zijn.

Hoe was het in de tijd dat Nederlands-Indië bezet was?

‘Ik was nog maar heel klein in die tijd. We woonden in Bandung, West Java en we hadden een rijtjeswoning, Tussen ons huis en dat van onze buren maakten de Japanners een soort “hoofdkwartier”. Er werd een Japanse vlag geplant, met een bewaker erbij. Als je naar buiten kwam, moest je buigen voor de vlag, anders kreeg je klappen. Dit heb ik zelf niet meegemaakt. Als je stal, werd die hand eraf gehakt. Maar daardoor stal niemand en kon je alles buiten laten staan.’

Wat is er met uw vader gebeurd tijdens de bezetting van de Japanners??

‘Mijn vader heeft in Birma gezeten, maar daar hoorde je weinig van toen hij terugkwam. Hij vertelde alleen de leuke dingen. Door de verhalen die je gehoord of gelezen had, wist je wat hij had meegemaakt. Hij was een gewone man. Toen hij daar vandaan kwam, herkende ik hem niet. Helemaal vermagerd. Hij had een staartvis meegenomen uit Thailand. Die vissen hebben zo’n hele lange staart met schubben. Als je jong bent, denk je niet aan geluid en maak je lawaai. Als hij dan lag slapen werd hij zo kwaad, dan kreeg je ervan langs en werd je helemaal opengeslagen, maar dat was dan gewoon een reactie van hem. Achteraf zou je zeggen: daar kan hij niets aan doen, maar op dat moment gil je van de pijn. Later heb ik die staart achter de commode verstopt, haha. Maar verder heb ik alleen maar goede herinneringen aan hem. Hij hield bijvoorbeeld veel van vissen. Hij gebruikte dan netten die hij zelf maakte in de rivieren en ik ging mee. Ik had met mijn vader juist heel goed contact na Birma. Daarvoor weinig, Hij bemoeide zich toen niet zo met de kinderen.’

Zijn er ook bekenden van u omgekomen in die periode?

In 1950 was er een Nederlandse kapitein, Westerling, om de wantoestanden te onderdrukken en dat heeft hij met harde hand gedaan. Ik zat nog op de lagere school. Op een dag zagen we in de straat een open jeep aankomen, met een mitrailleur en een man erachter. Die schoot op alles wat bewoog. Je zag op zijn gezicht dat lacherige. Van de juf moesten we op de grond gaan liggen. Toen zijn we toch uit het raam gekropen, want je wil gewoon naar huis, waarom weet je niet. De hele weg naar huis, kilometers lang, lag bezaaid met lijken. Hij had gewoon iedereen neergemaaid. Toen we thuis kwamen was er nog niemand, dus gingen we weer terug. Alle lijken werden daar op grote vrachtwagens geladen, opgeruimd. Alles en iedereen zat onder het bloed. En een keer ging ik met mijn vriend mee naar huis en toen zagen we dat zijn vader opgepakt werd. En dat hij tijdens het klimmen op de truck vervolgens werd gespietst. Dat is een van de periodes die heel heftig zijn geweest. Zijn moeder is daardoor helemaal doorgedraaid. Ze is krankzinnig geworden door wat er met haar man gebeurd was. Het is al zo lang geleden, maar soms komt het weer terug en dan is het weer even die heftige periode. Later zakt het dan weer een beetje.

 

School: Zaanlands Lyceum

‘De Japanse soldaten gaven mij soms een stukje chocolade, of een balletje rijst’

Paul Koster(1935) is een hartelijke man die heel goed kan vertellen over zijn jeugd in Nederlands-Indië. Dat ontdekten Angelo, Koen, Arda en Kevin toen zij hem interviewden in zijn huis aan de Rembrandstraat in Zaandam.

Hoe was uw situatie thuis, had u broers of zussen?

‘Ik woonde als kind in Semarang (Java) samen met mijn ouders en mijn twee zussen. Mijn ouders hadden goed werk, zodat we geen armoede leden. Mijn moeder was onderwijzeres en mijn vader had een hts-opleiding. Ik woonde op een suikeronderneming, maar vanwege de oorlog moesten we die verlaten. Thuis sprak ik altijd Nederlands, dat moest van mijn ouders. We hadden thuis een baboe. Zij deed vooral klusjes, maar ze lette ook op ons als onze ouders aan het werk waren. Op straat sprak ik een beetje Javaans en Maleis. Maleis was toen de handelstaal, de inheemse kinderen spraken vooral Javaans.’

Wat vond u zelf leuk om te doen als kind?

‘Ik vond het leuk om op straat te slenteren en te spelen met anderen uit de buurt. Toen het oorlog was, had ik geen school en dat vond ik geweldig. Ik speelde vaak op straat en dat was natuurlijk heel leuk op mijn leeftijd. Er werd soms ruzie gemaakt tussen groepen kinderen op straat, bijvoorbeeld tussen Indo’s en Indonesiërs. In de oorlog werd mijn vader krijgsgevangen genomen. Met mijn zussen bleef ik bij mijn moeder en mijn oma. Het was een rare tijd. Op straat liepen overal Japanse soldaten. Ze gaven mij en mijn vrienden soms een stukje chocolade, of een balletje rijst.’

Wat vond u ervan om naar Nederland te komen?

‘Niet één Indische man, vrouw of familie wilde graag naar Nederland vertrekken. Maar het moest, door het onderscheid van de blanken, en de (half) gekleurde mensen. Ik wist dat het moeilijk voor mij zou zijn om een goede baan of een hoge functie in een bedrijf te vinden, toch vertrok ik uiteindelijk op zeventienjarige leeftijd naar Nederland. Ik vond de ontvangst in Nederland vrij lastig. Ik kwam terecht in een internaat in Zuid-Holland. Tijdens mijn werk ben ik vier maanden in Japan geweest om schepen – die daar voor minder geld konden worden gebouwd – te bouwen en repareren. Ik werkte met mensen van allerlei nationaliteiten samen. Ik leerde ervan dat we elkaar allemaal konden aanvullen, want iedereen had verschillende vaardigheden. Het was een belangrijke levensles: elkaar niet discrimineren op uiterlijk of afkomst, maar kijken hoe goed we met elkaar op kunnen schieten en wat we van elkaar kunnen leren.’

 

 

School: Zaanlands Lyceum

‘Destijds vond ik het normaal dat we bedienden hadden’

Mevrouw Randy de Bruijne-Van Polanen Patel (1946) laat ons binnen in haar gezellige woning aan de Zaan, die rijk versierd is met onder andere Chineze en Japans keramiek. De leerlingen van het Zaanlands Lyceum, Noa, Robin, Eileen en Josefien krijgen heerlijke Indonesische spekkoek geserveerd.

Hoe heeft u uw jeugd beleefd?
‘Mijn jeugd in Indonesië tot aan mijn negende was vooral erg leuk, met veel uitstapjes, school, ballet en piano. Ik ben opgegroeid in Bandung bij mijn grootouders van vaders kant. Mijn ouders gingen scheiden toen ik vier was. Dat was wel een onrustige tijd, verdrietig ook, maar in die tijd durfde je dat niet uit te spreken. Al snel raakten mijn broertje en ik gewend aan onze grootouders. We waren daar al heel vaak, dus je wist niet beter. Mijn grootouders kregen voogdij over ons, waarschijnlijk omdat mijn moeder geen bestaansmiddelen had. Zij ging toen naar Nederland. Mijn vader hertrouwde en wij kregen nog een halfbroertje, dat maakte alles heel definitief. Mijn grootouders waren heel streng, ouderwets, maar we zijn tegelijkertijd ook erg verwend, we mochten veel en hebben veel gekregen. We hadden ook een huis in de bergen. We werden ontzettend Nederlands opgevoed, bijvoorbeeld met uitgebreid Sinterklaas vieren. Toen wij naar Nederland gingen, een maand op de boot, moesten wij heel erg wennen, vooral aan de kou. We zijn ook erg ziek geweest. Na een paar jaar verhuisden we alweer. De keuze viel op Suriname, omdat daar ook Nederlandse scholen waren. Gelukkig waren we daar na een half jaar gewend. In Suriname hebben we veel van het binnenland gezien door het werk van mijn opa als geodeet, landmeetkundige. De mooiste watervallen heb ik daar gezien.’

Waarom was het gevaarlijk in Indonesië om naar buiten te gaan?
‘Veel familieleden zaten tijdens de Japanse bezetting in kampen, we hadden immers ook Nederlands bloed. Ook na de bezetting was het nog een tijd heel erg onrustig, vooral in Bandung. Daar was destijds een Japans garnizoen. De Indonesische bevolking wilde onafhankelijkheid, vocht tegen het KNIL-leger. Je bleef altijd thuis. Het was niet gewoon om zo maar naar buiten te gaan. Naar een vriendin werd je altijd gebracht.’

Hoe vond u het dat er bedienden waren?
‘Toen was dat heel normaal. Ik dacht daar niet over na. Het was zoals het was. Als je het nu bekijkt, veranderen je ideeën daarover. Het was ook niet helemaal slecht, want de mensen die bedienden hadden waren ook verantwoordelijk voor hen. De oudste bediende, die heel lang bij ons was, kreeg later spullen mee om een handeltje te beginnen. Het werd een beetje familie, ze woonden bij ons thuis.’ 

Was het liefde op het eerste gezicht met uw man in Suriname?
‘Mijn man werkte aan de universiteit en moest veldwerk doen. Ik zat in de eindexamenklas van de HBS. Ik leerde mijn man kennen op een feestje. Ik kon heel goed met hem praten, dat was heel fijn. Er was een heel ouderwets spelletje met een pot met papiertjes waarop je naam stond. Als je er allebei werd uitgetrokken, moest je met elkaar dansen. Ik ben in Suriname getrouwd. In 1966 gingen we naar Nederland. Ik heb intussen twee dochters en vier kleinkinderen. Mijn twee kleindochters hebben op het Zaanlands Lyceum gezeten. Zelf heb ik Chinees en Japans gestudeerd. Ik reis vaak en importeer voor een vriendin aardewerk voor haar winkel. Mijn favoriete land is China, omdat ik daar veel van geleerd heb tijdens mijn studie. Voor ontspanning is het Bali, want Java is niet meer zo ontspannen.’

School: Zaanlands Lyceum

‘Waar je komt, moet je het je eigen maken’

Iris, Mette, Lian en Liv gaan op bezoek bij Jetty Tauwnaar (1950). Ze woont in een gezellige wijk waar veel andere Surinaamse mensen wonen. ‘Net als in Suriname’, zegt ze. ‘Daar is iedereen familie van elkaar; ook je buren zijn een beetje je familie. Voordat je eigen ouders wisten dat er iets gebeurd was, wisten de buren het al. De buren zijn ook je vaders en moeders in Suriname.’

U heeft de tijd meegemaakt dat Suriname nog een kolonie van Nederland was. Kunt u daarover vertellen?

‘Mijn jeugd in Suriname was een prachtige tijd, ook al moest je doen wat de Nederlandse regering wilde. Maar er was geen onderdrukking. Later, toen we onafhankelijk werden, kon je alles zelf bepalen.’

U mocht van uw ouders geen Surinaams praten thuis praten, maar alleen Nederlands. Waarom niet? 

‘Ja, zo ging dat: thuis praatte je Nederlands en op straat met vrienden praatte je Sranantongo, het Surinaams.  Na de afschaffing van de slavernij in de negentiende eeuw woonden er allerlei verschillende mensen in Suriname: Joden, Portugezen, Afrikanen, Nederlanders en Engelsen. Uit een mengelmoes van die talen ontstond het Surinaams. Als je goed luistert, kun je het volgen. En als je Engels spreekt, kun je de woorden het beste verstaan. Thuis mochten we geen Sranan praten, want dat werd je ‘vernegerd’, zeiden mijn ouders. Ondanks dat Suriname nu geen kolonie van Nederland meer is, wordt er nog altijd Nederlands gesproken in Suriname.’

In 1979 kwam u naar Nederland, hoe heeft u dit ervaren?

‘Dat klopt, ik was zestien jaar toen mijn moeder overleed. Ik moest toen voor mijn broertjes en zusjes zorgen. Mijn drie jongste zusjes zijn meegegaan met een tante naar Nederland en groeiden hier op. Op een gegeven moment was een vacature als wiskundeleraar in Zaandam en mijn man kreeg toen hier werk in het onderwijs. Dat was wel een risico voor mij want ik had een goede baan bij de bank die ik moest opzeggen.’

Hoe ervaart u het verschil tussen Suriname en Nederland? 

‘Hier is alles meer gestructureerd. Alles moet; kinderen moeten naar de kinderopvang als ze jong zijn. Dat is niet zo in Suriname. Je familie woont vaak in de buurt en je vangt elkaars kinderen op. Suriname is een bloemrijk land, met speciale eetgewoontes en heel multicultureel. De doorsnee Surinamer beheerst heel goed Nederlands en dat was fijn, zo was er nooit gedoe met de taal als we naar Nederland vertrokken. In Suriname is de tijd nooit een factor. Als je om twaalf uur een afspraak met een Surinamer hebt, moet je niet gek opkijken als die om één uur binnen komt lopen. Op je werk moet je op tijd zijn, dat natuurlijk wel. Maar sociaal is het allemaal niet zo streng. Hier in Zaandam heb je het Zaanse kwartiertje, dat past goed bij onze mentaliteit!’ Ik moest me wel aanpassen toen ik hier kwam wonen. Ik ben gaan werken op de administratie van een Surinaamse stichting. Later ben ik gaan werken bij een witte organisatie, en dat was aanpoten. Je houding is heel bepalend, maar ook daar heb ik heerlijk gewerkt. Ik heb veertig jaar hard gewerkt en mijn laatste baan was beheerder in de Poelenburcht. En nu geniet ik van de laatste fase: mijn pensioen.’

Zou u liever hier of  in Suriname willen wonen? 

‘Suriname is mijn thuis en hier staat mijn huis. Je gaat in Suriname met de stroom mee, de mensen zijn arm, maar blijven lachen, eten en feestjes gaan gewoon door. Er woont nog wel familie van mij in Suriname, maar mijn kinderen en kleinkinderen wonen hier. Het is niet raadzaam om daar te gaan wonen. Veel ouderen wonen zes maanden hier en zes maanden daar, die gaan in de winter naar Suriname. Je kunt er in een hutje wonen, met niet veel meer dan een bed en een gasfornuis. Je hebt niet veel nodig, want het leven is buiten. Ik weet niet of ik daar vast zou kunnen wonen, ook doordat de gezondheidszorg daar minder goed geregeld is. Veel oudere Surinamers hebben een ticket naar Nederland, mochten zij zorg nodig hebben.’

 

 

 

School: Zaanlands Lyceum

Ze verwachtten niet dat de directrice zwart was.’

Joyce is geboren in Paramaribo uit een katholiek gezin van acht kinderen, vader timmerman, moeder huishoudster. Voor het interview ontvangt ze Daphne, Jara, Kelly en Luna in haar huis in Zaandam. Tijdens het interview laat ze verschillende voorwerpen zien die een emotionele lading voor haar hebben. Het interview is vrolijk en gezellig, hoewel niet alles wat Joyce heeft meegemaakt even vrolijk was.

Waarom besloot u om naar Nederland te verhuizen?

‘Ik heb gestudeerd in Suriname. Maar op een gegeven moment was er geen mogelijkheid meer om verder te studeren. Ik heb toen een jaar gewerkt en ben toen naar Nederland gekomen. Daar ben ik verder gaan studeren op een hbo-school in Limburg. Op een basisschool in Limburg was ik eerst docent en vervolgens directrice. Ik heb daar twintig jaar als directrice gewerkt. Ik woonde in Brunssum en was daar de enige zwarte. Het was in het begin eventjes wennen, maar ik ben een makkelijk mens en ik paste mijzelf aan. Ook had ik gelijk vriendinnen. Dat is iets wat ik toen erg bijzonder vond.’

Heeft u uw familie moeten achterlaten toen u uit Suriname vertrok?

‘Ik heb mijn familie achtergelaten in Suriname, mijn vader, mijn moeder en al mijn broers en zussen. Ik vond dat echt heel moeilijk, maar ik had een visie die mij op de been hield: ik ga hard werken en ook voor hen zorgen. Ik vond het dus wel naar om hiernaartoe te komen, maar ik deed het ergens voor, namelijk het helpen van mijn vader en moeder. Door veel geld te verdienen kon ik ze allemaal daar ondersteunen. Gelukkig kwam een van mijn broers een jaar later in Amsterdam wonen, dat vond ik heel prettig. En mijn vader en moeder zijn na vijf jaar later hiernaartoe gekomen, met alle andere broers en zussen. Wij zijn toen in Limburg gaan wonen.’

Hoe was het om de eerst getinte directrice te zijn van een basisschool in Limburg?

‘De Limburgers zijn hele lieve mensen en ze waren heel geïnteresseerd in mij als persoon. En ze vingen me goed op. Maar ik had toch het gevoel dat ik harder moest werken, mezelf meer moest bewijzen. Een voorbeeld uit de tijd dat ik als directrice werkte: als er ouders kwamen met kinderen om zich in te schrijven, dan liepen ze mijn kantoor voorbij als ze mij zagen zitten. En als ze het niet konden vinden, liepen ze terug, keken ze nog een keer naar binnen. In de deuropening vroeg ik dan wie ze moesten spreken. Als antwoord zeiden ze dat ze de directrice moesten hebben. Als ik dan zei dat ik dat was, keken ze altijd een beetje raar uit hun ogen, of zeiden: ‘Oh?’ Ze verwachtten niet dat de directrice zwart was.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892