School: Willem-Alexanderschool

‘In ons kleine huisje zaten zes mensen ondergedoken’

Zoey, Mika en Vincent gaan Gerrit Sijpheer interviewen, Milan is helaas ziek. Meneer Sijpheer komt de school al binnenlopen als ze net het interview willen voorbereiden. Hij is vroeg! Nadat Zoey een kopje koffie voor hem heeft gemaakt en ze het interview alsnog kort hebben voorbereid kan het beginnen. De leerlingen van de Willem-Alexanderschool in Bergen hebben veel vragen en meneer Sijpheer vertelt graag.

De interviewers zijn eerder langs geweest op de plek waar de verzetskrant De Waarheid werd gedrukt en waar een gezin woonde met onderduikers. Meneer Sijpheer vertelt dat dat zijn huis was. ‘Het jongetje dat bij een meisje in bed lag, dat was ik…’

Met hoeveel mensen woonde u in dat huis tijdens de oorlog?
‘Bij ons in ons kleine huisje zaten zes mensen ondergedoken, daarom was het wat vol en moesten wij in een eenpersoonsbed met zijn tweeën slapen. Hannie van Amerongen heette het eerste Joodse meisje dat onderdook bij mijn ouders; zij werd mijn grote zus. Ik was toen pas 3 jaar maar toch weet ik nog best veel.’

Deden uw ouders gevaarlijke dingen in de oorlog?
‘Onderduikers opvangen was natuurlijk iets wat niet mocht en gevaarlijk. Maar ook werd in de kelder bij mijn ouders de verzetskrant de Waarheid gedrukt. In onze kelder stond een stencilmachine; dan moest je een voorbeeld maken en vervolgens werd dat met de hand gedraaid en afgedrukt. Eens per week werd deze krant gemaakt en verspreid. Wanneer Duitsers erachter kwamen dat je onderduikers in huis had of een krant drukte, werd je gevangengenomen…

‘Mijn ouders zaten in het verzet omdat ze van mening waren dat je mensen die uit een andere cultuur komen niet op die manier kunt behandelen, zoals het uitsluiten, vervolgen, wegsturen, in concentratiekampen zetten en vermoorden van Joden. Ze deden het uit principe, tegen het systeem dat de Duitsers hanteerden: het nazisme. Anderen zijn niet minder of meer dan jij. Bordjes met ‘Verboden voor Joden’ stonden overal in Bergen; dat was heel gek.’

Wat zijn uw ervaringen met de Duitse soldaten in Bergen?
‘Begin 1945 kwam er een grote Duitse soldaat naar mij toe lopen met een groot geweer dat boven zijn hoofd uitstak. Ik ging heel snel lopen richting huis omdat ik had geleerd: voor Duitsers moet je oppassen. Ik liep snel naar huis en die soldaat liep achter me aan naar de achterdeur. De deur was op slot natuurlijk. Er zaten zes Joden ondergedoken! Ik bonkte met mijn kont tegen de deur aan en op het moment dat mijn moeder de deur opende, kwam de Duitse soldaat de hoek omlopen. ‘Heb je honger?’, vroeg hij. Ik had altijd trek. En ik kreeg een dikke dubbele boterham met een dikke plak kaas. Ik pakte dat uit zijn handen en zei: ‘Dank je wel, rotmof!’ Ineens barstte de soldaat in huilen uit en vertelde hij mijn moeder dat hij de vorige dag te horen had gekregen dat zijn dorpje in Duitsland was platgebombardeerd en zijn familie was omgekomen en dat hij ook een jongetje had gehad als ik. Mijn moeder, de verzetsvrouw met zes onderduikers achter de deur, troostte de Duitse soldaat. Op dat moment, ook al was ik 3 jaar, besefte ik de waanzin van dat wat oorlog is.’

Hoe was het om te leven met al die Joodse onderduikers in huis?
De onderduikkinderen werden mijn familie en zijn altijd familie gebleven. Hannie ontfermde zich over mij in die tijd en is nog steeds mijn grote zus, ze is nu 92 jaar. David was een Joodse tiener, hij had het best moeilijk omdat hij niet buiten mocht komen. D was te gevaarlijk. Mijn vader was goochelaar en leerde David goochelen en jongleren; dan gaf hij een voorstelling tussen de schuifdeuren. Na de oorlog heeft David daar zijn beroep van gemaakt, hij werd een beroemd jongleur. David was eigenlijk ook een grote broer van me. Zijn voorstellingen waren onze feestjes.

Hannie was ook Joods en had pikzwart haar. Maar mijn moeder behandelde haar haar met waterstofperoxide en dan kreeg Hanna knalrood haar. Zo kon ze gewoon naar buiten omdat ze er niet meer Joods uitzag. In december 1944 hebben we de bij ons ondergedoken meneer Citroen als Sinterklaas verkleed, op een paard gezet en door het dorp laten rijden. Alle Duitsers in het dorp bogen voor Sinterklaas, wat een lol…

De meeste onderduikers hebben het overleefd bij ons, maar één familie is teruggegaan naar Amsterdam en daar zijn ze opgepakt en naar een concentratiekamp gebracht.’

Hoe was het contact tussen uw ouders en de Duitse soldaten?
‘Mijn vader had veel contact met de Duitsers omdat hij bij het gemeentelijke elektriciteitsbedrijf werkte. Dat was de reden dat hij in Bergen mocht blijven wonen. Hij was onmisbaar omdat hij moest zorgen voor de elektravoorziening in Bergen, en het vliegveld heel veel elektra gebruikte. Daarom had hij ook veel contact met de Duitse commandant.’

Heeft u nog een boodschap voor ons?
‘Het feit dat mensen onderscheid gaan maken tussen mensen is gek; want mensen zijn gewoon mensen. Maar ook nu gebeurt dat nog. Ook bepaalde kinderen worden gepest omdat ze er anders uit zien of een andere kleur hebben.

Op het moment dat je onderscheid gaat maken is dat gevaarlijk. De Duitsers vonden in die tijd dat zij zelf beter waren, een oppermachtig volk. Terwijl ze natuurlijk gewoon mens zijn, zoals de Duitse soldaat die mijn moeder troostte. Op zo’n moment kom je weer in de menselijke verhoudingen terecht, dat alle mensen gelijk zijn.

We zijn één wereld, één volk en dat zijn wij met z’n allen.’

School: Willem-Alexanderschool

‘Gelukkig mochten wij bij lieve familie van ons in Alkmaar wonen’

Ans Beerden was vergeten dat Philou, Maxim en Kaatje van de Willem-Alexanderschool in Bergen zouden langskomen. Maar ze zijn alsnog welkom en mogen lekker op de bank komen zitten. Mevrouw Beerden neemt ertegenover plaats en dan kan het interview beginnen. De kinderen zijn goed voorbereid en hebben er veel zin in, en mevrouw Beerden vindt het vooral heel gezellig dat ze er zijn!

Hoe was het voor u tijdens de oorlog als kind?
‘Ik ging naar school en speelde vaak buiten. Ook moest ik dikwijls mijn vader helpen om boodschapjes weg te brengen. Wij hadden een levensmiddelenzaak, met spullen als suiker en boter. Dan ging ik eventjes met de fiets bij de mensen thuis iets langsbrengen.

De oorlog voelde heel naar. Ik dacht: waarom doen ze dat nou? Je moet nooit oorlog voeren met elkaar. Dat is nergens goed voor. Vaak begrijpen mensen elkaar verkeerd, begrijpen ze niet wat de ander bedoelt.’

Moesten jullie uit Bergen vertrekken?
‘Ja, de soldaten namen hun intrek in onze huizen. Je moest maar zien waar je heen kon. Veel mensen hadden geen familie vlakbij. Voor hen was geregeld dat ze naar Amersfoort konden, maar dat was ver weg van Bergen.

Gelukkig hadden wij lieve familie in Alkmaar en daar mochten we op zolder wonen. Veel mensen hielpen elkaar in de oorlog. Het was allemaal niet zo makkelijk dus familie die je hielp was heel belangrijk. Vriendinnen zag ik daardoor wel veel minder. Veel van hen gingen naar Amersfoort of naar familie. Het is heel naar als je ineens weg moet.’

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader had een kruidenierswinkel. Toen we uit Bergen weg moesten, hadden we de winkel dus ook niet meer. Maar er was een slager vlakbij ons in Alkmaar die werd opgepakt en toen konden we zijn winkel gebruiken als kruidenierswinkel. Zo hadden we in de oorlog ook geen honger.’

Wat vond u van de Duitse soldaten?
‘De Duitse soldaten in Bergen waren geen slechte mensen. Ze moesten gewoon doen wat de regering bepaalde. Sommigen waren heel aardig en hadden eigenlijk geen zin de oorlog, dat merkte je.’

Hadden jullie onderduikers?
‘Mijn broer van 17 werd opgeroepen om in Duitsland te werken. Toen hij terugkwam met verlof, wilde hij niet meer terug maar Duitsland. Het was daar ook heel gevaarlijk met alle bombardementen van de Engelsen. Daarom dook hij bij ons thuis onder. Dat was moeilijk voor hem, want hij mocht niet meer naar buiten, niet voor het raam komen. En als we een razzia zagen aankomen – dat konden we via spiegeltjes bij de ramen zien – verstopte hij zich in een diepe kast.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Dat was geweldig! We konden weer alles zeggen wat we wilden, dat was een heel bijzonder gevoel. De Duitsers zeiden niet meer wat je moest doen. Iedereen juichte en was blij. Buren kwamen bij elkaar, heel Nederland was opgelucht.’

School: Willem-Alexanderschool

‘We zagen dat ze op het vliegveld van Bergen alles lieten ontploffen’

Annie Stoop doet de deur open. Viggo, Bodhi, Cas en Lucas stellen zich netjes voor en doen zelfs de schoenen uit omdat het zulk slecht weer is. De leerlingen van de Willem-Alexanderschool in Bergen gaan zitten in de woonkamer. Mevrouw Stoop zegt benieuwd te zijn naar de vragen die ze hebben, en biedt ze een glas sap aan met een biscuitje uit een bijzonder trommeltje. Dit trommeltje komt namelijk nog uit de oorlog. Mevrouw Stoop begint dan te vertellen over deze periode. Ze was 10 jaar toen de oorlog begon.

Hoe was het in Bergen aan het begin van de oorlog?
‘Alle jongens moesten in dienst en niemand kon meer naar school; de grote vakantie duurde op die manier wel heel lang! Wij woonden op de Loudelsweg, tegenover de Roland Holstschool. Wij hadden ook een zomerhuis en daar verbleven mensen toen de oorlog uitbrak. Van hen kreeg mijn moeder dit trommeltje met koekjes. Ik liep met het trommeltje en liet het natuurlijk vallen! Alle koekjes gebroken… Dit trommeltje staat voor mij symbool voor het begin van de oorlog.’

Hoe begon de oorlog voor u?
‘s Nacht hoorden we ineens bomen vallen op het vliegveld. Mijn vader zei: ‘En nu is het oorlog’. De hele oorlog gingen de bombardementen door. Ik zat op de lagere school toen de oorlog begon en later ging ik naar de mulo in Alkmaar. Iedere dag moest ik helemaal op de fiets, langs het vliegveld, en dan zagen we vliegtuigen overkomen. Op school zagen we dan vaak de bommen op het vliegveld vallen. Maar ‘s middags fietste ik toch weer langs dat vliegveld naar huis. Nu denk ik: dat we dat durfden… Maar het leven gaat gewoon door, ook in een oorlog.’

Was er genoeg te eten?
‘In het begin was er nog wel genoeg te eten maar dat werd minder en minder. Alles ging op de bon. Hier in Bergen had je een distributiekantoor naast De Pilaren, waar ze voedselbonnen uitdeelden. Je kreeg een bonnenkaart per persoon. Met een bonnetje kon je bijvoorbeeld boter kopen, of eens per week een brood en wat vlees. Maar het was geen luxe.’

Iedereen moest weg uit Bergen, maar jullie mochten blijven. Waarom?
‘Alleen de mensen die noodzakelijk waren, zoals bakkers en slagers, mochten blijven. Alle scholen, huizen en het vliegveld kwamen vol met Duitsers. Wij mochten blijven omdat mijn vader timmerman was en een eigen zaak had. De bakker bakte dus met name voor de Duitse soldaten; ik zag hem geregeld met heerlijke gebakjes naar de Duitsers gaan, maar wij kregen amper brood. In de vreselijk koude winter kwamen ze ook met grote wagens met kolen voor de Duitsers. Sommige kooltjes vielen eraf en bleven liggen op de straat. Als ze dan wegwaren, raapte mijn moeder de kooltjes op. Een keer kwam er meteen zo’n Duitse soldaat op haar af, die zei dat we hun kooltjes stalen.’

Uiteindelijk moesten jullie ook weg. Hoe was dat?
‘Op een dag kwam er iemand bij ons langs die zei: jullie moeten weggaan want vanavond gaan ze bommen gooien. En jullie wonen naast een munitiedepot. Toen zijn we met zijn drieën en buren op de fiets naar Krabbedam gegaan. Mijn moeder kon niet fietsen en zat bij de buurman voorop. De volgende dag zagen we dat ze op het vliegveld alles lieten ontploffen, het was een enorm lawaai! Dat was de dag dat de geallieerden landden: D-Day.

Daarna moesten we allemaal weg uit Bergen. Maar waar moest iedereen naartoe? Je moest je huis achterlaten en de sleutel geven aan de Duitse soldaten en maar zien hoe je een dak boven je hoofd kreeg. Wij zijn toen in Amsterdam-Noord terechtgekomen bij familie. Maar stel je voor dat je geen familie had?

Wat voedsel betreft was het verschrikkelijk slecht in Amsterdam. Mijn moeder was niet zo sterk en mijn vader kon het geestelijk niet verwerken dat hij zijn huis uit moest en zijn zaak op moest geven. Daarom ging ik, als 15-jarige, regelmatig mee met een oom van mij op de fiets met allemaal geplakte banden naar Bovenkarspel. Dan probeerden we spullen die we hadden te ruilen voor eten. Dat was wel 60 km fietsen…

Op de terugweg reden we een keer door Hoorn langs vroegere buren. Het was heel koud. De buren vonden dat ik daar moest blijven slapen omdat het weer te slecht was. Mijn oom reed door en al het eten dat hij op zijn bakfiets had, hebben de Duitse soldaten toen gestolen van hem. We hadden dus uiteindelijk niets. De volgende dag ging ik zelf terug naar Amsterdam. Ik hield zo van witlof en toen zag ik langs de weg allemaal kisten witlof staan. Ik vroeg aan de tuinder of ik een pondje witlof mocht. Ik heb centjes, zei ik. Maar ik kreeg het niet; hij wilde geen geld, hij wilde alleen ruilen.

Het was verschrikkelijk koud en was er geen hout om te stoken. Achter ons huis was een heel groot bos en mensen gingen daar dan stiekem allemaal bomen omhakken. Mijn vader zaagde die bomen in stukken, zo verdiende hij er nog wat mee.’

Wat ging u doen bij de bevrijding?
‘De Canadezen, onze bevrijders, zouden komen naar de Dam, dus ik ben met een buurmeisje daarheen gegaan; dat wilden we weleens zien! Wij stonden voor het paleis op de Dam, het was heel erg druk, toen ineens Duitse soldaten vanuit een gebouw boven ons begonnen te schieten op de mensen. Een jongen voor mij werd dwars door zijn hoofd geschoten, verschrikkelijk. Dan ben je eindelijk vrij en word je alsnog gedood.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892