School: Twiskeschool

‘Als het luchtalarm afging, moest je dekking zoeken’

‘Wat een aardige meneer was dat’, zeggen Onne, Timo en Shabaan van de Twiskeschool na afloop van het interview met Jan van de Linden. ‘En het huis was ook heel netjes.’ Alleen, toen Jan van der Linden een beetje emotioneel werd tijdens het gesprek, wisten de kinderen even niet meer wat ze moesten doen… Mevrouw Van der Linden was een beetje stil tijdens het bezoek, maar bracht wel telkens lekkere Fristi, kaasblokjes en tomaatjes.

Kon u gewoon buiten spelen tijdens de oorlog?
‘Jawel hoor, dat was geen probleem. Tenzij er een luchtalarm was natuurlijk, want dat gebeurde ook regelmatig. Als het luchtalarm afging, moest je dekking zoeken want dan konden ze gaan schieten. Nou, bij de Fokkerfabriek aan de Papaverweg stond een hele batterij van afweergeschut. En als ze dan gingen schieten, gingen er allemaal granaten de lucht in en kwamen grote brokken ijzer naar beneden. Daar moest je niet onder staan natuurlijk, dus je moest zorgen dat je binnen was.’

Heeft u erge dingen meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Mijn vader heeft twee keer een hongertocht gemaakt om op het platteland eten te halen. De tweede keer moet in het voorjaar zijn geweest en toen is ‘ie helemaal gefietst naar Anna Paulownapolder, bij de Wieringermeer in Noord-Holland. Op de terugweg is hij staande gehouden en moest hij wachten, samen met andere passanten. Even later kwam er een vrachtwagen aan met tien mannen erop, die van de vrachtwagen werden afgedonderd, op een rijtje werden gezet en allemaal werden doodgeschoten. Mijn vader moest dus daar naar kijken. Ik kan me nog steeds het moment van zijn thuiskomst herinneren… Toen hij terugkwam hoorde ik hem het hele verhaal aan mijn moeder vertellen en dat is altijd in mijn hoofd blijven zitten. Mijn moeder was in paniek omdat mijn vader zo bang was. Hij was helemaal de weg kwijt. Ik weet nog dat mijn moeder hem toen naar boven heeft gebracht. Pas veel later heb ik uitgezocht dat het een vergeldingsmaatregel is geweest bij de Zijpersluis voor een mislukte aanslag op een Duitse colonne.’

Waren er ook familieleden in de oorlog gestorven?
‘Mijn oom is overleden. Hij zat samen met zijn broers in de illegale slachterij, het vlees brachten ze ook rond. Slachten als je geen slager was… dat mocht natuurlijk echt niet van de Duitsers. Mijn vader heeft er ook nog een blauwe maandag aan meegedaan, maar die is er gauw mee opgehouden. Hij vond het risico te groot. Maar mijn oom is er iets te lang mee doorgegaan en is verraden. Hij is in kamp Amersfoort terechtgekomen en later in Vught in de gevangenis, waar hij ziek werd en overleed. In onze familie is daar lange tijd niet over gepraat.’

     

School: Twiskeschool

‘Voor de Duitsers was onze buurt niet zo interessant’

Suze Stuster-Korse was 16 jaar oud toen de oorlog begon. Op diezelfde leeftijd leerde ze op het Zonneplein haar toekomstige man kennen, met wie ze nog tijdens de oorlog zou trouwen. Aan Mateo, Silver en Freek van de Twiskeschool in Noord vertelt ze dat het geen liefde op het eerste gezicht was. ‘Ik was nog zo jong.’ Oorlogsgeweld heeft ze gelukkig niet meegemaakt. ‘Het leven ging gewoon door en er hing een vrij gemoedelijke sfeer in mijn buurt.’

 

Hoe was het leven in uw buurt tijdens de oorlog?
‘We woonden op de Oostzanerdijk, richting Zaandam. Op de dijk stonden maar vier huisjes. Voor de Duitsers was onze buurt niet zo interessant; we hadden geen onderduikers en voor zover ik mij kan herinneren had niemand die in ons dorpje. We kenden wel Joodse mensen die in de buurt een textielwinkel hadden, die moesten weg. Naast ons had een boer een zoeklicht, daarmee konden ze vliegtuigen spotten. Het licht was zo fel dat de hele buurt verlicht werd. Ik schrok regelmatig van de bommen. Zo kan ik mij de bombardementen op de Fokkerfabriek bij de Papaverweg nog herinneren. Dat waren hele harde knallen. Ik weet ook nog dat in onze buurt NSB’ers woonden, en niet ver van ons vandaan woonde een familie die lid was van de SS. De vader had een boksschool en hij oefende vaak bij ons op de dijk. Dan ging hij tegen een lantaarnpaal boksen. Ik was bang voor hem. Hij is na de oorlog opgepakt, met zijn twee zoons. Ik kan ook nog wel herinneren dat er meiden kaalgeschoren werden door mannen, omdat ze verkering hadden met een Duitser. Een van die meiden is later getrouwd met een van de jongens die haar had kaalgeschoren. Voor de rest hebben we niet veel erge dingen meegemaakt in de oorlog.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Echt honger hebben wij nooit gehad. We woonden in een omgeving met veel boeren, dus er was eten genoeg. Ik heb nog gewerkt in de gaarkeuken, schepte het eten op voor iedereen die langskwam. Eén keer heb ik geweigerd om op te scheppen, want de maaltijd was zo waterig. Toen kwam er een Duitser met een geweer en had ik geen keus. Alles was in die tijd op de bon: eten, tabak, zeep en ga zo maar door. Ik heb nog een paar bonnen in de la liggen, die kan ik laten zien.’

Waarom trouwde u in de oorlog?
‘Mijn man heb ik leren kennen toen ik 16 jaar was. We waren jong. Vroeger moest je eerst trouwen voordat je ging samenwonen. Daarom trouwden we vlak voor de Hongerwinter, toen ik 20 jaar was. Een feest kon je het niet noemen, want er was nauwelijks wat. We hebben wel zelf de borrel gemaakt. Nadat we getrouwd waren, gingen we samenwonen.’

School: Twiskeschool

‘In het Noordzeekanaal gingen we op zoek naar bamboestokken’

Jan Jansen komt uit een groot gezin, met elf kinderen. Aan Kylan, Onne en Jens van de Twiskeschool uit Noord vertelt meneer Jansen hoe hij op jonge leeftijd (hij werd geboren in 1940) de oorlog beleefde in de Noorder IJpolder, waar hij toen woonde. Hij beschrijft hoe ze als kinderen zelf speelgoed maakten en hoe spannend het einde van de oorlog voor hem was.

 

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik ben geboren in Amsterdam-Noord, in de Noorder IJpolder. Vlakbij ons huis stond een woning, De Domeinen, die in het bezit was van het leger. Er woonde een fortwachter die zorg droeg voor de kruithuizen op het legerterrein, waar het kruit werd bewaard. In de oorlog vorderden de Duitsers de woning. Ineens hadden we dus Duitse buren. Het waren leuke jongens die heel lief waren voor ons. Ik zat vaak even bij ze op schoot. In de oorlog was er natuurlijk weinig eten, maar de Duitsers hadden wel flink wat vlees. Mijn moeder braadde het vlees voor hen. Stiekem sneed ze er dan wat voor ons af. En als die Duitsers iets zeiden over de geslonken hoeveelheid vlees, antwoordde ze gewoon dat het door braden was gekrompen. Heel slim van haar! Mijn ouders vertelden me na de oorlog ook dat ze van de Duitsers hun radio moesten wegdoen. Mijn vader had zijn radio daarom stiekem verstopt, in een ketel tussen de poepluiers. Dat was wel spannend want dat moesten ze natuurlijk niet te weten komen.’


Wat voor spelletjes deed u allemaal in de oorlog?

‘We hadden niet zoveel speelgoed dus we moesten zelf wat bedenken om te doen. In het Noordzeekanaal gingen we op zoek naar bamboestokken die we vervolgens in stukken spleten. Bij een winkel in Tuindorp Oostzaan kochten we papier en zo maakten we een vlieger, met een grote slinger eraan. In de Noorder IJpolder was ruimte genoeg en er was altijd wind, dus vliegeren was leuk. We haalden ook wel de spaken uit een oud fietswiel, de band eraf en hup… dan hadden we een hoepel, vaak aan een stokkie, en dan hard rennen met die hoepel. Het waren echte straatspelletjes. In de buurt reden natuurlijk nog vrijwel geen auto’s, alleen jeeps van Duitsers die kruit kwamen halen op het terrein.’


Hoe was de bevrijding?

‘Ik weet nog dat die dag de lucht zwart zag van de vliegtuigen die overvlogen. Heel spannend vond ik dat. In de polder had ik natuurlijk vrij zicht. Die vliegtuigen kwamen voedsel brengen, grote blikken biscuits en cornedbeef uit Amerika. De pakketten vielen allemaal in het weiland. Je mocht ze niet zelf houden; alles wat je vond moest je inleveren zodat het kon worden verdeeld onder de mensen. Ik zoog in die tijd nog op mijn duim. Mijn oma vroeg me daarom altijd als ze op bezoek was: ‘Jantje, wat zit er toch in die duim van je?’ ‘Chocolade’, antwoordde ik dan. Geen idee hoe ik daarbij kwam, want ik had tijdens de oorlog nog nooit chocolade gegeten. Tot ik bij de bevrijding uit een van die pakketten chocolade kreeg…ik wist niet wat ik proefde, zo heerlijk vond ik het!’

School: Twiskeschool

‘Plotseling zagen we boven ons hoofd een luchtgevecht’

Aan Kirsten, Sara, Carmen en Ishana van de Twiskeschool in Noord vertelt Koos Jongert hoe hij tijdens de oorlog als jongen opgroeide in Oostzaan. Nog altijd als hij vliegtuigen hoort overkomen denkt hij aan het geluid van de vliegtuigen die overvlogen op weg naar Duitsland. ‘In mijn gedachte ging dat geluid altijd maar door. Het hield nooit op.’

Waarmee speelde u tijdens de oorlog?
‘Ik speelde veel buiten, samen met mijn broer en zus, maar ook wel binnen. ‘s Avonds was er geen licht. In ons huis stond daarom een fiets waarop mijn vader trapte zodat we toch via de dynamo nog een beetje licht hadden. Zo konden we net lezen, maar dat was dan ook alles. We waren een keertje aan het buitenspelen met een groepje kinderen toen er een jeep kwam aanrijden, met vier Duitsers erin en een filmcamera. Eerst schrokken we even. Toen vroeg een van die Duitsers of we een Nederlands liedje wilden zingen, dan zouden we een reep krijgen. Wij wisten natuurlijk helemaal niet wat een reep was, maar dat leek ons wel geweldig. Dus zongen we uit volle borst zoiets als ‘We gaan nog niet naar huis’… en kregen inderdaad een reep. Pas later hoorden we dat de Duitsers dit soort filmmateriaal gebruikten voor propaganda in Duitsland. Als kind begrepen we daar natuurlijk niks van, maar wij hadden wel mooi die reep!’

Wat maakte veel indruk op u?
‘Ik was eens met mijn vader bij de Westplas aan het vissen, toen we plotseling een luchtgevecht boven ons hoofd zagen en een vliegtuig werd neergehaald. Nou, dat blijft je voor altijd bij hoor. Ik weet ook nog dat de Duitsers huiszoekingen deden, omdat ze wilden zien of mensen niet radio’s of Joden in hun huis verstopten. Ook ons huis doorzochten ze. Gelukkig kon mijn moeder een beetje Duits spreken, waardoor ze wat minder streng waren. Ook de boerderij tegenover ons waar ze handelden in jutezakken, werd doorzocht. Al die zakken werden naar buiten gegooid, de straat op. Dat was heel indrukwekkend.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘De Amerikanen en Engelsen gooiden vanuit de lucht voedselpakketten naar beneden, achter in het weiland bij ons. Ik ben toen met een paar vrienden het weiland in gerend om die pakketten te verzamelen. Die mochten we zelf niet houden hoor, die moesten we ergens heen brengen en dan werd het verdeeld. Ik weet nog goed dat er Zweeds wittebrood in zat. Dat hadden we nog nooit gezien. Erg lekker!’

School: Twiskeschool

‘Het was zo koud dat het kraanwater bevroor’

Het is even zoeken naar de juiste flat in Amsterdam-Noord. Helemaal op de bovenste verdieping woont Ria Faber-Bakker. Het waait er hard, maar het uitzicht is geweldig, zeggen Matea, Toon en David van de Twiskeschool na afloop van het interview met mevrouw Faber. In het gesprek vertelt ze de kinderen dat ze alleen herinneringen heeft aan het laatste oorlogsjaar omdat haar ouders haar beschermden voor ‘alle narigheid’.

Wat is u het meest bij gebleven aan de oorlog?
‘De Hongerwinter! We hadden zo’n ontzettende honger, dat heb ik echt aan den lijve ondervonden. Ik denk er nog regelmatig aan terug, vooral als ik zie hoeveel eten er nu wordt weggegooid. Het was zo koud dat het kraanwater bevroor. Wij woonden 2 hoog, maar de hoofdwaterkraan zat bij de buurman die in het benedenhuis woonde. Dan belde hij ‘s avonds even bij iedereen aan om te zeggen dat de hoofdkraan dichtging en had je dus geen water meer. Overdag huisden wij in de keuken want dat was het enige vertrek waar het nog een heel klein beetje warm werd…’

Kon u tijdens de Hongerwinter naar school?
‘Ik zat op school in de Polanenstraat, daar waar nu het Polanentheater is. Maar in die winter was er geen school meer want er was geen licht en geen stroom. We bleven thuis en in augustus van het jaar erop gingen we gewoon over naar de volgende klas. Normaal krijg je drie rapporten per schooljaar, maar ik heb van dat jaar ook maar een rapport. Ik vond het geloof ik best wel leuk dat ik niet naar school hoefde. Uiteindelijk konden we tegen het einde van de winter alsnog naar school en daar kregen we wat te eten uit de gaarkeuken, bijvoorbeeld gezouten andijvie, gemengd met suikerbieten… Lekker was het niet, het was maagvulling. Ik heb eens iemand op straat echt van de honger zien doodvallen, die man was totaal uitgehongerd. Hij leunde nog tegen een muur aan, viel en toen was ie dood. Ik rende naar boven om mijn moeder te halen. Dat was wel heel heftig, maar als kind besef je het nog niet echt. Maar de mensen stierven op straat van de honger. Begraven kon niet want de grond was helemaal bevroren en er waren geen kisten. Dus wat gebeurde er? De lijken gingen op handkarren en werden naar de Zuiderkerk gebracht, ze werden bewaard tot na de oorlog, totdat ze wel konden worden begraven.’

Wat heeft u gedaan bij de bevrijding?
‘Ik weet nog dat mijn ouders zeiden: ‘We zijn bevrijd!’ Maar alles was natuurlijk niet van de ene op de andere dag meteen goed. Er werden wel allerlei buurtverenigingen opgericht zodat mensen meer samen konden doen, maar de eerste jaren na de oorlog was alles nog wel gewoon te koop op de bon.’

School: Twiskeschool

‘Toen mijn moeder uit het kamp terugkwam, woog ze nog maar 40 kilo’

Jolien, Juul en Giulla van de Twiskeschool kunnen het bijna niet geloven dat de moeder van Hennie de Kat verraden is voor geld. En dat ze daarna in zo veel verschillende kampen terechtkwam. ‘Het is fijn dat u nu ons uw verhaal kunt vertellen’, zeggen de kinderen. ‘Ja’, antwoordt mevrouw De Kat, ‘want het is verschrikkelijk wat er is gebeurd is, zoiets mag nooit weer gebeuren.’ Binnenkort viert ze trouwens haar 90e verjaardag, samen met haar dochter die 60 wordt, en haar kleindochter die dan 30 wordt…wat een toeval!

Ging u tijdens de oorlog gewoon naar school?
‘Tot 1942 ben ik op school gebleven. Ik zat op de Mulo, maar ik zakte telkens voor mijn examens want ik was vaak ziek. Ik had malaria en tijdens zo’n malaria-aanval was ik rillerig en had ik hoge koorts. In Noord hadden veel mensen malaria. Het kwam van de muggen uit de haven, die waren meegekomen op de schepen uit de tropen. Later hebben ze alle huizen in Noord met poeder ingespoten tegen de malariamug.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn moeder zat in het verzet. We hadden regelmatig Joodse onderduikers in huis. Op een gegeven moment hadden we zes mensen in huis: Ab van der Linden, later zou hij de kelner van Tita Tovenaar spelen, zijn vrouw, twee tantes van hem en een vriend met diens vrouw. Ze verstopten zich in huis. Achter de trap, achter een boekenkast, hadden we een gat in de muur gemaakt waar vier onderduikers konden schuilen in geval van gevaar. Twee anderen konden op de balken op de vliering schuilen. We hebben het één keer voor proef uitgeprobeerd, maar gelukkig hoefden ze er nooit in. Toch ging het mis. Op een dag hoorde ik op mijn werk dat mijn moeder was opgepakt. Ze was samen met twee mannen en de oudere vrouw die bij ons zaten ondergedoken, gearresteerd door de Sicherheidsdienst. De onderduikers hebben de oorlog niet overleefd. Als ik daar aan denk, vind ik het heel erg. Mijn moeder is vanuit de gevangenis aan de Amstelveenseweg naar Kamp Vught gestuurd. Sporadisch ontvingen we brieven van haar, die heb ik nog steeds. Vlak voor het kamp werd bevrijd, zijn alle mensen in treinen weggevoerd, ook mijn moeder. Ze is naar Ravensbrück gebracht, in het noorden van Duitsland, een vreselijk kamp. En vanuit Ravensbrück is ze met tweehonderd Nederlandse vrouwen naar een vrouwenkamp net buiten Dachau vervoerd, helemaal in Zuid-Duitsland. Dat is haar geluk geweest want Ravensbrück had ze waarschijnlijk niet overleefd. In Dachau moest ze werken in de Agfa-fabrieken, munitie en gasmaskers maken. Uiteindelijk is ze bevrijd door het Zwitserse Rode Kruis. In Dachau is ze overigens vrij behoorlijk behandeld, ze werd daar niet gemarteld. Ze hadden daar een bewaker die gedwongen was om te bewaken. Dat was een hele goede man die veel voor de vrouwen heeft gedaan. Mijn moeder is later nog bij zijn ouders in huis geweest en ik heb nog jaren contact gehad met de zusters van die man.’

Weet u nog dat uw moeder thuis kwam?
‘Dat was in juli, pas een paar maanden na de bevrijding. Ik weet nog dat we iedere dag naar het Centraal Station gingen, naar de achterkant bij de De Ruijterkade, want daar kwamen de treinen uit Duitsland aan. Op een avond, nadat we weer een dag tevergeefs bij het station hadden gestaan, kwam er een buurmeisje naar ons die zei: ‘Je moeder komt eraan!’ Nou, ik heb mijn vader nog nooit zo hard zien lopen. Ik heb een foto van mijn moeder toen ze net terugkwam, ze woog nog maar 40 kilo. Mijn moeder heeft heel weinig verteld over wat ze heeft meegemaakt. Het is dat we spulletjes, brieven en foto’s hebben gevonden, daarom weten we nu zoveel.’

   

School: Twiskeschool

‘Het ergste gebeurde pas na de oorlog’

Als Devon, Charlie en Amir van de Twiskeschool in Noord aanbellen bij het huis van Marian Schaap, horen ze hard geblaf. ‘Oh jeeh, een hond…’ Devon en Amir zijn een beetje bang voor honden, maar mevrouw Schaap doet enthousiast de deur open en stelt iedereen meteen gerust met haar lieve hond Jelle. ‘Hij doet geen vlieg kwaad hoor!’. Terwijl de kinderen hun vragen nog een keer doornemen, snijdt Marian de versgebakken chocoladecake aan. Zelf heeft zij de oorlog niet bewust meegemaakt, maar door haar Joodse pleegzus en haar ouders in het verzet is zij er altijd veel mee bezig geweest. Het ontroerende verhaal laat een diepe indruk achter.

Hadden uw ouders onderduikers in huis?
‘Mijn ouders hadden een Joods kindje in huis genomen. In 1943 is ze is als baby bij mijn vader en moeder terechtgekomen. Haar echte ouders zijn in een concentratiekamp, in Sobibor, vermoord. Mijn zus is geboren in Amsterdam. Daar woonden veel Joodse mensen. Haar ouders hadden een brief gekregen waarin stond dat ze moesten klaarstaan om gedeporteerd te worden. De Duitsers wisten alleen niet dat ze een baby van tien maanden in huis hadden. Op het laatste moment, toen er al een overvalwagen voor de deur stond, heeft de moeder van mijn zus haar snel bij de buren gebracht. Dat moet zo ontzettend moeilijk geweest zijn, daar kan ik nog om huilen. Ze heeft nog snel een briefje uit het raam gegooid, waarop ze had geschreven dat ze blij was dat ze het liefste wat ze had, niet bij zich had. Het briefje is uiteindelijk gevonden en dat is het laatste echte levensteken van de ouders van mijn zus geweest. Ze zijn vanuit Nederland direct naar Sobibor gestuurd, waar ze rechtstreeks de gaskamers in gingen.’

Had u veel honger in de oorlog?
‘Mijn ouders hebben veel honger geleden. Ik was nog te jong om mij dat te kunnen herinneren. Mijn moeder trok Noord-Holland in om linnengoed te ruilen voor eten bij de boeren. En dan maar hopen dat je onderweg niet werd tegengehouden door de Duitsers, want dan was je alles weer kwijt. Ze reed op een fiets met houten banden, want rubber was er niet meer. Ik denk dat je wel een blikken achterwerk krijgt als je daar zo’n lang stuk op moet fietsen. Verder ging alles op de bon. Omdat mijn zus niet officieel bij mijn ouders woonde, kwamen er voor haar geen voedselbonnen binnen. Dat was dus wel een probleem. Gelukkig zorgde het verzet in Zaandam ervoor dat er dan ineens weer bonnen in de brievenbus lagen.’

Wat is het meest tragische dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Dat gebeurde pas na de oorlog, toen ik zo rond mijn 12e ontdekte dat mijn zus niet mijn echte zus was. Ik zag een brief liggen waarin mijn zus een andere achternaam had. Toen ik aan mijn moeder vroeg hoe dat kon, kreeg ik het hele verhaal te horen. Daarna was ik heel bang dat ik mijn zus zou moeten missen, maar dat was gelukkig niet zo. Mijn ouders zijn in de oorlog heel bang geweest voor verraad want er waren Nederlanders die voor zeven gulden aan ‘kopgeld’ Joden verraadden. In onze straat woonde een NSB’er. Toen mijn zus bij mijn ouders in huis kwam, hadden ze gezegd dat het een nichtje uit Zeeland was. Mijn moeder was de enige in het gezin die blond haar had, mijn vader had zwart haar. Als je zomaar een zwartharig kindje van 10 maanden in huis hebt, roept dat natuurlijk vragen op. Je kan een baby ook niet onbeperkt binnenhouden. Na de oorlog vertelde de NSB’er mijn ouders dat hij nooit had geloofd dat het een nichtje was. Al die tijd had hij wel gedacht dat het een Joods kindje was, maar hij heeft mijn ouders nooit verraden. Als we wel waren verraden en als de Duitsers hadden geweten dat we een Joods kind in huis hadden, waren we allemaal naar een concentratiekamp gestuurd. Ook ik, zelfs baby’s werden vermoord. We hebben dus hartstikke veel geluk gehad.’

School: Twiskeschool

‘Alles was angst, zo lelijk zat die oorlog in elkaar’

Ineens zat er een kogelgat in de auto van de bovenbuurman. Pas toen hij dat kogelgat zag, begreep de 6-jarige Harry Sablerolle dat het echt oorlog was. Aan Hidde, Fabio, Lovelene en Jenairo van de Twiskeschool vertelt meneer Sablerolle over zijn oorlogsherinneringen aan Noord. De kinderen luisteren aandachtig.

Had u te maken met onderduikers?
‘Ja, er waren meerdere onderduikers in mijn familie. Aan het einde van de oorlog hadden we zelf een onderduiker in huis. Het was een collega van mijn vader, ze werkten samen bij de kustverdediging. Hij leefde gewoon mee met ons, zat met ons aan tafel en had een eigen slaapkamer. Tijdens de Hongerwinter lokte hij katten en honden op straat, die hij doodmaakte om op te eten. Wij aten dit vlees omdat er verder bijna geen eten was. Ook is mijn moeder, samen met mijn broer en de onderduiker, drie keer op Hongertocht geweest. Dan liepen ze met een kar richting Lutjebroek en zochten ze onderweg naar eten. Ze wisten nooit of het eten op de terugweg misschien wel zou worden afgepakt door de Duitsers: dan was die hele tocht voor niets geweest. Ook mijn opa en oma in Amsterdam-West hadden onderduikers in huis, twee Joodse mensen die aanvankelijk bij mijn oom woonden. Tot hij werd verraden. Voor hij werd opgepakt kon hij nog net tegen die twee mensen zeggen dat ze naar zijn ouders moesten gaan. Dat hebben ze gedaan. Mijn oom is naar kamp Vught gebracht en daar vreselijk gemarteld, hij kon natuurlijk niet zijn ouders en de Joodse onderduikers verraden. Zo verschrikkelijk zit oorlog in elkaar.’

Was u bang om over straat te gaan?
‘Nee, ik was niet bang omdat ik jong was. Je moest wel goed oppassen met wat je deed. Ik zong bijvoorbeeld wel eens een liedje waarin NSB’ers werden beledigd, maar dat mocht ik niet zomaar op straat zingen. Aan het eind van de oorlog was alles schaars: er was behoefte aan veel dingen maar je kon niks kopen. Eén van die dingen was hout. Dat hadden we nodig voor in de kachel en op het fornuis. Bij ons om de hoek lag hout opgestapeld, dat in de stad tussen de rails van de tram lag. Mensen hadden dat daar tussenuit gestolen. Je kon niet zomaar bij die stapel hout komen, je moest onder het prikkeldraad door om erbij te komen. Ik ging proberen om wat houtjes mee te pakken en mijn broer stond op de uitkijk. Op een gegeven moment kwam er een bewaker aan, met een grote herdershond… Door me te verstoppen achter een stapel treinwielen werd ik uiteindelijk niet gepakt en kon ik ontsnappen, met mijn zakken vol houtjes.’

Heeft u iets ergs meegemaakt in de oorlog?
‘Het ergste dat ik me kan herinneren is het bombardement van juli 1943, in Amsterdam-Noord. Wij zaten die dag met veel kinderen van school in de Ritakerk in Noord. Op de kerk viel een bom. Ik weet nog hoe het klonk: een heftig piepen en suizen. Met mij is het goed afgelopen, maar sommige kinderen van mijn klas hielden er erge littekens aan over, over hun hele lichaam. Weer een ander had voor de rest van zijn leven een stijf been. Ik was tot die dag nooit bang geweest, maar na het bombardement schrok ik telkens van alarmen of het geluid van vliegtuigen in de lucht. Dat heb ik nog steeds.’

School: Twiskeschool

‘Ik werd in een houten kistje gestopt onder de trap’

Marten Wijbenga woonde in de Kanariestraat in Amsterdam-Noord toen de oorlog uitbrak, samen met zijn ouders en twee zussen. Aan Lewis, Tatum en Aisha van de Twiskeschool vertelt meneer Wijbenga over een van de zware bombardementen op Noord. ‘Mijn vader kwam naar buiten en zei: ‘dit is foute boel!’.

Kunt u zich nog herinneren wanneer dat bombardement plaatsvond?
‘Dat was in juli 1943. Ik weet nog dat mijn twee zussen op dat moment achter ons huis stonden en omhoog keken omdat ze vliegtuigen hoorden aankomen. Later bleken het Amerikaanse vliegtuigen te zijn. De Amerikanen hadden een missie: ze moesten een fabriek bombarderen op de Papaverweg in Amsterdam-Noord. Deze fabriek, waar vliegtuigen werden gerepareerd, was in Duitse handen gevallen en moest worden vernietigd. Op de avond van het bombardement was het bewolkt. Een deel van de vliegers besloot niet te bombarderen, een deel van de vliegers wel. Die laatste groep bestond uit jonge vliegers, zij bleken niet goed te zijn opgeleid. De bommen vielen niet op de fabriek maar op een woonwijk. Deze gebeurtenis werd later bekend als ‘Het bombardement in Noord’. Meer dan tweehonderd mensen kwamen om het leven. De schade was enorm.’

Werd uw huis ook geraakt?
‘Mijn zussen die dus buiten stonden, zagen een bom uit zo’n vliegtuig vallen. Ze wisten niet wat dat was. Op dat moment kwam mijn vader naar buiten en zei: ‘Dit is foute boel!’. Hij haalde mijn zussen naar binnen en stuurden ze naar het toilet. Op het toilet staan de muren dicht op elkaar, dat kan je beschermen tegen instorting. Ik werd als 3-jarig jongetje in een houten kistje gestopt onder de trap. Dat kistje werd op slot gedaan want ik mocht er absoluut niet uit komen. We hadden geluk, ons huis werd niet geraakt. Ik weet nog dat ik het spannend vond. Ik zit nu ook niet graag opgesloten, dan krijg ik de kriebels.’

Uw vader was schipper tijdens de oorlog. Bracht dat voordelen met zich mee voor jullie gezin?
‘Jazeker, omdat mijn vader schipper was, had hij als een van de weinigen een ‘Ausweis’. Dat was een belangrijk, persoonlijk document waarmee hij zich bijvoorbeeld niet aan de avondklok hoefde te houden. Dat deed mijn vader dan ook niet. In de avonduren ging hij op zoek naar eten of drinken in naburige dorpen. Hierdoor hadden wij altijd wat te eten. Vanaf 1943 kwam de zus van mijn vader ook bij ons in huis, samen met haar kinderen. In de laatste jaren van de oorlog moest mijn vader dus voor negen personen zorgen, elke dag weer! En ook dat is hem gelukt.’

School: Twiskeschool

‘Ik was als de dood dat ze in de piano zouden kijken’

Emin, Jamy Lee en Lara van de Twiskeschool in Noord gaan helemaal naar Purmerend om Jo Oostervink te interviewen. Mevrouw Oostervink kan niet zo goed meer lopen. Ze woont in een mooie flat, samen met haar man Wim die is al 90 is en haar verzorgt. In de auto nemen de kinderen nog een keer de vragen door. Jamy Lee heeft klamme handen van de zenuwen. De smarties die ze krijgt aangeboden als we binnen zijn, smelten in haar hand. Maar de zenuwen zijn snel verdwenen want Jo Oostervink en haar man zijn superaardig.

Hoe merkte u dat de oorlog begonnen was?
‘Ik was op bezoek bij mijn tante die net een baby’tje had gekregen, toen we hoorden dat het oorlog was. Iedereen begon te huilen. Ik dacht: wat is er nou aan de hand, wat is dit nou? Wat is oorlog eigenlijk? Ik had daar nog nooit van gehoord. Toen zeiden de volwassenen dat je dan in de rij moest staan voor eten en schuilen voor luchtalarm… Ik wist helemaal niet wat dat allemaal was, maar ik dacht: het komt wel goed.’

Wat at u in de oorlog?
‘Ik was de oudste en moest vaak de boer op. Dan ging ik langs bij boerderijen met wat schillen om die te ruilen tegen melk voor mijn 1-jarige zusje. Mijn vader had geregeld dat ik bij een boer kon werken in De Rijp. Daar moest ik dan de hele week werken voor een fles melk en een klontje boter. Ik moest de mevrouw helpen in de huishouding en ze leerden me broodbakken en kaasmaken. Maar ik vond het er vreselijk. Ik kende niemand, sliep in een bedstee en mocht alleen in het weekend naar huis. Ik heb daar vaak op de wc zitten huilen… zo erg miste ik mijn vader en mijn moeder. Maar ik verdiende er wat eten mee. Wij hebben nooit echt honger gehad.’

Waren er mensen uit uw familie die bij het verzet zaten?
‘Mijn vader zat in het verzet, maar dat mocht ik niet weten natuurlijk. We hadden een neef bij ons in huis die was ondergedoken omdat ‘ie anders moest werken voor de Duitsers. Die neef verklapte wel eens wat. Zo kwam ik erachter dat mijn vader eigenlijk hele enge dingen deed. Hij pleegde sabotage en verstopte wapens bij ons in de piano. Op een keer kwamen de moffen ons huis doorzoeken. Ik was als de dood dat ze in de piano zouden kijken. Maar mijn moeder ging met mijn kleine zusje op de arm voor de piano staan, waarop die Duitser zei dat hij zelf ook een klein dochtertje in Duitsland had die hij zo miste. Toen wist ik dat het een goede mof was. Alles werd in de oorlog van lieverlee steeds erger. Op een gegeven moment hadden we geen elektriciteit en gas meer dus we konden geen licht aansteken en niet meer koken. Toen werden alle bomen gesloopt om een vuurtje te maken. Alle tuinhekken verdwenen, alles werd opgestookt, soms haalden ze de deuren uit het huis want ja je moet vuur hebben om eten te koken. Mijn moeder maakte mij op een nacht wakker om me te laten zien dat buurtbewoners op het Polluxplein bezig waren de boom voor onze deur om te hakken. Ik heb samen met mijn moeder staan huilen. Het was onze lievelingsboom. Het was zo’n mooie boom, die groeide met alle seizoenen mee, en toen werd ie omgezaagd.’

     

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892