School: Twiskeschool

‘Ze moest overnachten in een hooiberg in Medemblik’

Evert van Voorts was in de oorlog net zo oud als Wytze, Maceo, Cheyenne en Casey van de Twiskeschool nu zijn. In het dorp Oostzaan was het betrekkelijk rustig, vertelt hij. Er was natuurlijk wel oorlog maar ze merkten er in het begin niet zoveel van. Wel moest alles met bonnen worden betaald en er was niet zoveel meer te krijgen. Evert laat spelletjes zien die hij heeft bewaard en geeft ze mee aan de kinderen. Hij speelt er toch niet meer mee en op school kunnen ze het vast wel gebruiken.

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
‘Mijn moeder liep naar Medemblik, dat ligt boven Hoorn, en weer terug, dat was een heel eind. Het laatste dat we hadden aan kleding of lakens moest dan mee om in te ruilen voor eten. Het was niet zonder gevaar, je liep het risico dat het afgepakt zou worden. Het was zo ver dat ze ’s nachts moest overnachten in Medemblik in een hooiberg. Zij heeft geluk gehad, de Duitsers hebben haar nooit gepakt. Wij waren heel arm omdat mijn vader voor de oorlog al was gestorven. Mijn moeder liep in de steun en dat kon iedereen zien. We kregen kleding bij uitdeelpunten en daar zat dan een rood randje in. Jassen kregen we niet, maar wel een grijze cape, en klompen in plaats van schoenen. Toen ik in de zesde klas zat, konden we maximaal twee uur per dag naar school. Het was te koud en er kon niet gestookt worden. We zaten met 42 kinderen in de klas. Omdat het zo koud was, deed iedereen al zijn kleren aan. We hadden maar een uur per dag gas. Dus je kon alleen op hout koken en dat was er bijna niet meer. Ook licht hadden we maar een uurtjes per dag. We hadden meestal ‘s avonds geen licht, maar we hadden dan een fietslampje met een dynamo zodat we nog iets konden lezen of een spelletje konden doen.’

Heeft u moeten onderduiken?
‘Bij ons thuis hadden we onderduikers. Twee broers van mijn moeder en een broer van mijn vader, maar niet allemaal tegelijk. Er zijn ook razzia’s geweest en dan werd het hele dorp afgezet en werden de huizen onderzocht. Onder de onderste treden van de trap kon je je verstoppen of soms in de ruimte boven het plafond. De Duitsers maar ook wel de Nederlandse politie, schoten wel eens gewoon door het plafond. Dat waren hele enge toestanden. Wij hebben geluk gehad!’

Wat deed u in uw vrije tijd?
We zaten soms te lezen en we zongen vaak liedjes. Spelletjes deden we ook. Het was misschien wel gezellig met elkaar, maar ik herinner het me vooral als een treurige tijd. Overdag was ik veel buiten, maar ik had het dan wel eens erg koud… De jongens liepen altijd in korte broeken en meisjes in lange rokken. In de zomer speelde ik met veel kinderen buiten. Hinkelen en soms varen met een bootje. We hadden geen speelgoed, maar speelden met alles dat we konden vinden op straat.’

School: Twiskeschool

‘Soms was ik bang als er ’s nachts geschoten werd’

Met de auto rijden Rijk en Shanaya van de Twiskeschool het prachtige Zunderdorp in. Later blijk dat het huis net over de brug nog het ouderlijk huis van Aagje Verhoeven-Verweij was. Een houten huis met uitzicht over de weilanden van Waterland. Mevrouw Verhoeven-Verweij woont nog steeds in het dorp, maar nu in een ander huis. Tijdens het gesprek krijgen ze bezoek van een buurvrouw die op de koffie komt.

Hoe was het om in een dorpje de oorlog mee te maken?
‘Ik was 9 jaar oud toen de oorlog uitbrak. Mijn leventje als kind ging gewoon door. Wel kwamen overal Duitsers die ook ergens moesten verblijven. Ze zaten onder andere in het jeugdgebouw en er werden barakken voor ze geplaatst. Die Duitsers waren best aardig. Ze waren altijd aan het zingen en muziek aan het maken. Ik kon gewoon naar school en daar kregen we zelfs Duits. Dat was verplicht. Alleen het laatste jaar, tijdens de Hongerwinter, gingen we niet meer. Het was gewoonweg te koud en de gebouwen kregen ze niet meer warm. Als kind besefte ik niet echt wat oorlog was. Ik heb geen honger geleden, want mijn ouders hadden een groentezaak. Alles was op de bon en ik moest die bonnen op grote vellen plakken zodat mijn vader weer groenten kon kopen bij de groothandel. Soms was ik wel bang hoor als er ’s nachts geschoten werd op vliegtuigen die overvlogen. Op de Poppendammergouw was een zoeklicht en bij de Nieuwendammergouw zat een luchtafweergeschut. Maar de dag erop gingen we dan gewoon weer op zoek naar granaatscherven voor je verzameling.’

Wat was het engste dat u heeft meegemaakt?

‘Ik heb een overval meegemaakt. Op zaterdagavond gingen we altijd melk halen bij een boer. We zaten te wachten op de boer toen er opeens allemaal mannen naar binnen stormden. We moesten met de gezichten naar de muur staan en mochten niet kijken. De boerin moest eten en geld geven. Er was iemand die de hele tijd zich wilde omdraaien, maar we werden in bedwang gehouden. Toen ben ik echt bang geweest. Later hoorde ik dat het mannen van het verzet waren. Ze hadden spullen nodig voor onderduikers. Ze deden dit soort overvallen en niemand wist wie ze waren.’

Hoe was de bevrijding?
‘In Zunderdorp kwamen de bevrijders niet. We besloten daarom om op 7 mei naar de Dam te gaan om de vrijheid te vieren. We waren met een grote groep jongeren. Toen we over de Nieuwendijk liepen, kwamen opeens allemaal mensen op ons af rennen. Er bleek geschoten te zijn vanuit een gebouw op de Dam. Er zijn toen 32 mensen doodgeschoten door een groep Duitsers die zich verstopt hadden. Ik was zo blij toen ik weer veilig in Noord was en dat mijn oudere broer bij me was.’

     

School: Twiskeschool

‘We moesten meteen door naar de schuilkelder’

Suze Stuster-Korse woonde tijdens de oorlog op de Oostzanerdijk in Noord. Aan Romayssae, Ramses, Ryan en Leilani van de Twiskeschool vertelt ze dat ze eigenlijk vrij weinig merkte van oorlogsgeweld. ‘Het leven ging gewoon door’, zegt ze, ’en er hing een gemoedelijke sfeer in mijn buurt. Ik ging werken bij de beschuitfabriek, dat was wel gezellig.’

Hoe beleefde u de oorlog?
‘Toen de oorlog begon was ik 16 jaar oud. Ik woonde bij mijn ouders. Bij ons op de dijk stonden maar vier huizen. Ik had ook huisdieren, vooral veel konijnen die werden gefokt voor de Kerst. Met het geld dat we daarmee verdienden, kochten we nieuwe spullen. Hier woonden geen onderduikers, bijna geen Joodse mensen, dus voor de Duitsers was onze buurt niet zo interessant. De enige Joodse familie die er woonde en een winkel had, moest wel weg.’

U had een vriend in Tuindorp. Waarom ging u trouwen in de oorlog?
‘Iedereen verklaarde ons voor gek omdat we besloten hadden om te gaan trouwen voor de Hongerwinter. Maar wij deden het omdat we dan een huisje zouden krijgen in Tuindorp. Voor de bruiloft hadden we drie koetsen geregeld, maar we mochten maar met twee de weg op. De derde koets nam daarom een andere route naar het stadhuis. Onderweg moesten we stoppen voor het luchtalarm. En eenmaal getrouwd in het stadhuis konden we helaas niet de felicitatiekamer in… we moesten meteen door naar de schuilkelder. Mijn man werkte later in de ploegendienst, hij was gasverkenner. In de oorlog mocht je maar tot 8 uur ‘s avonds naar buiten. Dat gold niet voor hem. Vanwege zijn werk had hij ontheffing. De avonden waren alleen erg donker. Hij is daarom een keer met zijn auto in het donker de sloot in gereden. Toen hij met kroos in zijn haar bij mijn ouders kwam, kreeg hij van mijn vader kleding en klompen om zo naar huis te kunnen gaan.’

Waar denkt u nog wel eens aan terug?
‘Ik weet nog wel dat er een bom in ons dorp is beland. En ik weet ook nog dat er een paar bommen schuin over Tuindorp vlogen. Regelmatig schrok ik van de bommen. Ik kan mij de bombardementen op de Fokkerfabriek ook nog goed herinneren. Dat waren hele harde knallen. Niet ver van ons vandaan woonde een familie die lid was van de SS. De vader had een boksschool en hij oefende vaak bij ons op de dijk. Dan ging hij tegen een lantaarnpaal boksen. Ik was bang voor hem. Hij is na de oorlog opgepakt, met zijn twee zoons.’

   

School: Twiskeschool

‘We mochten om beurten het pannetje uitlikken’

Dirk, Kim, Anouck en Jelle van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord komen aan in Oostzaan, waar Koos Jongert en zijn vrouw ze opwachten. Een tafel met een hoop lekkere dingen… Wat een verschil met de verhalen die meneer Jongert, aangevuld door zijn vrouw, even later vertellen… met honger naar bed.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Ik was vier toen de oorlog begon en ik woonde in Oostzaan, maar ik heb de eerste jaren niet veel van de oorlog meegekregen. Pas op mijn zevende snapte ik een beetje wat er gaande was. In Oostzaan was het redelijk rustig, maar in Amsterdam gingen de Duitsers als gekken tekeer. Ze haalden mensen uit hun huizen, niet alleen Joodse mensen maar ook jonge mannen om in Duitsland te werken. Mijn vader vertelde wel eens wat, bijvoorbeeld dat hij moest wegrennen als die overvalwagens eraan kwamen. Ik herinner me ook dat er Duitse propaganda-auto’s kwamen, met muziek. Je moest dan als kind liedjes zingen, achter die auto lopen en dat werd gebruikt voor een film in Duitsland. Zo lieten ze zien hoe goed die Duitsers waren en dat de kinderen in Nederland zo blij waren. Dat hoorde je later van je ouders. Ik weet ook nog dat ik een keer met mijn vader aan het roeien was, toen de Fokkerfabriek werd gebombardeerd. Mijn vader heeft de roeiboot op het land getrokken en de boot omgedraaid zodat wij eronder konden liggen om te schuilen. Ik vond het erg spannend.’

Waar speelden jullie mee tijdens de oorlog?
‘Tijdens de oorlog was er weinig speelgoed want de Duitsers namen alles in. Het enige speelgoed dat er nog was, werd in de kachel gegooid. Soms maakte de kinderen zelf speelgoed door touw en oude sokken in elkaar te wikkelen. Je kon wel overal buiten voetballen want verkeer was er niet, geen auto’s…niks. Dat kun je je nu niet meer voorstellen. Er kwamen wel Duitsers langs om te kijken of je geen radio had. Dan kwamen ze met zo’n grote helm op, dat zie ik nog zo voor me… ‘Haben sie ein Radio hier?’ En dan zei mijn moeder tegen ons dat we maar lekker moesten buitenspelen.’

Wat at u in de oorlog?
‘In de tijd van de Hongerwinter had ik bijna geen eten, we aten vooral wat waterige soep, bloembollen stamppot en het liefst kool. Als je dat stampte door je aardappel, leek het nog best wat en at je er drie keer van. Ik was met een zuster en een broer en we mochten om beurten het pannetje uitlikken. Zo ging dat. Aan het einde van de oorlog werden er voedselpakketten uit vliegtuigen gegooid. Ze landden meestal in het weiland of in de sloot. We woonden tegenover de Kolk en dan gingen wij met een stelletje jongens uit de buurt het land in om die pakketten op te halen. Dat vond je natuurlijk geweldig, al moest je oppassen dat je niks op je kop kreeg. Anders was je dood want er zaten ook hele grote blikken in. Soms zat er iets leuks bij: een kauwgompje of zo, zo lekker en gewéldig vond je dat dan. Die pakketten moesten naar een geheime plek worden gebracht, waar ze dan verdeeld werden. Dat gebeurde in heel Noord-Holland. Mijn vader had een fiets met houten banden en daarop reed ‘ie helemaal naar Schagen. Dan zeiden we ‘pa ga je weer een zakkie duffe meelde halen’, zo noemden we dat. Wat een humor he…’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

School: Twiskeschool

‘Mijn vader moest huilen’

Jan van de Linden en zijn vrouw zijn lieve mensen die Romayssae, Rayan, Ramses en Leilani van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord hartelijk ontvangen in hun huis. Meneer Van de Linden vertelt uitgebreid over zijn herinneringen aan zijn jeugd in Noord tijdens de oorlog. De kinderen luisteren aandachtig.

Wat weet u nog van het begin van de oorlog?
‘Ik ben in 1936 geboren en heb tijdens de hele oorlog in de Nigellestraat op nummer 126 gewoond. In 1944 kwam er een broertje bij. Mijn vader werkte bij Shell, maar moest het leger in, dat was in die tijd verplicht. Hij werd gelegerd in IJmuiden. Op een dag in 1940 ben ik met mijn moeder naar IJmuiden gegaan. Ik stond samen met haar en mijn vader op een heuvel en zo zagen we hoe Duitse auto’s IJmuiden kwamen binnen rijden. Mijn vader moest huilen omdat hij wist dat de Tweede Wereldoorlog was begonnen. De volgende dag ging hij gewoon weer aan het werk want het leven ging door.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘Op een dag in 1943 was ik op school toen het luchtalarm afging en we vanwege een bombardement moesten schuilen. Sommige moeders kwamen naar school. De ramen werden op een kiertje gezet want anders zouden ze breken. Later dat jaar was er bij de Fokkerfabriek een bombardement. Ik stond op dat moment met mijn moeder op de pont, die heel snel werd aangemeerd. De klep ging vlug open en we renden naar Het Tolhuis. Daar was een soort schuilkelder, alleen dan boven de grond. Het bestond uit een afdak met allemaal zand en planken, tegen scherven van afweergeschut. Als een granaat ontploft, vallen die scherven naar beneden en dat wil je niet op je hoofd krijgen. Op 22 maart 1944, lag ik te slapen toen mijn vader mij wakker maakte. ‘Kom hier eens kijken’, zei hij. Uit het raam zag ik een vliegtuig dat helemaal in de fik stond. De benzinetank was kapot. Het bleek een aangeschoten bommenwerper vol met brandbommen te zijn. Ik zag ook een piloot uit een vliegtuig springen. Nadat hij landde, brak hij een been. Het vliegtuig vloog nog door en belandde in de Spaarndammerstraat. Ik zag later die nacht daar een rode gloed vandaan te komen, het bleek een van de grootste branden te zijn in Amsterdam.’

Wat voor herinneringen heeft u nog meer?
‘Tijdens de Hongerwinter ging mijn vader altijd lopend naar Alkmaar om daar voedsel te halen. Op een dag zag hij een open truck met vastgebonden mensen. Die mensen werden getrapt, geslagen en uiteindelijk vermoord met een kogel door hun hoofd. Dat was vreselijk natuurlijk. Ik herinner me ook nog dat een huis van een Joods gezin op het Nigelleplein werd leeggehaald. Ik zag dat al het speelgoed werd uitgedeeld. Dit werd standaard gedaan door de familie Puls, en dat werd daarom een begrip in Amsterdam. ‘Pulsen’ betekent dus een huis leeghalen.’

    

School: Twiskeschool

‘Mijn moeder liep van Amsterdam-Noord naar Lutjebroek’

Bente, Azul en Lou van de Twiskeschool zijn benieuwd naar de verhalen van Harry Sablerolle die tijdens de oorlog in Amsterdam-Noord woonde, net als zij. Meneer Sablerolle was zes jaar toen de oorlog begon. Hij liet de kinderen veel foto`s zien tijdens het interview.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Voor mij begon het als een mooie dag waarop ik met mijn vriendjes buiten speelde. Er stond altijd al een grote zwarte auto voor onze deur, die was van de chauffeur van de baas van Schiphol. Toen die auto ooit een keer terugkwam van Schiphol, zagen we dat er een kogelgat in zat. We vonden dat niet bijzonder en gingen verder met buitenspelen. Pas wat later realiseerde ik me dat dit van het bombardement op Schiphol kwam.’

Hadden jullie genoeg te eten in de oorlog?
‘Bij de spoorwegen werd in 1944 gestaakt en het gevolg was dat de Duitsers zeiden: ‘Jullie gaan staken? Dan komt er ook niks meer naar Amsterdam toe’. Zo begon de Hongerwinter. Soms hadden mensen een moestuintje, maar anders gingen ze de stad uit met een handkar of bakfiets zonder luchtbanden om eten te halen. Mijn moeder liep verschillende keren van Amsterdam-Noord naar Lutjebroek of naar Hoorn. Wel een dag lopen en dat met een handkar… Bij ons thuis hadden we een man, een collega van mijn vader, die na de spoorwegstaking niet meer naar Brabant kon. Hij is tot het einde van de oorlog bij ons gebleven. In de tijd van de Hongerwinter ging hij ‘s nachts de straat op om honden en katten te vangen, omdat dit een van de weinige dieren waren die nog over waren om op te eten. Mijn oom was slager, hij bereidde de dieren stiekem want mijn tante zou dat anders te zielig vinden. Het was eigenlijk best lekker: net kip of rund.’

Wat gebeurde er precies tijdens het bombardement op de Ritakerk?
‘We waren net klaar met het gebed, toen de priesters achter in de kerk gingen staan. Op dat moment ontplofte een bom met een harde knal. Ik zag overal stof, het was helemaal donker in de kerk. Ik kroop naar het middenpad en dacht: `waar is de uitgang, blijf leven, blijf leven’. Snel kroop ik weer verder, het licht in. Onderweg was een diepe kuil. Een hele grote man tilde me op, over het gat… en ik was buiten. Ik rende huilend naar huis, maar mijn moeder had het nieuws al gehoord en stond me buiten op te wachten.’

Hoe was het toen de Duitsers u bijna hadden gesnapt bij de treinfabriek?
‘Dit gebeurde in de Hongerwinter toen er geen elektriciteit of warmte was. Ik ging samen met mijn broer naar de dijk, waar een hek stond dat naar een treinenfabriek leidde. Ik weet nog goed dat mijn broer op de uitkijk stond terwijl ik snel over het hek klom en naar een hele grote berg houten blokjes rende, dezelfde soort blokjes die vroeger tussen de treinrails lagen. Ik had een grote zak mee om de houtjes in te doen. Juist toen die zak vol was, kwam er een Duitse bewaker met een grote herdershond aanlopen. Hij liep een rondje om de stapel, en ik liep zachtjes het rondje mee zodat hij mij niet zou zien en de herdershond me niet zou horen. Zodra hij wegliep, rende ik snel terug naar het hek zodat mijn broer de zak kon aanpakken. Daarna renden we samen over de dijk terug naar huis en hadden we weer een voorraad voor in de kachel.’

 
 

School: Twiskeschool

‘Wat moet ik hiermee, een ouwe kist?’

Hans Notmeijer kwam zelf naar de Twiskeschool in Amsterdam-Noord. Terwijl hij in gesprek was met Vince, Bas, Ebrar en Djuna over de oorlogsverhalen van zijn ouders en grootouders, bracht juf Nanette bracht hem een kopje koffie. ‘Dankjewel’ zei hij en keek toen op. ‘Hee wat léuk, wat doe jij hier…?’ Heel toevallig hadden juf Nanette en Hans Notmeijer, die vroeger meester was, op dezelfde school gewerkt. Dat was wel een grappig voorval tijdens het interview. De kinderen vonden het ook leuk om al die oude spulletjes te bekijken die uit de kist kwamen van de oma van Hans.

Kenden uw ouders gevaar in de oorlog?
‘Mijn ouders woonden in de buurt van het Mosveld, een ouder deel van Amsterdam-Noord. Omdat ze kind waren, merkten ze weinig van écht gevaar. Hoewel ik wel begreep dat mijn mijn vader op zijn 12e met een stel vriendjes ’s nachts naar een treinstation ging om kolen te pikken. Dat was best riskant, maar zo konden ze thuis de verwarming weer aanmaken. Toen ik mijn diploma had gehaald voor ‘meester’ ging ik op de brommer naar mijn oma. Tuurlijk zou oma heel trots zijn. ‘Yes, ik krijg geld’, dacht ik, maar toen ik bij mijn oma kwam, liep ze naar de slaapkamer en haalde deze doos. Wat moet ik hiermee, een ouwe kist? Mijn oma zei: ‘Dit is voor jou, omdat ik wil dat niemand vergeet wat er gebeurd is en dat de verhalen over de oorlog doorverteld kunnen worden’. Ik maakte hem open, net als jullie nu…kijk maar. Het eerste wat ik zag was deze krant uit 1940. Dit was de krant waardoor mensen wisten dat Nederland in oorlog was met Duitsland. Eerst was ik wat teleurgesteld met die ouwe spullen, maar jaren later ben ik trots op deze kist van mijn oma. Dankzij haar kan ik jullie over de oorlog vertellen. Ze bewaarde veel dingen uit de oorlog, zoals boeken, tijdschriften, kranten, eetbonnen en een persoonsbewijs…’

Kenden uw ouders mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn moeder kende veel mensen die zeiden dat ze in het verzet zaten. Eigenlijk gebeurde dat pas aan het einde van de oorlog, toen Duitsland al verloren had… Toen wilde opeens iedereen in het verzet. Vergelijk het een beetje met Ajax, je hebt zeg maar 10.000 fans en als ze het heel goed doen, heb je opeens 50.000 fans. Het is dus moeilijk na te gaan wie echt heeft gestreden in de oorlog.’

Hadden uw ouders honger tijdens de Hongerwinter?
Nee, niet echt want mijn ouders woonden in het noorden en daar waren veel boeren, dus ook genoeg te eten. Ze moesten soms wel dagenlang lopen met een kinderwagen. Helemaal langs het Noordhollandsch Kanaal naar Hoorn en soms wel verder. Ze vertelde dat het een paar keer gebeurd is dat ze eten hadden gehaald bij de boeren, maar werden tegengehouden door soldaten. Moesten ze alles weer inleveren. Dat was natuurlijk een angstige ervaring voor mijn moeder die toen nog maar een klein meisje was.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

School: Twiskeschool

‘Hij zal toch niet schieten, dacht ik’

Geesje de Vries is een hele poos opgenomen in een verzorgingshuis. Ze is heel blij weer thuis te zijn tussen haar vertrouwde spulletjes en ook dat ze haar belevenissen weer aan kinderen kan vertellen. Ook Marlinda, Yassine, Manar, Jeroen van de Twiskeschool vinden het fijn dat ze haar kunnen spreken over haar oorlogsherinneringen in Noord.

We hoorden over uw broertje en een boot, wat gebeurde er precies?
‘Ik was tien jaar in de oorlog, mijn broertje was pas acht. Hij trok op met een groepje jongens dat werd geleid door onze buurjongen Frans van vijftien jaar. Op een dag belandden de jongens vlakbij de Motorwal, waar toen net een luchtgevecht was begonnen. Ze verstopten zich in de kajuit van een bootje van de Duitsers. Een grote koperen schroef hadden ze buiten boord gezet, zó de plomp in, het IJ in. Dat mocht natuurlijk niet. Mijn broertje en zijn vriendjes moesten daarom mee naar het politiebureau. Wij wisten van niks, maar ’s middags ging de bel. Ik deed pas open nadat mijn moeder de radio had verstopt. Een Nederlandse SS’er kwam op me af met een getrokken revolver. ‘Jezus, hij zal toch niet schieten?’, dacht ik. Dat deed hij gelukkig niet. Wel schreeuwde hij waar mijn vader was ‘Ausweiss!’, zei hij tegen mijn vader. Zijn papieren waren in orde. Toen vertelde hij het verhaal van het bootje aan mijn ouders. Gelukkig is alles uiteindelijk goed gekomen en is mijn broer vrijgelaten.’

Kende u ook Joodse kinderen?
‘Schuin tegenover ons in de Spechtstraat woonde mijn vriendje Max, op nummer 19-I hoog. Hier aan de muur heb ik nog een foto van hem hangen. Met hem speelde ik altijd op straat.. Op een dag ging ik naar buiten om Max op te halen, maar hij was er niet. Ik vroeg aan mijn vriendinnetjes waar hij was en ze zeiden dat hij was opgehaald. Hij is naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Daar moest ie wachten, net als alle andere Joden uit Amsterdam. Met zijn vader en moeder is Max afgevoerd naar Westerbork door de Duitse soldaten. En daarna vergast in Auschwitz. Als ik naar zijn foto kijk of over hem praat, word ik altijd weer heel verdrietig.’

Kende u NSB’ers?
‘De familie van buurjongen Frans waren geen NSB’ers, maar hun dochter Tinie was getrouwd met een Duitser en de andere dochter, Josje, ging met iemand van de Wehrmacht. Die meiden kregen práchtige kadootjes! Leren jasjes en prachtige roze onderjurken zag ik aan de lijn hangen. Dat wilde ik ook wel want ik was 14 jaar. Maar met een Duitser omgaan? Dat was de ver-van mijn bed-show! Meisjes die dat deden, werden na de oorlog kaalgeschoren en met teer ingesmeerd. Dan werden ze op een kar rondgereden zodat iedereen kon zien wat ze gedaan hadden. Zo is ook mijn buurmeisje Nel meegenomen. Ze liep later met een hoofddoek om haar kale hoofd te verbergen.’

School: Twiskeschool

‘Ik herinnerde me opeens weer dingen van de oorlog’

Dani, Kyle, Esperanza en Renée van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord gaan Els Burger interviewen over haar jeugd in Noord tijdens de oorlog. Ze was nog heel jong en wist zich lange tijd nauwelijks iets te herinneren van deze periode. Pas toen ze ouder werd, kwamen de herinneringen terug.

Hoe heeft u de oorlog beleefd?
‘Ik werd geboren in 1941. Van de eerste twee jaar heb ik weinig meegekregen. Eigenlijk wist ik niets meer totdat ik op mijn 40e het geluid hoorde van de vliegtuigen van de Canadezen. Tijdens een herdenking hadden ze een oud vliegtuig ingezet uit de oorlog. Toen ik dat geluid hoorde, schrok ik zo erg dat ik in een hoekje kroop in mijn appartement. Ik herinnerde me opeens weer dingen van de oorlog.’

Uw oom en vader moesten werken in Duitsland. Hoe was dat?
‘Mijn vader liet niks van zich horen toen hij in Duitsland was. Mijn oom ging daarom kijken hoe het met hem ging. Toen hij aankwam, werd hij ook opgepakt en moest hij eveneens werken. Om het weekend mocht een van hen naar huis, maar als hij niet terugkwam moest de ander naar de gevangenis. Mijn oom probeerde te ontsnappen en dat leek te lukken. Totdat ze honden inzetten om hem te zoeken. Hij werd gevonden en vastgezet. Later moesten ze van Duitsland naar Nederland lopen. Heel zwaar was dat, vooral voor mijn oom die een ziekte had opgelopen in de gevangenis.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Nee, we hadden geen onderduikers. Wel zaten er NSB’ers in de familie die bij mijn oma en opa woonden. Mijn opa had een radio verstopt achter de badkuip en luisterde stiekem naar Radio Oranje. Als hij klaar was, zette hij de radio weer achter de badkuip. De rest van de familie wist niet dat hij een radio had.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

School: Twiskeschool

‘Ze werd het huis uitgeschopt door de Duitsers’

Anneke Koehof vertelt aan de kinderen van de Twiskeschool over haar eigen oorlogsherinneringen en ook het aangrijpende verhaal van haar tante Roos. Die werkte bij Hollandia Kattenburg, een textielfabriek in Amsterdam-Noord. Op 11 november 1942 werden bij een inval 367 Joodse medewerkers en tegelijkertijd ook hun familieleden (in totaal 826 mensen) weggevoerd naar concentratiekampen. De tante van Anneke Koehof was tijdens de inval aan het werk en zag zo hoe de Joodse medewerkers werden meegenomen.

Hoe oud was uw tante toen de oorlog begon?
‘Tante Roos was 20 jaar toen de oorlog begon en 25 toen de oorlog eindigde. Ze had veel Joodse vrienden en vriendinnen. Daardoor dachten de meeste mensen dat zij ook Joods was. Ze kreeg uiteindelijk ook een Joods vriendje, dat de bijzondere naam Meier Papegaai had. Ze hielden veel van elkaar, maar het liep niet goed af. Meiers broer, die als kelner werkte in de Hollandsche Schouwburg, was op een dag zijn witte kelnerjasje vergeten en Meier holde achter hem aan om zijn witte jasje te brengen. Hij vergat daarbij zijn eigen overjas met Jodenster en werd meteen opgepakt door de Duitsers. Ze brachten hem naar de gevangenis van Amstelveen, van daaruit naar Amersfoort en uiteindelijk is hij niet meer teruggekomen.’

Wat is er gebeurd bij de textielfabriek Hollandia Kattenburg?
‘Mijn tante werkte vanaf haar 17e bij Hollandia Kattenburg, een Joods bedrijf waar de Joodse werknemers zich veilig voelden. Ze hadden een soort overeenkomst met de Duitsers dat ze tijdens de oorlog mochten blijven werken omdat ze in de fabriek Duitse uniformen maakten. Tante Roos zat op de gummi-afdeling, waar ze waterdichte jassen naaiden. Op 11 november 1942 vielen de Duitsers de fabriek binnen en werden de Joodse werknemers van de anderen gescheiden. Ze werden afgevoerd in vrachtwagens naar concentratiekampen. Tante Roos is daarna snel naar de Transvaalbuurt gegaan want daar woonden de meeste Joodse collega’s. Ze wilde hun familieleden waarschuwen. Maar toen ze aankwam, was het al te laat en werd ze uit een huis geschopt door de Duitsers.’

Hoe was de oorlog voor uw ouders en uzelf?
‘Mijn vader wilde niet werken voor de Duitsers en ging onderduiken bij vrienden. Toen hij ons graag wilde zien, ging hij stiekem naar ons huis toe. Een van de buren, waarschijnlijk een NSB’er, betrapte hem. Hij werd opgepakt en met een bus naar een kamp gebracht, maar onderweg konden hij en een vriend via de achterdeuren van de bus naar buiten springen. Ze gleden een sloot in naast de weg. Toevallig was dat bij een controlepost, dus elke keer als er een wachter langskwam, moesten ze lang onderwater en hun adem inhouden tot hij weer voorbij was. Uiteindelijk lukte het ze om thuis te komen. Toen moest hij opnieuw onderduiken tot de bevrijding kwam. Mijn moeder, die in verwachting was van mij, kreeg als straf voor de ontsnapping van mijn vader geen voedselbonnen meer. In 1943 is ze overleden. Mijn broertje kwam bij oma terecht. Ik had heel veel geluk want de melkboer, die vlakbij woonde, wilde wel voor me zorgen. Tot mijn derde heb ik bij dat gezin gewoond. Daarna hertrouwde mijn vader.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892