School: Twiskeschool

‘Soms stond je uren in de rij voor eten en dan was het op’

De moeder van Zahid bracht Tara, Chenna, Timo en Zahid van de Amsterdamse Twiskeschool snel even met de auto naar de flat waar Ria Bakker woont. Zo hoefden ze niks van de gymles te missen. De kinderen hadden ieder een paar vragen voorbereid maar tijdens het interview bedachten ze steeds nieuwe vragen. Het was een gezellige, interessante ochtend, waarbij ook de moeder van Zahid veel hoorde wat ze nog niet eerder wist.

Wat deed u tijdens de oorlog om u te vermaken?
‘Heel weinig. Spelen met het weinige speelgoed dat we hadden. Ik weet nog dat mijn zus voor haar verjaardag twee jaar achterelkaar hetzelfde kreeg. Daar speelden we dan gewoon mee. Dat werd dan weer netjes ingepakt want er was gewoon niks. En ’s avonds vroeg naar bed, want het was koud.’

Wat had u te eten in de Hongerwinter?
‘Er was hier in het westen heel weinig eten. Mijn vader was geboren in Friesland. Hij fietste weleens vanuit Amsterdam over de Afsluitdijk naar Friesland want daar woonde nog wat familie. Mijn vader was dan vaak wel dagen weg. Hij haalde daar aardappels en uien, en die aten we dan.

Ik kan me nog wel een keer herinneren dat ie op terugweg werd gewaarschuwd dat Duitsers bij de Hemwegpont een controle hielden. Die pakten dan alles af wat de mensen net verzameld hadden. Toen is mijn vader weer helemaal teruggefietst en bij IJmuiden over de sluizen het water overgestoken om zo de controle te ontlopen. Mijn moeder en mijn zus en ik hebben hem de trap op moeten helpen want hij kon niet meer van vermoeidheid.

Iedereen kreeg bonkaarten van de Duitse bezetters waar je eten mee kon kopen. Boter of suiker en soms ook brood. Maar stel je daar niet teveel bij voor hoor, want het brood smaakte meer naar gebakken klei. Soms stond je uren in de rij en dan was het op… had je voor niks in de rij gestaan. Ik weet nog dat ik een keer ’s morgens vroeg om een uur of vijf wakker werd van de honger en dat mijn moeder zei: ga nog maar slapen kind, want als ik je nu wat geef dan heb je straks niks meer, en de dag duurt nog lang.

Eigenlijk aten we bijna de hele oorlog aardappels met uien en daarover, zoals we dat in Amsterdam zeiden, jus van de Haarlemmerweg. Die jus noemden we zo omdat aan het eind van de Haarlemmerweg de Maggiefabriek stond. Het was gewoon water met een klein beetje Maggie erin.

Hoe kon je dan die aardappelen koken, er waren toch geen gas of kolen?
‘Nou, dat zal ik je vertellen. Wij hadden een noodkacheltje. Hieronder werden stukjes hout gelegd van bijvoorbeeld tuinhekken of kastplanken. Bomen werden zelfs gekapt voor hout. En daar werd dan het eten op gekookt. Je moest wel veel geduld hebben hoor, want het was maar een klein vlammetje.’

Hoe heeft u het gevierd toen de oorlog voorbij was?
Toen het 5 mei 1945 was en de oorlog was afgelopen, was iedereen gek van vreugde! Overal op straat werden feestjes georganiseerd met niks, want er was niks. Maar het feit dat je vrij op straat kan lopen, dat je elkaar kon ontmoeten, dat je het Wilhelmus kon zingen, dat je de vlag uit mocht hangen, nou het was een geweldig feest.’

School: Twiskeschool

‘We vertrokken met 51 kinderen in de trein naar Bergen Belsen’

Lous Steenhuis komt naar de Twiskeschool in Amsterdam-Noord met een koffertje met foto’s en wel hele bijzondere spullen: het jurkje dat ze als heel klein meisje heeft gedragen en haar eerste schoentjes… Ze leest Hiba, Dania, Mirella,Louis en Imran een sprookje voor: Het prinsesje dat de oorlog overleefde.

Hoe was de oorlog voor uw ouders?
‘Toen het oorlog werd in Nederland, wisten mijn ouders dat het een hele gevaarlijke man was. Zij gingen dus meteen onderduiken. Jullie weten wat dat is hè? Toen ik klein was dacht ik dat het betekende dat je in een zwembad moest duiken en als de Duitsers weg waren, mocht je weer boven komen. Wij gingen dus met z’n drieën onderduiken. Uiteindelijk vonden mijn ouders het voor mij niet veilig. Zij gingen op aparte adressen onderduiken en ging ik naar een oom en tante in een villa in Bussum. Ik noemde mijn oom en tante ‘papa en mama’. Ik was pas 3 jaar. Omdat zij een ‘gemengd huwelijk’ hadden, mijn ooms vrouw was niet-Joods, was het daar veilig. In 1944 veranderde dat. Toen moest mijn oom zich wel aanmelden bij de Joodse Raad. Hij dacht ‘dat doe ik mooi niet’ en ging onderduiken. Op dat adres was nog een Joods meisje dat werd verraden, opgepakt en vervolgens mij heeft verraden. Ik kwam in de gevangenis terecht. Gelukkig vond een aardige een vrouw mij in de gevangenis en die beloofde voor me te zorgen. Samen zijn we naar Westerbork gegaan.’

Hoe is het met uw vader gegaan?
‘Hij dacht dat het veilig was op het onderduikadres, maar hij is verraden en opgepakt. Hij heeft nog geprobeerd te vluchten, maar is uiteindelijk geraakt door 15 politiekogels. Vanuit het politiebureau is hij waarschijnlijk zwaargewond naar Auschwitz gebracht en daar overleden. De mensen die werden verraden, werden eerst naar kamp Westerbork gebracht. Dat was een verzamelkamp van waaruit mensen weer naar de vernietigingskampen werden gebracht. Mijn vader ook en ik heb hem dus nooit gekend.’

Wat was die lijst met namen van onbekende kinderen?
‘Het was een transportlijst. Op de lijst stonden de namen van kinderen van wie ze niet wisten of ze Joods waren. Een hele dappere mevrouw heeft daar toen tegen de geheime dienst gezegd dat wij kinderen van Duitse soldaten waren. Ze schrokken en dachten: als dat zo is dan kunnen we de kinderen niet naar Auschwitz sturen. Wij gingen naar Bergen Belsen, het kamp waar Anne Frank ook heeft gezeten. Zij was daar met haar zusje Margot, maar zij was ongeveer 14 jaar en ik pas 3, dus we hebben elkaar niet bewust ontmoet. We vertrokken met 51 kinderen maar onderweg in de trein is een baby’tje gestorven. We zaten er uiteindelijk met 50 kinderen in het weeshuis en er waren Joodse verzorgsters die hun best deden zodat het niet al te verdrietig was voor ons. De meeste kinderen hadden geen ouders meer, ik had gelukkig wel een moeder.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Na Bergen-Belsen kwamen we in kamp Theresienstad en daar zijn we uiteindelijk bevrijd. Door de Russen notabene, die nu zo’n verschrikkelijke oorlog voeren. Na de oorlog zag ik mijn moeder terug. Ik was ooit een wolk van een baby, nu een ziek, dun meisje. We herkenden elkaar niet, maar ik vond haar heel aardig. Voor mijn oom en tante was het best moeilijk, want ik was ooit toch een beetje hun dochter geweest. Uiteindelijk hebben ze dat heel goed opgelost en ging ik gewoon heel vaak bij hen logeren in het huis in Bussum dat ik zo goed kende.’

School: Twiskeschool

‘Na de oorlog mocht ik iets lekkers uitzoeken: dat werd kauwgom, heerlijk’

Elana, Safa, Lina en Jalissa van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord hebben afgesproken met Els Burger in haar huis in Nieuwendam. Mevrouw Burger heeft nog veel spullen uit de oorlog die de kinderen kunnen bekijken. Ze laat zelfs een blikje smeerkaas zien dat bij een voedseldropping is verkregen.

Hoe was de oorlog voor uw familie?
‘Ik ben in 1941 geboren, in de Spechtstraat in de Vogelbuurt. Ik was 4 jaar oud, had een zusje dat twee jaar ouder is, en na de oorlog is nog een broertje geboren. Toen mijn moeder eens eten ging halen bij de boeren, paste mijn oma bij ons op. Juist die dag was er een bombardement waarbij de Spechtstraat werd getroffen. Wij waren eerst onder de tafel gekropen en erna moesten we naar de wc, want het kleinste kamertje was ook het veiligste plekje. De helft van onze straat was weg en bij ons was alles kapot. Wij moesten daarom in een ander woninkje trekken. Pas na de oorlog was ons huis weer in orde.’

Kende u Joodse mensen?
‘Ik had een vriendinnetje, Marleen, en haar vader, broer en een zus zijn niet meer teruggekomen uit het concentratiekamp. Zij werkten bij Hollandia Kattenburg, een fabriek in Noord waar ze legerkleding maakten. Daar zijn heel veel Joodse mensen zijn opgepakt en weggevoerd met hun gezinnen. Marleen woonde alleen met haar moeder en als we na school naar haar huis gingen om te spelen, riep ze: ‘Mama, ik ben het’. Dan gingen we naar boven naar de kamer waar alleen maar een tafeltje en twee stoelen stonden en een grote linnenkast. Dan ging de kastdeur open en kwam haar moeder tevoorschijn. Marleen zei: ‘Mijn moeder is zo bang.. die verstopt zich in de kast’. Dit was twee jaar na de oorlog, zo diep zat de angst dus.’

Waren voedselbonnen duur?
Mevrouw Burger laat voedselbonnen zien en vertelt erover. ‘Die bonnen kreeg je van de gemeente Amsterdam. Dit is van een kruidenier bij de Meeuwenlaan, een bon waar je brood of vlees mee kon krijgen. En dit is een textielkaart voor kleding. Je kon ook benzine of schoenen kopen met bonnen, tot zelfs vijf jaar na de oorlog want de economie lang helemaal op z’n kont. Deze bonnen zijn niet gebruikt, ik denk omdat er niks in de winkels lag. Als mijn moeder eten ging halen bij de boer in Purmerend, had ze altijd iets bij zich om te ruilen, bijvoorbeeld zo’n stuk Sunlight zeep. Mijn opa had een volkstuintje en via hem kregen we ook wel eten, maar dat moesten we wel delen met de hele familie, met ooms en tantes. Suikerbieten en bloembollen hebben we ook gegeten tijdens de Hongerwinter. Na de oorlog mocht ik iets lekkers uitzoeken: dat werd kauwgom, heerlijk!’

School: Twiskeschool

‘Als mijn ouders ooit verraden waren had ik hier nooit gezet’

Marian Schaap ontvangt Carmen, Isis, Inay en Helen bij haar thuis in Tuindorp Oostzaan. De leerlingen van de Amsterdamse Twiskeschool worden ontvangen met zelfgemaakte brownies en wat te drinken, deze vriendelijkheid staat in groot contrast met wat mevrouw Schaap en haar familie in de oorlog hebben meegemaakt. Wanneer iedereen plaats heeft genomen begint ze met vertellen.

Mevrouw Schaap Is geboren in Zaandam in 1944, ze was heel jong in de oorlog. Van de oorlogstijd weet ze zelf niet meer heel veel. De (pleeg)zus van Marian is in Amsterdam geboren in 1942, haar (pleeg)zus is Joods. In 1943 werden de ouders van haar pleegzusje bij een razzia uit huis gehaald, en later vermoord in vernietigingskamp Sobibor. Toen ze een jaar of 12 was, ontdekte mevrouw Schaap bij toeval dat ze niet haar ‘echte’ zus was. De pleegzus is wel van jongsafaan verteld dat haar eigen ouders niet meer leefden. Mevrouw Schaap is op latere leeftijd alles over de geschiedenis van haar pleegzus uit gaan zoeken. Haar pleegzus wilde dat zelf niet, zij vond en vindt dat nog altijd een te gevoelig onderwerp om over te praten. Mevrouw Schaap vindt het belangrijk dat het verhaal van haar pleegzus wordt verteld en doorgegeven.

Wat voor baan hadden uw ouders in de oorlog?
‘Voor vrouwen was het destijds niet normaal om te werken, dat kwam pas veel later. Dus zij heeft voornamelijk in huis gewerkt. Mijn vader werkte in het begin bij de Hembrug in Zaandam, dat kwam in Duitse handen terecht. Daarna is hij in Amsterdam-Noord bij Fokker gaan werken. Dat was inmiddels ook een Duits bedrijf geworden. Andere leden van het verzet hebben het hem heel erg kwalijk genomen dat hij is gaan werken bij een ‘Duits’ bedrijf. Hij werkte op kantoor bij de administratie, soms kreeg hij dan een lijst binnen met namen van mensen die opgepakt zouden worden en naar Duitsland gestuurd zouden worden. Die mensen heeft mijn vader ingelicht en zo heeft hij weten te voorkomen dat ze opgepakt werden.’

Had u onderduikers in huis?
‘Ja, mijn zus. Dat was eigenlijk een onderduiker. Mijn zusje had een jasje waarin ze volgens mijn moeder toch wel echt op een Joods kindje leek. Mijn moeder heeft toen met een voedingsstof het jasje weten te kleuren in een andere kleur, om het maar een beetje te verdoezelen.’

Kent u iemand die in het verzet zat?
‘Ik denk eigenlijk dat mijn vader en moeder in het verzet zaten, met hun onderduikkind. Ze hadden ook een depot van een illegale verzetskrant in huis. Je kunt je op een heleboel manier verzetten, je kan aanslagen plegen, maar een onderduiker in huis nemen is zeker net zo gevaarlijk. Als mijn ouders ooit verraden waren geweest, had ik hier nooit gezet. Dan waren ze vermoord. Zo ging dat. Ik vind het super moedig van mijn ouders dat ze dat hebben gedaan.’

Hoe voelde uw pleegzus zich na de oorlog in uw gezin?
‘Mijn zus speelde eens op straat, toen er een kindje naar haar toe kwam die tegen haar zei: ‘Jij woont toch niet bij je eigen ouders’. Mijn zus was daar heel erg van van slag, en is verhaal gaan halen bij mijn ouders. Mijn moeder heeft toen op een niveau wat een 6-jarige aan kan het haar verteld. De woorden van dat kindje zijn wel in haar achterhoofd blijven doorsudderen.’

School: Twiskeschool

‘Mijn opa deed mee aan de Februaristaking’

Mahir, Nick, Nora en Selma interviewen Janny Feestra op de Twiskeschool in Amsterdam-Noord. Ze is geboren in 1946, dus heeft de oorlog zelf niet meegemaakt. Haar opa en twee ooms zaten in het verzet en thuis werd veel over de oorlog gesproken. Mevrouw Feenstra heeft knipsels, foto’s en geschreven verhalen van haar vader meegenomen. Het is heel bijzonder om te horen dat de Twiskeschool vlakbij een verzetswijkje staat. De Bertus en Antoon Wolfswinkelweg zijn de broers van haar moeder!

Wat kunt u vertellen over uw familieleden die in het verzet zaten?
‘Mijn opa werkte op de tram toen de oorlog uitbrak. In de loop van de oorlog wilden Amsterdammers zich verzetten tegen de Duitsers. In die tijd hadden ze geen mobieltjes waren, dus hoe maakten ze dat dan aan elkaar duidelijk en hoe konden ze anderen overtuigen? Ze bedachten dat ze de trams en treinen niet meer te zouden laten rijden. Als dat gebeurde, zouden mensen misschien denken: hee wat is er aan de hand? Zo hoopten ze dat een hele groep ging meedoen aan het verzet. Mijn opa was een van de eersten die meededen aan de Februaristaking. Zijn verhaal en ook een foto van hem staan in het Verzetsmuseum.’

Wat gebeurde er met uw ooms die bij de Fokkerfabriek in Noord werkten?
‘Twee broers van mijn moeder maakten er vliegtuigonderdelen. Toen zij voor de Duitsers moesten werken, pleegden ze, samen met zeven andere jongens die er ook werkten, sabotage: ze veranderden kleine details aan onderdelen. Maar de leiding kreeg dat in de gaten. Op een avond werden alle jongens en ook al hun broers en zussen opgepakt en in aparte cellen geplaatst. De broers en zusjes wisten van niks en werden weer vrijgelaten. Maar die jongens zijn gefusilleerd. Drie uur voor hun dood schreven mijn ooms een afscheidsbrief aan mijn opa. ‘Houden jullie je sterk?’, vroegen ze hem in hun brief. Hun namen staan op de straatbordjes in de Twiskebuurt. Mijn opa heeft later een standaard gemaakt met hun foto’s erin en de tekst: ‘Zij vielen opdat wij konden leven’.’

Hoe was de oorlog voor uw vader?
‘In 1939 is mijn vader getrouwd met een Joodse vrouw, dus vlak voor de oorlog. Ze gingen op een avond naar een voorstelling in het Bellevue Theater. De dag erna is zij op haar werk in een kapsalon opgepakt door de Duitsers, pas drie maanden nadat ze waren getrouwd. Later in de oorlog ontmoette hij mijn moeder en vlak na de oorlog werd ik geboren. Pas na vijf jaar mochten zij trouwen, toen was zijn eerste vrouw officieel ‘doodverklaard’.

Mijn vader was militair. Hij was vrachtwagenchauffeur in het leger en moest spullen van de ene plek naar de andere rijden. Ook moesten ze militairen vervoeren, heel gevaarlijk was dat vanwege de bommenwerpers boven de wegen. Op een dag was een bommenwerper op zoek naar hen. Mijn vader lag verstopt in een greppel en de scherven vlogen over hem heen. Mijn vader heeft veel verhalen geschreven over zijn oorlogstijd, al is dat nooit een ‘echt boek’ geworden.’

 

School: Twiskeschool

‘Midden op het IJ ging ineens het luchtalarm af’

Izak, Djessy, Isis en Nazo van de Amsterdamse Twiskeschool komen thuis bij Jan van der Linden (1936) en zijn vrouw Marijke in Oostzaan. Iedereen wordt hartelijk ontvangen met chocolademelk en koekjes. Meneer Van der Linden gaat daarna naast de leerlingen op de bank zitten en begint met vertellen, zijn vrouw luistert en is ondertussen aan het borduren. Hij woonde in de Nigellestraat in Amsterdam-Noord in de tijd van de oorlog.

Hoe was de oorlog voor u?
‘De Engelsen begonnen bombardementen uit te voeren op Duitsland, dat gebeurde allemaal s’ nachts. Alles moest dan ook verduisterd worden, er mochten geen lichten buiten schijnen. Dat was om de oriëntatie van de overvliegende vliegtuigen te bemoeilijken. Het was dus hartstikke donker. Je hoorde heel zachtjes wat brommen: het geluid van tientallen vliegtuigen die overvlogen. Bij de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord stond luchtafweergeschut. Met zoeklichten zochten ze de hemel af en als ze een vliegtuig gevonden hadden, begonnen ze als een gek erop te schieten. Het was een gedonder van hier tot gunter. Ook werd er met granaten gegooid, de granaatscherven spatten uit elkaar en brokken ijzer vielen neer, je hoorde die brokken tintelen op de dakpannen.

Aan het begin van de oorlog ging ik nog wel eens met mijn moeder naar de stad met de pont. Op een dag voeren we met de pont midden in de IJ toen een luchtalarm af ging. De pont zette meteen vaart om de overkant te halen. Iedereen rende naar het Tolhuis aan de Noordzijde want daar bevond zich een schuilkelder. We hebben daar even moeten schuilen en toen ik weer buiten stond zag ik een vliegtuig over het Centraal Station vliegen, dat een bom vallen. Dat is een heel spannend moment voor mij geweest.’

Wat deed u als kind in de oorlog?
‘Eigenlijk ging het leven gewoon door. We waren veel op straat aan het spelen als er geen luchtalarm was. Er waren helemaal geen auto’s dus de hele straat was van ons! Ook school ging gewoon door, zelfs op zaterdagen. Op een zaterdag in 1943 was mijn moeder me aan het klaarmaken om naar school te gaan toen we een hoop gerommel hoorden. We stonden helemaal te schudden. Ik keek mijn moeder angstig aan en mijn moeder zei alleen het woord ‘bommen’. Op dat moment was de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord dus gebombardeerd. Dat was een heel angstig moment. Mijn school stond op het Mosplein, waarvan er vier lokalen waren gebombardeerd. Wij zijn toen als klas ondergebracht in de Oranje Nassauschool in de Azaleastraat, daar hadden we nog les. Wat ik me ook nog goed kan herinneren is dat tijdens een luchtalarm mijn grootmoeder naar buiten liep. Mijn ooms riepen haar onmiddellijk naar binnen natuurlijk. Ze was stokdoof! Wel levensgevaarlijk natuurlijk.’

Had u Joodse vrienden?
‘Ik had geen Joodse vrienden, maar wel een Joodse oom. Mijn tante, de zus van mijn vader, was getrouwd met een Joodse man. Die hebben we nooit meer teruggezien, waarschijnlijk is hij verraden. Ik woonde in de Nigellestraat en had wel wat Joodse buren. Op een dag in 1943 was ik op straat aan het spelen en zag ik een kindje langslopen met een pop. Later bleek dat er een huis werd leeggehaald. De Joodse mensen die daar woonden waren allang afgevoerd. Het speelgoed van die kinderen werd uitgedeeld aan buurtkinderen. Het bedrijf die dat deed heette Puls, die haalde in opdracht van de Duitsers alle huizen van Joden leeg. Later noemden we dit ‘Pulsen’. De spullen werden waarschijnlijk verdeeld onder de Duitse bevolking.’

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
‘Ik heb het in ieder geval overleefd, dat is zeker. We hadden nog allemaal een voedselrantsoen en kolen werden er volgens mij ook nog wel verstrekt, maar tegen de winter werd het steeds moeilijker om aan voedsel te komen. En op een gegeven moment gingen mensen eten halen, in Noord-Holland en zelfs in Friesland. Mijn vader heeft tot twee keer toe een voedseltocht gedaan. Hij kwam helemaal bij de Afsluitdijk terecht om voedsel te halen. Hij nam dan bijvoorbeeld tarwe mee. Alleen tarwe moet je natuurlijk malen. Thuis hadden we geen tarwemolen, maar wel een koffiemolen, dus daarmee hebben we toen tarwe gemaald. We hadden geen gist om het deeg te laten rijzen, dus het brood was maar een paar centimeter hoog. Maar ach, je had in ieder geval iets te eten. Op het einde van de oorlog waren er helemaal geen honden en katten meer, die zijn allemaal opgegeten!’

School: Twiskeschool

‘Naast ons woonden Duitse soldaten die munitiemagazijnen bewaakten’

Jan Jansen woont in Tuindorp Oostzaan met zijn vrouw. Ze zijn allebei 82 en nog heel actief. Zowel meneer Jansen als zijn vrouw is een ‘oorlogskind’, maar ze hebben betrekkelijk weinig geleden. Eten was er uit de tuin en ja, spelen deed hij vooral rondom zijn huis. Emilie, Bauke Oumayra en Adam van de Twiskeschool die meneer Jansen komen interviewen, krijgen van hem in de woonkamer chocolade geserveerd. Ze hebben veel vragen voorbereid…

Hoe voelde u zich tijdens de oorlog?
Ik ben in het begin van de oorlog geboren, maar ik weet nog wel het een en ander van die tijd. Naast ons woonden Duitse soldaten die munitiemagazijnen moesten bewaken. Deze jongens kwamen veel bij ons thuis en ik heb ook bij ze op schoot gezeten. Het waren eigenlijk hele aardige mannen. Toen ze weg moesten hebben ze hard gehuild, want ze hadden het zo goed gehad met ons.

Ze zijn een paar keer met vlees bij ons thuis gekomen en vroegen aan mijn moeder of ze het wilde braden. Tijdens het voorbereiden sneed ze stiekem een paar stukjes van het vlees af. Toen het vlees klaar was zei mijn moeder tegen de soldaten dat het was gekrompen door het bakken.

We hebben natuurlijk ook de Hongerwinter meegemaakt, maar wij aten betrekkelijk veel van het land. Soms mochten mensen met een zakje, na het oogsten, nog zoeken naar aardappelen. Dan haalden ze nog veel aardappelen uit de grond.’

Wat hebben uw ouders u later verteld over de oorlog?
‘Mijn moeder vertelde me dat we een radio hadden. Die moest je eigenlijk inleveren en dat wilden mijn ouders niet. Dat was in die tijd heel gevaarlijk, dus je moest hem goed verstoppen. Op een dag kwamen de Duitsers checken of we een radio hadden. Wat hadden mijn ouders gedaan? Ze hadden hem in een grote wasteil verstopt, met een kleed erover en mijn vieze poepluiers erbovenop. De Duitsers stapten er met een grote boog omheen, want dat stonk natuurlijk vreselijk. Die radio hebben we dus gewoon gehouden.

Mijn vader had een jachtvergunning om op wild te schieten. De geweren moesten we ook inleveren, maar mijn zus had ze in het kanaal gegooid en mijn vader heeft ze er daarna weer uit gehaald. We moesten veel inleveren, ook onze fietsen.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Op een ochtend hoorde ik gebrom in de lucht en alles werd zwart van de vliegtuigen. Die kwamen voedsel brengen. Ze vlogen heel laag en ik vond dat geweldig. Er zaten grote blikken biscuit in en Corned beef, ik kende dat allemaal niet. Ik had nog nooit chocolade gegeten en dat was heerlijk. En wit brood uit Zweden en dat vond ik zo lekker, het leek wel gebak! Ik was ander eten gewend…’

 

School: Twiskeschool

‘We waren net onderweg toen de Engelsen ons bombardeerden’

Het bijzondere interview met de Duitse Wolf Dittmar vindt plaats op de Amsterdamse Twiskeschool, in het doe-lab lokaal. Moeten we dan Duits of Engels praten, vraagt Skyler zich af. Gelukkig woont meneer Dittmar al zo lang in Nederland dat het interview over zijn oorlogstijd in Duitsland en Denemarken gewoon in het Nederlands kan. Hij heeft ook een presentatie gemaakt met foto’s die hij tijdens het interview aan Skyler, Ischa, Mike en Lennox laat zien.

Hoe heeft u ontdekt dat het oorlog was?
‘Ik was nog heel klein, maar ik begreep het toch wel. Ik woonde in de Duitse havenstad Stettin, een stad ongeveer de helft zo groot als Amsterdam. Mijn ouders en grootmoeder waren vaak heel bang van alle bombardementen. En dat maakte mij dan ook bang. Meestal ‘nachts maar soms ook overdag kwamen bommenwerpers over de stad vliegen. Ik wilde natuurlijk graag buiten spelen met mijn emmertje en schepje, maar mijn grootmoeder zei dan: nee, nee dat moet je niet doen. Ik zei dan terug: die FAK schiesst boos. Dat is kindertaal natuurlijk, maar als je het vertaalt betekent het; maar het afweergeschut schiet toch alleen maar? Ik wilde als 3-jarige gewoon buiten spelen.’

Was uw familie voor of tegen Hitler?
Nou, die waren heel kritisch ten aanzien van Hitler. Mijn grootvader was sociaal-democraat, dat is zoals de PvdA hier in Nederland, dus hij was heel fel tegen Hitler. Hij werkte in een scheepswerf en hoefde daarom ook niet als soldaat het leger in. Mijn andere grootvader was kapitein op de grote vaart, hij had een eigen schip en voer vaak naar Finland en Zweden. Daar hoorde hij dan wel dat wat Hitler de Duitsers vertelde flauwekul was. Maar heel veel Duitse mensen die niks anders hoorden, geloofden Hitler wel. Je mocht niet naar buitenlandse radiozenders luisteren of buitenlandse kranten lezen, daar stond een straf op, dan ging je naar de gevangenis. Mijn vader zat bij de luchtmacht en werd opgeroepen om te vechten. Hij moest naar Italië en Griekenland en naar Noord-Afrika. Boven de Middellandse Zee is zijn vliegtuig neergeschoten. Hij heeft het wel overleefd. Hij was architect van beroep en in de oorlog moest hij betonnen barricades bouwen tegen de Russische tanks die vanuit het Oosten binnenvielen.’

Heeft u ook ooit een bombardement meegemaakt?
‘Ja, ik heb een bombardement meegemaakt, maar omdat ik nog klein was weet ik er niet heel veel meer van. Ons huis werd gebombardeerd. Toen rende mijn moeder met mij naar het park dichtbij. Ze ging bovenop mij liggen om mij te beschermen. In de tussentijd brandde ons huis helemaal af, dus we konden ook helemaal niet meer terug. Met de laatste trein konden wij nog richting Hamburg reizen. Maar eenmaal in de trein hoorden mijn ouders dat Hamburg ook continu gebombardeerd werd door de Engelsen. Toen is de trein naar de Oostzee gegaan en daar vertrokken we vanuit Stralsund op een middelgroot schip. We zouden naar een andere Duitse stad varen. Er waren ook auto’s op het schip en er was stro en een paard en wel 600 mensen. We waren nog geen uur onderweg of we werden al gebombardeerd door de Engelsen terwijl op de boot een Rode Kruisvlag stond. Het schip zonk. De meeste mensen werden gelukkig gered door Duitse kleine snelle schepen. Mijn vader wikkelde mij in een jas tegen de kou en gaf die jas vervolgens aan de Duitse militair die ons hielp. Alleen wist hij niet dat ik in die jas gewikkeld zat. Dus ik gleed er uit tussen de twee schepen in. Gelukkig herinner ik me dit niet meer, maar mijn ouders schrokken vreselijk. Het is goed gekomen, mijn vader heeft me net nog kunnen pakken.

Toen brachten ze ons naar een vluchtelingenkamp Oksbøl in Denemarken. We zaten daar met in totaal 36.000 mensen in dat kamp in barakken. We moesten alles zelf organiseren. Na een half jaar was de oorlog voorbij, maar wij mochten nog niet terug naar Duitsland. Alles was daar stuk en moest opnieuw opgebouwd worden. Wij moesten vierenhalf jaar wachten en al die jaren in een barak gewoond.’

Hoe was het leven in een vluchtelingenkamp?
‘We kregen niet veel te eten, brood en melk en dat was het wel zo’n beetje. Van de Denen kregen we niks, zij waren immers ook bezet door de Duitsers. Dus ze waren ook kwaad. Maar er was destijds ook een wet die zei dat je je niet mocht inlaten met de arme Duitse vluchtelingen. Dus dat deden ze dan ook niet. Ik weet nog heel goed dat ik een keer in het dorp liep met mijn ouders en toen rolde een mevrouw een appel over de straat naar me toe. Dat mocht eigenlijk niet, maar dat deed ze toch. Ik wist toen ook niet wat een banaan was, of een druif of een sinaasappel. Dat heb ik pas geleerd toen ik weer terug naar Duitsland ging. Mijn zusje is geboren in het kamp. Op een gegeven moment hadden we ineens een herdershond. Het was een heel lief beestje. Ze heette Stella. Met haar kon ik wel leuk spelen. Ze beschermde ook mijn zusje. Er was daar in het kamp geen speelgoed, dus mijn vader en grootvader maakten speelgoed voor mij. Uit metaal maakten ze dan iets. Ik had wel een groepje kinderen waar ik mee speelde. Dat was soms ook wel heel gezellig. Er stond een hele oude mooie stoomlocomotief en daar konden we prachtig in spelen.’

Hoe was het toen je weer terug naar Duitsland mocht?
‘We gingen terug in een trein en reden langs allemaal platgebombardeerde steden. Dat weet ik nog wel. Ik dacht nog: hoe kan je daar nou wonen in die ruïnes. We kwamen terecht in Mainz, een stad in de buurt van Frankfurt en daarna in een klein dorp. We werden met andere vluchtelingen in een boerderij geplaatst. Mijn vader kreeg werk en zo konden we tweeënhalf jaar later een huis bouwen in Ingelheim, een stad aan de Rijn iets verderop. Daar heb ik mijn jeugd doorgebracht.’

School: Twiskeschool

‘Vlakbij ons huis stond een luchtdoelgeschut’

Lasse, Silas, Zara en Zoe van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord worden warm ontvangen door Koos Jongert en zijn vrouw in Oostzaan. In een gezellig ingerichte woonkamer staan de stoelen al voor de kinderen klaar. Op tafel zijn schaaltjes met allerlei lekkers… Meneer Jongert, die 4 jaar was toen de oorlog begon, kan zich nog best veel herinneren uit die tijd. Zijn vrouw was nog wat jonger, maar weet ook nog veel.

Wanneer was u het meest bang?
‘Als de vliegtuigen overkwamen. Want dan was ik bang dat er een bom zou vallen. Vlakbij ons huis stond een luchtdoelgeschut, waar de Duitsers op vliegtuigen schoten. En die konden zomaar uit de lucht vallen. De hele nacht vlogen bij ons de vliegtuigen over, op weg naar Duitsland. Het geluid was beangstigend. Een neef van mij, Jan, lag op een nacht in zijn zolderkamer te slapen toen er boven hun huis een stuk van een vliegtuig afbrak. Dat kwam precies in Jans bed terecht en hij kwam daarbij om het leven. Ik weet nog dat ik bij mijn moeder op de fiets zat toen ze dit hoorde. En ik weet ook nog dat ik met mijn vader aan het roeien was, het was prachtig mooi weer, toen twee vliegtuigen werden beschoten. Die vliegtuigen vielen zo naar beneden. Dat donderende geluid, dat vergeet ik nooit meer. Als ik een propellervliegtuig hoor, moet ik er altijd weer aan denken.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Die was behoorlijk zwaar. Een oom van mij werkte in de melkfabriek en had daarom nog wel eens melk voor ons. Mijn vader ging ook wel op de fiets naar familie in Schagen om voedsel te halen. Het was zo’n fiets met houten banden…nou, dat was een eind weg hoor. Kwam hij terug met muffe tarwe, waar mijn moeder een beetje brood van kon bakken. In de Hongerwinter was er geen groenteboer meer, geen bakker, er was helemaal niks meer. Fietsen werden ingepikt. Je kon op de weg voetballen want er was geen verkeer. Ik heb ook nog wel suikerbieten gegeten. En als je nog een klein beetje kool had of aardappelen, maakte je moeder stamppot, dat vulde goed. Tulpenbollen en brandennetelsoep hebben we ook nog gegeten. Als kind had je er niet zo’n erg in dat je niks te eten had. Voor je ouders was het veel erger, die wilden dat je wat kon eten.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Het was echt feest. Iedereen vertelde het aan elkaar door, en je hoorde het op de radio. Vlakbij ons huis was een stenen muur, waarop mensen vlaggen schilderden want echte vlaggen waren er niet meer. Bij buurtverengingen werd op alle avonden feest gevierd. En ook buiten dansten de mensen. Mijn broer ging naar de Dam om de bevrijding te vieren, maar daar begon een groepje SS’ers ineens te schieten op het publiek. Dat maakte wel indruk. Na de oorlog sprak niemand er meer over. Het was zo vers nog, iedereen wilde het vergeten. En ook na de oorlog moest je nog alles met bonnetjes kopen. Het geld werd gesaneerd. Mensen die heel veel geld hadden, bijvoorbeeld omdat ze dat hadden verdiend met zwartgeld, moesten het inleveren. Die hadden wel pech.’

School: Twiskeschool

‘Mijn ooms vervalsten obligaties voor het verzet’

Het is een leuk gesprek. Jonas, Jihane, Alicia en Tijn van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord zijn erg nieuwsgierig en vragen Gijs van Hall van alles over de oorlog. Als ze klaar zijn, geven ze meneer Van Hall als dank chocolaatjes die ze gezellig samen opeten.

Welke herinneringen heeft u aan de oorlog?
‘Ik ben geboren net nadat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, mijn eerste herinneringen beginnen daarom vanaf 1944. Het was heel koud en in het westen van het land hadden de mensen veel honger. Mijn moeder moest af en toe op de fiets richting het oosten om eten te halen. Soms aten we bloembollen en ook gekookte brandnetels. Dat was niet zo lekker… In ons huis in Laren zaten onderduikers. De onderduikers waren verstopt in een grote kuil onder het tuinhuisje in onze tuin. Later kwam er ook nog een broer van mijn moeder bij. Hij was ontsnapt uit het gevangenenkamp in Amersfoort. De onderduikers verveelden zich en maakten daarom vaak speelgoed voor me van spullen die ze vonden. Zo hebben ze een torpedoboot gemaakt. We speelden veel samen, dus voor mij was het best leuk.’

Was u bang in die tijd?
‘Ik ben zelf nooit echt bang geweest in de oorlog, maar ik weet wel nog dat mijn ouders eens heel bang zijn geweest. We gingen op een dag wandelen in het bos, in de buurt van een soldatenkampement met Duitsers. Deze plek werd toen gebombardeerd door de Engelsen en we waren we dicht in de buurt. Heel snel zijn we het bos uitgerend. Dat was eigenlijk de enige keer dat ik paniek voelde bij mijn ouders.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Twee broers van mijn vader, Walraven en Gijsbert van Hall (naar hem ben ik vernoemd), speelden een belangrijke rol in het verzet van de oorlog. Veel Joodse mensen en ook anderen moesten onderduiken, en dat kostte veel geld want al deze mensen moesten eten. Mijn ooms werkten bij een bank en begonnen met het vervalsen van obligaties. Dat zijn een soort waardepapieren, waarop staat dat je geld leent en het zal terugbetalen. Deze valse papieren werden in de kluis van de Nederlandsche Bank gelegd. Op deze manier vervalsten ze ruim 3 miljard euro. Mijn oom Gijsbert regelde al het geld en mijn oom Walraven verdeelde het. Hij zorgde ook dat kleine verzetsgroepjes die het niet met elkaar eens waren, zoals katholieken en protestanten, toch met elkaar samenwerkten. Mijn oom Walraven is een paar maanden voor het einde van de oorlog verraden door een andere verzetsman. De vrouw en kinderen van deze verzetsman waren gevangengenomen en de Duitsers hadden gezegd dat ze hen naar een concentratiekamp zouden sturen als hij niet zou verklappen waar de volgende vergadering van het verzet was. Dat is een hele moeilijke keuze natuurlijk. Die man koos voor zijn vrouw en kinderen, waardoor de Duitsers wisten waar de volgende verzetsvergadering was. Mijn oom is daarbij gearresteerd en tegen het einde van de oorlog, in februari 1945, doodgeschoten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892