School: Twiskeschool

‘Mijn foto heeft tot aan hun dood boven het bed van mijn onderduik-ouders gehangen’

Jarti Notohadinegoro woont midden in het centrum van Amsterdam, dus Robin, Otis en Tygo van de Twiskeschool maken een hele reis vanaf Noord, om haar bijzondere verhaal te horen.  Ondanks dat de Duitsers hebben geprobeerd haar familie uit te moorden, heeft ze nu een hele grote familie. Jarti’s moeder,100 jaar oud; heeft zeven kinderen en een hele stoet klein- en achterkleinkinderen. Jarti is 80 jaar en de oudste dochter. Haar kleinkinderen noemen haar gangster-oma en zo ziet ze er ook een beetje uit met haar Nike air schoenen en Star Wars hoody.

 Waarom zijn je opa en oma van Antwerpen naar Amsterdam verhuisd?
‘Dat is een hele goede vraag. Ze heetten Stijntje Brilleman-Vos en Mozes Brilleman. Ze werkten allebei bij een diamantenfabriek in Amsterdam. Ze slepen diamanten. Mijn oma was daar zo goed in dat de baas van de fabriek haar vaak meenam naar Antwerpen, het centrum van de diamanten handel. Toen ze daar steeds vaker heen moest besloot ze daar te gaan wonen. Mijn moeder Celine is daar toen ook geboren. Vlak voor de oorlog zijn ze teruggekeerd naar Amsterdam. In de oorlog kregen ze een sper in hun persoonsbewijs, dat betekende dat ze zich niet hoefden te melden bij de Hollandsche Schouwburg, omdat het werk in de diamantfabriek zo nuttig was voor de Duitsers. Na twee jaar werden ze toch opgepakt tijdens een razzia.’

Hoe ging die razzia eigenlijk?
‘Dat was heel dramatisch want het was precies op de verjaardag van mijn moeder op 11 februari 1943. Mijn grootouders woonden met mijn moeder bij het Waterlooplein. Er kwamen vrachtauto’s aanrijden met Duitsers en ook Nederlandse politieagenten en die bestormden het huis. En dan vroegen ze naar persoonsbewijzen. Er was één gelukje, want mijn moeder is per ongeluk niet geregistreerd, dus ze wisten niet dat zij daar ook woonde. Toen die Duitsers naar boven renden zei mijn grootvader tegen mijn moeder; ‘ga nu naar het dak en verstop je daar net zo lang totdat het weer veilig is.’ Gelukkig hadden ze dat al wel vaker geoefend. Mijn moeder heeft toen de hele nacht in de kou op het dak in de dakgoot gezeten.  Zo is zo ontsnapt. Ze was toen al zwanger van mij.’

Hoe is het verder met hen gegaan?
‘Ze zijn naar Westerbork gebracht en daar zijn ze van elkaar gescheiden en hebben elkaar nooit meer gezien. Stijntje is daarna op de trein gezet naar Bergen Belsen. Dat is het concentratiekamp waar Anne Frank ook zat. Ze mocht in de wasserette gaan werken, daardoor heeft ze het overleefd. Ze kreeg niet alleen iedere dag fatsoenlijk te eten, maar ze mochten ook in bad wat natuurlijk heel bijzonder was in die tijd. Toen het einde van de oorlog naderde zijn op een gegeven moment alle Joden die nog in het kamp waren door de nazi’s in treinen gezet en die treinen reden nergens heen. Op een dag stond de trein stil en kwam een Zweedse man van het rode kruis de trein binnen. Mensen ophalen die voor Philips gewerkt hadden. Mijn grootmoeder stak impulsief haar hand omhoog; het was een leugentje om bestwil. Na drie maanden in Zweden te zijn aangesterkt, vloog ze in 1945 weer terug naar Amsterdam. Mijn moeder en mijn grootmoeder vonden elkaar weer terug; ze is bij ons in het gezin gekomen. Ze is 103 jaar oud geworden.’

Hoe is het met u afgelopen?
‘Later verhuisde ik naar de familie Haak. Zij woonden op het Hoeksewaardplein 29. Daar heb ik drieënhalf jaar gewoond. Ik was dol op die familie. Ze waren zo ongelofelijk lief en goed voor me. Na de oorlog ben ik ze helaas kwijtgeraakt.Toen ik weer bij mijn moeder ging wonen, kende ik haar eigenlijk helemaal niet. Ik heb noch met mijn moeder noch met mijn grootmoeder, een hele hechte band gehad.
Pas in 1967 ben ik gaan zoeken naar mijn onderduikouders. Ik wist niet dat er nog een derde kind geboren was nadat ik weg was. Hij heette Ruud. Via hem liep het contact. Hij zei me altijd; ‘mijn bestaan dank ik aan jou, want als jij er niet was geweest hadden mijn ouders nooit op hun 45e besloten om nog een kindje te krijgen’. Mijn foto heeft tot aan hun dood boven het bed van mijn onderduikouders gehangen. Ruud is helaas overleden. We hebben altijd contact gehouden. Nu mail ik nog altijd met zijn zus Lien van 92 jaar.’

School: Twiskeschool

‘Moesten we echt uit elkaar gehaald worden?’

 Als Liv, Seth, en Damin van de Twiskeschool in het knusse huis bij Marian Schaap arriveren, staan de versgebakken brownies al klaar. Natuurlijk slaan de kinderen dat aanbod niet af! Mevrouw Schaap heeft zelf de oorlog niet bewust meegemaakt, ze in 1944 geboren.Ze vertelt het verhaal over haar zusje, dat plotseling haar pleegzus bleek te zijn. Zij is van Joodse afkomst en werd tijdens de oorlog door de ouders van Marian liefdevol opgenomen.

Hoe was het voor uw familie in de Hongerwinter?
‘Dat was heel moeilijk, mijn vader en moeder hadden vaak nauwelijks te eten. Voor mijn zus kwamen er geen voedselbonnen, omdat zij er officieel niet woonde. Soms kon je met die bonnen bij een centrale keuken wat eten halen. Alleen mijn vader en moeder kregen aanvankelijk voedselbonnen. Via het verzet kregen ze die soms in de brievenbus, als zij die weer ergens hadden gestolen. Dit deden zij voor de onderduikers.’

Wat kunt u ons vertellen over uw zus?
‘Mijn zus heeft tot de leeftijd van tien maanden bij haar biologische ouders gewoond. Op een dag kregen haar ouders het bericht dat ze met hun koffers klaar moesten staan, omdat ze door de Duitsers zouden worden opgehaald. Plotseling stond de overvalwagen voor de deur, waar ze allemaal in moesten stappen. Ze woonden destijds in Amsterdam, in een Joodse wijk. Op het laatste moment bracht mijn zus haar moeder haar naar de buurvrouw. Mijn zus is dus via de buren en het verzet bij mijn vader en moeder terechtgekomen. Zij woonde eigenlijk al bij ons sinds ze een baby was en ik ben met haar opgegroeid vanaf mijn geboorte. Voor mij was het altijd vanzelfsprekend dat ze mijn grote zus was. We waren gewoon een gezin en later kregen we er nog een broertje bij.’

Hoe kwam u erachter dat uw zus niet uw echte zus was?
‘Per ongeluk zag ik een papiertje dat op tafel lag. Ik was toen twaalf jaar oud. Daar stond een andere achternaam en ik wist niet wat dat betekende, want op school hadden we dezelfde achternaam. Ik moest er zelf naar vragen, want onze moeder bracht het niet uit zichzelf ter sprake. Eens tijdens het buitenspelen ontstond er een kinderruzie, waarbij waarschijnlijk de ouders van een ander kind hadden gezegd dat mijn zus niet echt mijn zus is en dat mijn ouders niet echt haar ouders zijn. In verwarring kwam ze thuis en onze moeder heeft toen geprobeerd het haar goed uit te leggen. Mijn moeder dacht dat het beste was om haar zelf vragen te laten stellen, wanneer zij daar behoefte aan had. Dit gebeurde alleen niet zo vaak. Tussen mijn zus en mij is er niets veranderd. Zij is bij mijn ouders gebleven tot ze trouwde en heeft ook weer een dochter, een zoon en kleinkinderen.’

 Hoe zag het leven eruit na de oorlog?
‘Er waren heel veel huizen gesloopt. Alles waar hout in zat, werd gebruikt om noodkacheltjes te stoken. Een echte kachel was destijds alleen te vinden in de huiskamer. Hier werden dan kolen in gestookt; tijdens de oorlog was er niets meer en waren de winters veel kouder dan nu. Dus overal waar hout vandaan gehaald kon worden, werd het gebruikt. Omdat ik zo jong was, weet ik niet veel van Bevrijdingsdag af, maar ik geloof dat mijn ouders ontzettend blij en opgelucht waren.’

Kwamen de ouders van uw zus na de oorlog weer terug?
‘Op een bepaald moment ontvingen we bericht van het Rode Kruis over het overlijden van de ouders en de rest van de familie van mijn zus. Wie zou de voogdij over haar krijgen? Haar oom had de oorlog wel overleefd. Er volgde een rechtszaak om te beslissen of ze bij ons mocht blijven. Op advies van een advocaat lieten mijn ouders destijds een foto zien aan het hof, met ons drieën waarop mijn broertje de hand van mijn zus vasthield. Deze foto benadrukte dat we echt een gezin waren en dat we samen sterker stonden. Moesten we echt uit elkaar gehaald worden? Deze observaties waren cruciale informatie voor de rechter, omdat het ‘t beste liet zien hoe ze zich binnen ons gezin gedroeg. Hierop gebaseerd, wees de rechter de voogdij aan mijn vader toe.
Wat ik hieruit heb geleerd is dat Joods of niet, ik vind dat je iedereen moet respecteren om hoe iemand leeft. Hoe is iemand naar zijn buurman? Hoe is iemand naar iemand die het lastig heeft? Gedraag je je? Houd je rekening met een ander? Dat vind ik zoveel belangrijker dan waar iemand vandaan komt. Vergeet dat niet.’

 

School: Twiskeschool

‘Mijn vader heeft een boek geschreven over de oorlog, dat ik heel lang niet heb willen lezen’

Fien, Quinn, Senna van de Twiskeschool hebben Janny Praamsma (1946) geïnterviewd bij haar thuis. Ze heeft het verhaal verteld over haar familie, die veelheeft gedaan in het verzet tijdens de tweede wereldoorlog.

Wat voor rol had uw familie in de oorlog?
‘Mijn opa die op de tram werkte, had al snel in de gaten dat Joodse mensen werden opgepakt en weggevoerd. Uit protest zijn hij en zijn collega’s, gaan staken. Ze wilden dat mensen zagen dat ze het er niet mee eens waren en zeiden: ‘Wij gaan in verzet’. Zo was mijn opa een van de eerste mensen die in het verzet ging. Mijn opa en oma hadden negen kinderen, waaronder twee zoons, die in de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord werkten. De Fokkerfabriek was een vliegtuigfabriek aan de Papaverweg. Toen de oorlog begon moesten ze voor de Duitsers werken, maar dat wilden ze helemaal niet. Ze hadden gezien hoe hun vader een van de eerste mensen was, die in het verzet gingen en volgden zijn voorbeeld. Ze gingen telkens kleine onderdeeltjes van de vliegtuigen veranderen, ook wel ‘saboteren’ genoemd. Ze waren met een groep van negen mannen en hadden met elkaar afgesproken, dat ze het met niemand ooit zouden bespreken, zodat niemand van hun families als ze ooit opgepakt zouden worden, een risico zou lopen. Uiteindelijk zijn de Duitsers daarachter gekomen en heeft de twee jongens en de familie opgepakt, maar omdat de familie van niks wist door de afspraak die de negen jongens hadden met elkaar, zijn zij vrijgelaten. Na twee jaar vastgehouden te zijn in  een cel, zijn de broers op 19 november 1942 gefusilleerd. Er is in het Twiske voor de negen mannen zaten een verzetswijkje opgericht. Negen straten zijn naar hun vernoemd, door hun heldhaftige daden in de Tweede Wereldoorlog. De straatnaam van mijn haar ooms is: De gebroeders A. en B. Wolfswinkelweg.’

Wat heeft uw vader meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn vader was toen de oorlog uitbrak een militair en was getrouwd met een Joodse vrouw. Joodse mensen werden in de Tweede Wereld Oorlog in eigenlijk alles beperkt en mochten vrijwel niks doen. Mijn vader wilde een keer met zijn vrouw naar een muziekvoorstelling gaan in de Bellevue, ondanks dat dit niet mocht. Alles ging goed en de volgende dag is Helena weer gaan werken, maar helaas heeft iemand haar verraden. Ze die dag door de Duitsers meegenomen en haar vader heeft haar nooit meer gezien. Mijn vader was erg verdrietig en erg boos, hij is toen ook het verzet in gegaan. Als militair moest mijn vader militaire troepen van punt A naar punt B brengen in colonnes, daar heeft hij nare bombardementen mee gemaakt. Ze zijn op een dag naar Zeeland gegaan waar ze krijgsgevangene zijn gemaakt door de Duitsers. Mijn vader heeft op een bijzondere manier weten te ontsnappen en heeft moeten onderduiken. Bij zijn tante kwam hij Sophia tegen. Dat is mijn moeder. Ze zijn getrouwd en hebben na nog in de oorlog hun eerste kind gekregen. Hij is naar meerdere adressen geweest en kwam zo een keer uit bij zijn tante. Hij heeft uiteindelijk ook een verzetskruis gekregen van koningin Beatrix, voor het helpen van vervalsen van paspoorten, het ophalen en brengen van spullen en mensen.

Hoe was het voor u en uw familie na de oorlog?
‘Mensen hadden allemaal veel minder geld vroeger, het was een beetje armmoedig. Mijn vader en moeder hadden heel weinig geld, maar dat was bij iedereen wel zo. Als kind vond ik vervelendste om de verhalen van de oorlog te horen. Mijn moeder vertelde niet zoveel over de oorlog, maar mijn vader vertelde veel verhalen die ik ook moeilijk en erg naar vond om te horen. Je wilt het liefst mooie en leuke verhalen horen. De oorlog heeft veel invloed op mij gehad, ik heb het daar ook wel moeilijk mee gehad. Mijn vader heeft een boek geschreven over de oorlog, dat ik heel lang niet heb willen lezen. Uiteindelijk heb ik het toch gelezen. Ook voor dit interview heb ik dat opnieuw gedaan, maar eigenlijk wil ik het verhaal toch een beetje vergeten.’

 

 

School: Twiskeschool

‘Een Joodse priester heeft hun uiteindelijk  getrouwd in het concentratiekamp’

Er is een knusse kamer geregeld op de Twiskeschool om het interview van Sammie, Rio, Iva en Lily te kunnen houden met Jeanette Loub (1949). Zelfgemaakte koekjes van Sammie. ‘Wat een verwennerij, daar lust ik er wel eentje van’ zegt mevrouw Loub.

Hoe kwamen je ouders erachter dat de oorlog was begonnen?
‘Mijn moeder woonde in Berlijn. Haar vader was op jonge leeftijd overleden. Hitler ging allemaal wetten uitvaardigen tegen de Joden. Mijn moeder mocht als Joods meisje opeens niet meer naar de school waar ze altijd naartoe ging. Ze mocht niet meer met de tram of bus, ze moest lopend naar een Joodse school. Op een nacht werden alle winkelruiten van Joodse ondernemers door de Duitsers kapotgeslagen. Ook de ruiten van synagogen.  Mijn moeder woonde vlak naast een synagoge die in brand werd gestoken. Toen dat was gebeurd, had haar moeder besloten om weg te gaan uit Berlijn.

Hadden jullie eten tijdens de oorlog?
Mijn moeder logeerde in de oorlog bij haar oom in Nederland. Ook Joods. Beiden moesten naar de kampen, ver weg in Tsjechoslowakije. Zij was toen zestien jaar. In het kamp hadden ze weinig eten. Mijn ouders hebben elkaar leren kennen in het kamp en zijn verliefd geworden. En op een dag moest mijn vader aardappelen ‘lossen; uit een grote treinwagon halen. Met kruiwagens. Mijn vader had een broek aan met elastiek aan de onderkant. Wat als ik die aardappels, in mijn broekspijpen stop?  Tot hij achter hem een bewaker zag. Nu ben ik erbij en word ik vermoord, dacht hij. Maar de bewaker keek hem aan, zei niets tot opluchting van mijn vader Deze man bleek later een Tsjechische verzetsstrijder te zijn, ook een gevangene. Zo aten ze aardappel in de schil gekookt. Later bij ons thuis na de oorlog schilden we nooit aardappelen, want dat deed ze denken aan de oorlog.’

Kenden je ouders iemand die was ondergedoken?
‘Mijn vader had een zus. Mijn tante. Zij had een brief gekregen van kennissen in Drenthe. En zij zeiden; ‘kom maar hiernaartoe, want wij kunnen goed voor je zorgen. Op het platteland bij boeren kon je makkelijker onderduiken, daar was meer ruimte en daar viel je niet zo op, maar mijn tante was nog de enige die thuis was samen met mijn oma. En toen zei ze ‘nee, ik laat mijn moeder niet in de steek’. En dat was best verdrietig, want als ze wel was gegaan had ze het overleefd. Ze bleef bij haar zieke, oude moeder en toen zijn ze samen naar het kamp gegaan.’

Wat voor kleding droeg je moeder in de oorlog?
Ik kende de foto’s van mensen in het kamp met die gestreepte kleren Het idee: mijn ouders in die kampkleding, dat vond ik als kind heel moeilijk. Na mijn veertigste durfde ik dat pas aan mijn moeder te vragen. Ze droegen gewone kleren, ik was zo opgelucht!

In wat voor soort kamp hebben je ouders gezeten?
‘Het was een werkkamp, maar er waren ook gaskamers. Mijn moeder moest op een dag door naar Auschwitz. Daar werd bijna iedereen direct werd vermoord, maar dat wisten de mensen toen niet. Wat ze wel wisten was dat het in Auschwitz veel erger was dan in het kamp in Tsjechoslowakije. Er moest gewerkt worden, 8 uur op, 8 uur af, 8 uur op en zo door. Heel zwaar. Mijn vader is daar heel ziek geworden, daar is hij na de oorlog aan overleden. Mijn moeder kreeg bericht dat ze naar Auschwitz moest en iedereen wist dat dat het einde was. Mijn moeder had een groot probleem, ze kwam uit Duitsland en ze hadden al haar papieren afgenomen. Mijn moeder dacht hoe kom ik van die lijst af en hoef ik niet naar Auschwitz. Tegen de soldaat in het kantoortje zei ze dat ze niet weg kon, omdat ze ging trouwen. ‘Met Paul, dat is één van de Hollanders.’ De soldaat liep weg en zei toen hij terugkwam: ‘dat is goed je hoeft niet in de trein.’ En daarom zit ik hier. Een Rabijn, een Joodse priester heeft hun uiteindelijk  getrouwd in het concentratiekamp.’

 

School: Twiskeschool

‘We sliepen in bed met dekens, grote jassen aan en alles wat mogelijk was om ons warm te houden’

Interviewers Jadeney, Ahu Serra, Felien en Ilayda van de Twiskeschool fietsen naar Oostzaan om Leo van Zadel (1933) te ontmoeten. Meneer van Zadel is nu bijna 91 jaar, maar nog heel fit. Hij woonde met zijn ouders en jongere broertje in de John Franklinstraat in Amsterdam West.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘We woonden bij het Mercatorplein in een benedenwoning en wij hadden een radio. Niet iedereen had een radio in die tijd. Mijn vader zette die in de vensterbank en liet zo iedereen weten dat de oorlog was uitgebroken. Maar ja wat dat dan ging betekenen dat wist je toen nog helemaal niet, daar heb je geen idee van.’

Had u genoeg te eten in de oorlog?
Alles werd langzaamaan minder ook het eten. Al heel gauw ging al het eten op de bon. Ieder gezin kreeg bonnetjes en daar moest je het mee doen. Ik kreeg dan een bon van mijn moeder voor brood en dan gingen mijn broertje en ik naar Bakker Stork in de Jan Evertsenstraat en daar probeerden we dan de bon stiekem niet uit te geven. Op een gegeven moment gingen we ook eten halen in de gaarkeuken. Daar kreeg je uit grote pannen slappe soep met zo’n hele grote soeplepel. Maar wij hadden op een gegeven moment wel door dat de lekkerste soep helemaal op het eind zat want dan was het wat dikker dus lieten we dan eerst iedereen voor zodat wij die dikkere soep hadden.We gingen ook samen met mijn vader op de bakfiets suikerbieten stelen op het land.’

Hadden jullie ook huisdieren?
‘We hadden geen huisdieren maar wel konijnen. Bij de kerk bij Sloterdijk gingen mijn broertje en ik dan het land in om gras te snijden voor de konijnen. Er was geen ander voer.  Die konijnen waren niet voor de lol. Ze werden allemaal opgegeten. Mijn vader durfde ze niet te slachten, maar dat deden dan twee overbuurmannen. Er werden ook honden opgegeten. Dat was op het eind van de oorlog, iedereen had het toen heel slecht. Wij hadden wel geluk want mijn vader ging ook vaak op de fiets naar Noord-Holland, naar Wervershoof of Hoorn naar boeren om eten te krijgen. Hij had dan een karretje achter zijn fiets hangen met eten erin.’

Waarom ging u naar Friesland toe?
‘Mijn zusje is geboren midden in de Hongerwinter eind januari 1945. Ze werd niet gezond geboren, vanwege het hongergebrek van mijn moeder.  Mijn zusje kreeg niet de goede voedingsstoffen binnen en leed aan kalkgebrek waardoor haar botten heel snel braken. Ze bleven lang in het ziekenhuis. Mijn broer en ik zijn toen met een autootje naar Friesland gebracht. Hier werden wij ondergebracht bij andere vrouwen die een kindje wilde hebben. Mijn broer en ik kwamen uiteindelijk terecht in Moddergat. Ik bij een familie met een baby en mijn broer bij een ouder echtpaar. Het kindje werd ziek na een week, waardoor ik moest verhuizen. Toen ben ik naar Peersens gegaan naar Anne Wouda. Daar heb ik negen maanden lang gewoond. Ze was een soort moeder voor me geworden. Elke dag gingen wij naar meneer de Jong de postbode, om te vragen of er post voor ons was, dat was helaas nooit het geval. Toen we bericht kregen dat wij naar huis mochten, zijn wij onder begeleiding met de boot vanaf Lemmer naar Amsterdam gegaan. We hebben jarenlang contact gehouden met Anne Wouda en ik ging iedere zomer samen met mijn broertje naar hen toe.’

Waarom was uw vader niet naar Duitsland gestuurd?
‘Alle mannen uit Nederland, België en Frankrijk kregen een oproep om te komen werken in de Duitse fabrieken. Alle Duitse mannen zaten namelijk al in het leger. De ‘normale’ Duitse soldaten waren ook niet allemaal blij met de oorlog, ze waren heel aardig zei mijn moeder altijd. Op Kerstavond stonden mijn buurman en een Duitse soldaat samen te huilen, omdat ze niet thuis konden zijn met Kerst. Mijn vader kreeg uiteraard ook die oproep maar, hij verwondde zichzelf door sneeën te maken in zijn armen en deed er dan suiker op en ging dit uitsmeren. Toen mijn vader naar de straat ging waar hij zich moest melden in de buurt van het Vondelpark, werd hij naar huis gestuurd. Hij moest wel een paar keer terugkomen, maar uiteindelijk hoefde hij niet naar Duitsland. Mijn vader was oersterk, slim en ondeugend.’

Wat droeg u tijdens de oorlog?
‘Ja.. gewoon kleren. Een soort pofbroek met elastiek onderaan. Het was erg koud in de nachten en we sliepen in bed met dekens, grote jassen aan en alles wat mogelijk was om ons warm te houden.We gingen af en toe kolen halen, zodat we de kachel weer konden opstoken voor de warmte. Het was allemaal overleven maar we hadden geluk gehad dat mijn vader bij het posthoofdkantoor werkte.’

 

 

School: Twiskeschool

‘Mijn moeder bakte ook altijd bruinbrood; het enige wat we aten tijdens de oorlog’

Jade, Yaro, Babs, Boris en Sam uit groep 7B van de Twiskeschool zijn klaar om Jan Jansen uit Tuindorp Oostzaan te verwelkomen. Na een fijne kennismaking, wordt de eerste vraag gesteld.

Hoe zag jullie huis eruit in de oorlog?
Ik ben geboren in Amsterdam Noord in de Noorder-IJpolder en daar stond een dubbele woning, de domeinen heette dat.  Het was van het leger en naast ons huis woonde de fortwachter. De fortwachter moest op de kruithuizen letten die op dat terrein stonden. In zo’n kruithuis werd het kruit bewaard. Zijn huis werd echter gevorderd door de Duitsers, dus die kwamen naast ons te wonen. Op het erf mochten geen andere mensen komen. We verbouwden ook veel groenten in onze moestuin, waardoor we zelfvoorzienend konden zijn. Mijn moeder bakte ook altijd bruinbrood; het enige wat we aten tijdens de oorlog.’

Hoe groot was het gezin waarin u bent opgegroeid?
Ik had negen zussen en een broer. Ik ben de negende, een van de jongsten. We waren een groot gezin en gelukkig hadden we een grote tuin, waar veel verbouwd kon worden. In 1944 was dat al helemaal belangrijk, want met de hongersnood in die tijd was er al helemaal niets meer. Alle negen zusters sliepen op één kamer en ik sliep met mijn broer altijd apart op de overloop.’

Hoe heb jij de oorlog ervaren?                                                                                 
Ik ben in 1940 geboren, dus ik was nog maar een baby. Toen de oorlog afliep, was ik 4 jaar. Dus je kan wel begrijpen dat ik van de oorlog zelf natuurlijk niet zo heel veel meer weet. Toen in de oorlog de Duitsers kwamen, trokken zij in het huis van de fortwachter. Het zou een groep van ongeveer acht Duitsers zijn geweest en zij waren allemaal erg lieve mannen die hierheen gestuurd waren vanuit Duitsland om dingen te doen die zij zelf liever ook niet wilden. Zij hadden ook een gezin thuis die ze moesten verlaten en daarom vonden ze het wel fijn dat ze een gezin als buren hadden. Ik weet bijvoorbeeld nog dat ik als baby bij hen op schoot kwam te zitten. Mijn moeder zorgde ook wel goed voor ze. Soms kwamen ze met lappen vlees en vroegen ze aan mijn moeder of ze dat kon bakken voor ze. Maar omdat het natuurlijk oorlog was en de kinderen honger hadden, sneed ze daar dan af en toe een stukje van af. Toen de Duitsers dus vroegen waarom het zo klein leek moest ze dus smoesje bedenken en zei ze dat dat door het bakken kwam. Dat was wel risicovol natuurlijk!’

Konden jullie alles wat jullie in huis hadden houden?
Nou zeker niet alles. M’n vader had jachtgeweren zodat hij in het wild kon schieten op eenden en hazen. Die geweren moesten ingeleverd worden en de Duitsers wisten dat hij een jachtvergunning had. Eén van m’n oudere zusters had achter zijn rug om dat geweer gepakt en in het kanaal gegooid. Toen hij het geweer wilde inleveren kon hij hem natuurlijk niet vinden en vertelde zij eerlijk dat ze hem had weggegooid. Toen moest hij dat geweer wel gaan opvissen uit het water. Als hij het niet had ingeleverd, was het misschien wel slecht afgelopen met hem. Verder hadden we nog een radiootje, een kastje met twee knopjes eraan. Zo konden ze luisteren naar koningin Wilhelmina die Radio Oranje aan het uitzenden was vanuit Engeland. Maar ook die kwamen de Duitsers ophalen. Toen zeiden mijn ouders dat ze geen radio hadden. Ze hadden die namelijk in een grote tobbe onder de vieze luiers van mij verstopt. En dat stonk natuurlijk hartstikke. Ze gingen wel even zoeken, maar in die vieze poepluiers gingen ze niet kijken natuurlijk. Je zou wel kunnen zeggen dat je slimmer en creatiever wordt in de oorlog.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik kan me nog goed herinneren dat de lucht die dag zwart was van alle vliegtuigen en vol zat met voedselpakketten die naar beneden kwamen. Deze waren gevuld met chocolade wat ik nog nooit gegeten had. Ik vond het echt heerlijk. Ook dingen zoals Zweeds witbrood waren smaaksensaties voor mij. Doordat ik altijd alleen maar zelfgemaakt bruinbrood had gegeten, was dat net als cake voor mij.’

School: Twiskeschool

‘Ik hoorde het gezoem en raakte helemaal in de paniek. Herinneringen aan het bombardement kwamen terug’

Het interview met Els Burger vindt plaats op de Twiskeschool door Noah, Robin, Roel, Niels en Thijs.  Mevrouw Burger heeft een ‘blik vol herinneringen’ aan de oorlog meegenomen. Deze blikken werden aan het eind van de oorlog uitgedeeld aan de bevolking en zaten vol met biscuits. Ze heeft een kruik, die gemaakt is van een granaat die haar vader en oom onderweg van Duitsland naar huis hebben gevonden. Ook bekijken ze de distributiebonnen en veel indrukwekkende foto’s; zo ook van de verwoesting van de Vogelbuurt .’Mevrouw Burger is geboren in de Spechtstraat in Amsterdam-Noord, een buurt die zwaar getroffen is in de oorlog. Haar vader was in de werd tewerkgesteld in een munitiefabriek in Duitsland. Haar moeder bleef achter met Els en haar zusje die 2,5 jaar ouder was.

Heeft u herinneringen aan de oorlog?
‘Ik ben geboren in 1941, dus ik heb het begin van de oorlog niet bewust meegemaakt. Mijn oma paste die dag op, zodat mijn moeder met de fiets naar Purmerend kon gaan om eten bij de boeren te halen. Halverwege zag ze rookwolken en hoorde ze dat de Vogelbuurt was gebombardeerd. Het doelwit was de Fokkerfabriek. Alle ramen waren in ons huis waren kapot, de voordeur zat klem en moest open gebeukt worden door mannen in overalls. Ik heb mijn moeder de volgende dag gevraagd of mijn herinneringen klopten, zij heeft toen alles wat er die dag was gebeurd verteld. Hoe zij als een gek terug is gefietst en ons in eerste instantie niet kon vinden. Wij konden niet meer in ons huis wonen en zijn tijdelijk in een benedenhuis in de buurt gaan wonen. Wij hadden geschuild in de wc, ik kon me daar niets van herinneren tot in 1985. Toen had de gemeente Amsterdam een paar bommenwerpers gehuurd. Ik hoorde het gezoem en raakte helemaal in de paniek. Herinneringen aan het bombardement kwamen terug.

Had de oorlog veel invloed op je ouders?
‘Mijn moeder was huisvrouw en mijn vader werkte bij de technische dienst van Stork. In de oorlog moest hij van de Duitsers werken in een munitiefabriek in Duitsland.We hoorden een tijdlang niets van hem. Mijn oom, destijds 19 jaar, is mijn vader gaan zoeken. Hij heeft hem gevonden, maar moest toen ook werken in de fabriek. In de fabriek werden bommen en kogels gemaakt. Mijn oom saboteerde de productie en is daarvoor naar de gevangenis in Kiel gestuurd. Hij is ontsnapt maar weer door de Duitsers opgepakt. Een paar maanden later kwamen de Russen en vertrokken de Duitsers uit het werkkamp. Mijn vader is toen met een vriend naar de gevangenis gegaan om mijn oom te bevrijden. Ze zijn toen lopend naar Nederland gegaan, ik weet niet hoelang ze daar over hebben gedaan. Er werd door mijn ouders niet over gesproken. Mijn moeder is met mijn zusje en mij naar de boerderij van de vriend van mijn vader in Blijham in Groningen gegaan. Daar hebben wij het laatste jaar van de oorlog doorgebracht en zijn in 1946 teruggekeerd naar Amsterdam. Daar was gelukkig voldoende te eten. Toen ik daar aankwam was ik 3,5 jaar en woog ik maar 10 kilo.’

Kunt u iets vertellen over uw vriendin Marleen?
Na de oorlog was Marleen mijn Joodse vriendinnetje. Ze speelde weleens bij ons thuis. Op gegeven moment vroeg zij of ik met haar mee naar huis wilde gaan.Ze belde aan en opende daarna de deur met een loper. Terwijl we de trap op liepen riep ze steeds ‘mama ik ben het, ik ben Marleen’. De keuken was helemaal leeg, in de kamer stond een tafel met twee stoeltjes en een linnenkast. Marleen bleef zeggen dat zij het was en haar moeder stapte uit de kast. Later vertelde Marleen dat haar moeder doodsbang was. Ze had razzia’s meegemaakt en haar vader en tantes en ooms waren in Auschwitz omgebracht. Ik was 6 jaar en ben dit nooit vergeten.’

Heeft u ondergedoken gezeten?’
Nee, wij hebben niet ondergedoken gezeten. Mijn opa en oma hadden vier dochters waarvan er één NSB’er was. Zij woonde in hetzelfde huis als mijn grootouders.Ik ben een keer met mijn opa naar het souterrain gegaan waar hij een radio achter de badkuip vandaan haalde om naar Radio Oranje te luisteren. Daar mocht ik niet over praten, omdat het verboden was om een radio te hebben. Ik heb er tot tien jaar geleden nooit over gesproken.’

 

 

School: Twiskeschool

‘Na de oorlog kwam mijn moeder mij ophalen maar ik herkende haar natuurlijk niet’

Naast de lerarenkamer is een ontzettend leuke ruimte gecreëerd in de Twiskeschool. Alsof je bij iemand thuis bent. Fyrdevs, Maxen, Bruno en Siyi gaan Samuel de Leeuw interviewen. Door zijn grapjes voelen de kinderen zich snel op hun gemak en branden ze los met hun vragen.

Hoe oud was u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik ben geboren op 5 november 1941 en heb de oorlog niet bewust meegemaakt.Mijn vader werkte bij Hollandia Kattenburg, een fabriek die regenjassen maakte voor de Duitsers.’

Wat weet u van 11 november 1942?
‘Toen was de razzia bij Hollandia Kattenburg en zijn alle Joodse mensen die daar werkten weggevoerd. Ook veel familieleden zijn toen opgepakt, Mijn vader is via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd en daar in maart 1943 vermoord.’

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Wij woonden in de Pijp in Amsterdam en nadat mijn vader was weggevoerd wilde mijn moeder mij laten onderduiken. Ik was einig kind, 1 jaar oud en werd opgehaald door twee vreemde mensen uit het verzet die mij naar Brunssum in Limburg brachten. Van daaruit werd een familie gezocht die mij wilde opvangen. Het werd de familie Feenstra, een kinderloos echtpaar. Ik heette daar Boukje, Samuel is een Joodse naam, die naam zou argwaan wekken. Mijn moeder is ook ondergedoken bij een gezin met drie kinderen in Heiloo waarvan de vader Joods was en de moeder katholiek. Zij zijn gescheiden en de man zat ondergedoken in zijn eigen huis. Mijn moeder en mijn pleegmoeder gaven brieven mee aan het verzet zodat mijn moeder wist hoe het met mij ging.’

Hoe was de Hongerwinter?
Zuid-Nederland is in september 1944 bevrijd dus wij hebben de Hongerwinter gelukkig niet meegemaakt. Iedere twee weken werden er door het verzet voedselbonnen gebracht waarmee eten gekocht kon worden.’

Wat weet u nog van de tijd bij uw pleegouders?
‘Mijn pleegouders hadden een radio, dat was verboden door de Duitsers. Op die radio waren ook Engelse liedjes te horen die ik als klein jongetje op straat zong.Mijn pleegouders zijn verhuisd naar een ander deel van de stad, voor mijn veiligheid.Ze waren bang verraden te worden door de buren, je kon in de oorlog niemand vertrouwen.

Wanneer bent u teruggekomen in Amsterdam?
‘Na de oorlog kwam mijn moeder mij ophalen, maar ik herkende haar natuurlijk niet. Ik ging mee terug naar Amsterdam maar ik miste mijn Limburgse ouders zo erg dat ze mij een aantal keren heeft teruggebracht. Ook was de overgang van het rustige Limburg naar een stad waar de oorlog had gewoed en in puin lag heel groot. Toen ik 6 jaar werd moest ik naar school en ben ik definitief terug verhuisd naar Amsterdam. Mijn moeder is na de oorlog hertrouwd met een weduwnaar die zijn vrouw en zes kinderen in de oorlog heeft verloren. Hij was een hele goede vader voor mij. Hij heeft nooit over de oorlog gesproken. Wel ben ik iedere vakantie teruggegaan naar Limburg, het contact is altijd gebleven. Mijn twee dochters zijn ook veel in Limburg geweest en noemden mijn pleegouders ‘opa en oma’.’

Heeft u herinneringen aan de bevrijding?
‘Ik herinner mij dat er colonnes tanks door Heerlen reden en dat we chocolade en kauwgum kregen van de Amerikanen. De bevrijding was niet zo uitbundig als in Amsterdam, daar had de oorlog langer geduurd en was er de Hongerwinter geweest. Ik ben blij dat ik de oorlog heb overleefd en mijn wens is dat mensen elkaar beoordelen op wie ze zijn en niet op basis van geloof of huidskleur.’

 

School: Twiskeschool

‘De piloten probeerden soms nog te vluchten, maar vaak waren ze ook dood’

Nikki, Lexx, Younes en Mikai van de Twiskeschool fietsen naar het huis waar Aartje Klein woont. Ze heeft de koekjes en chocolaatjes al klaarstaan. Mevrouw Klein is geboren in 1933 in een klein dorpje Emst, op de Veluwe in de provincie Gelderland. Ze had twee broertjes en één zusje. Ze waren niet heel rijk en woonden in een klein boerderijtje waar haar vader en had een paar koeien en wat kippen had. Er was nog geen elektriciteit en ook geen stromend water. Water kwam uit de pomp. De wc was in een ton met een deksel erop met een gat erin. Slapen deden ze in een bedstee.

Hoe kwam u erachter dat de oorlog begon?
‘Er vlogen ineens een hele hoop vliegtuigen over ons dorp. Ik weet het nog heel goed. Ik speelde buiten en was toen zes jaar oud. Ik wist nog niks over de oorlog. Mijn vader stond verderop met een buurman te praten en ik hoorde hem zeggen; ‘zo, nu zijn wij aan de beurt’. Zij wisten het natuurlijk wel. Mijn vader had ook een radio, als één van de weinigen in de buurt. Daar kwam iedereen naar luisteren.’

Waar ging u naar school in de oorlog?
‘De eerste twee jaar kon ik nog gewoon naar school. Maar al die Duitse soldaten moesten ook ergens slapen en eten en daar gebruikten ze onze school voor. Soms kregen we toen nog wel les in een kolenschuur of in restaurants, in een kerkgebouw of bij mensen in huis. Als ik dan langs onze oude school liep, zag ik daar al die Duitse soldaten over ons schoolplein marcheren en oefeningen doen. Daar bleven we dan wel geboeid naar kijken. Ze deden ons natuurlijk geen kwaad. Maar ik heb in de oorlog dus niet zo veel school gehad.’

Heeft u gezien dat er vliegtuigen neerstortten?
‘Ik woonde in een bosrijke omgeving op de Veluwe. Bij ons in de buurt zijn verschillende vliegtuigen neergestort. Ook op een boerderij. Of op de straat. Dat was heel eng. Ze werden uit de lucht geschoten door de Duitsers. De vliegtuigen maakten dan een heel naar geluid. Dan gingen ze ‘loeien’; zo heet dat. En dan wist je; ‘oh nee er komt er weer één!’ De piloten probeerden soms nog te vluchten, maar vaak waren ze ook dood. Of ze werden opgepakt door de Duitsers. Het was ook wel een beetje sensatie als er weer eentje was neergestort. Ik ben één keer gaan kijken in het bos. Het gebeurde ook wel eens midden in de nacht. Mijn vader heeft toen samen met mijn oom die naast ons woonde, een schuilkelder onder de grond gegraven. Tussen de twee huizen in. Als dan de vliegtuigen ’s nachts overvlogen werden we wakker gemaakt en moesten we in die schuilkelder zitten, totdat het voorbij was.’

Kende u ook Joodse mensen?
‘Er woonden bij ons niet zo heel veel Joodse mensen. Ik heb zelf geen Joodse mensen gekend, maar mijn ouders wel. Mijn vader was een keer op het dorp om een boodschap te doen en toen werden die mensen opgehaald van huis. Het was een ouder stel, we hebben ze nooit meer terug gezien. In Epe woonde ook Aart van Vemde. Hij zat in het verzet en werd ook gezocht door de Duitsers. Hij had diep in het bos een ondergrondse hut gebouwd. Hij woonde daar, met plek voor wel tien onderduikers. Joodse mensen of andere onderduikers uit het verzet. Iedere avond kwam hij bij ons melk halen voor die mensen en dan verdween hij samen met mijn vader naar de hooizolder. Daar luisterden ze dan stiekem naar de radio naar het nieuws.’

 Had u ook honger in de Hongerwinter?
‘Nee wij hadden geen honger omdat mijn vader een boerderij had. Wij hadden melk en er was rogge om roggebrood te maken. We hadden kippen en in de oorlog hebben we ook een varken geslacht, zodat we nog wat vlees hadden. Er kwamen bij ons heel veel mensen uit de grote steden om eten vragen. Vaak namen ze dan beddengoed of zilver mee om te ruilen voor eten. Ze hoefden bij ons niks te ruilen, dat wilden mijn ouders niet. Ze bleven dan slapen op de hooizolder, want slaapplaatsen hadden we niet. En ze kregen natuurlijk gewoon eten.’

 

School: Twiskeschool

‘Nu ik ouder ben, begrijp ik waarom mijn vader weg wilde’

Nellie Bakboord heeft veel zin in het interview met Eden en Innes van basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost. Ze heeft foto’s meegenomen van haar jeugd in Suriname. In 1966 verhuisde ze naar Nederland.

Hoe was uw jeugd in Paramaribo?
‘Echt heel leuk! We woonden in een straat met heel veel kinderen en grote gezinnen. Ik heb zelf drie broers en drie zusters. We hadden een enorm erf, in Nederland zeg je tuin, met een omheining en fruitbomen. We hadden guave, Surinaamse appels, en birambibomen. We hadden ook loslopende kippen waar we de eieren van raapten en we hadden honden. In Suriname gebeurde alles buiten en omdat wij een groot erf hadden, kwamen de kinderen altijd bij ons spelen.’

Wat was de reden dat u emigreerde naar Nederland?
‘Dat was niet mijn reden maar de reden van mijn ouders. Nu ik ouder ben kan ik zeggen dat ik begrijp waarom mijn vader weg wilde. Zijn werk ging niet zoals hij wilde en voor een betere toekomst vertrok hij uit Suriname. Dat was in 1965. Hij ging eerst alleen naar Amsterdam, na een jaar kwamen wij ook. We hebben onze vader toen wel een jaartje moeten missen.’

Hoe was de reis naar Nederland?
‘Ik moest ontzettend veel kinderen in de steek laten. Via mijn poëziealbum kon ik wat vrienden meenemen naar Nederland. We vertrokken in Paramaribo uit de Prins Hendrikstraat met drie auto’s, alle koffers moesten erin passen. Zo gingen we naar de luchthaven. In Suriname ga je niet zo snel naar de winkel om kleding te kopen, maar laat je bij de kleermaker pakjes maken, dat had mijn moeder laten doen. De jongens een jasje en de meisjes een jurkje.’

Hoe voelde de verandering voor u in Nederland?
‘Alles is nieuw, alles is anders. Ik keek vreemd op want ik had wist niet dat iedereen hier boven elkaar woont. Iedereen heeft in Suriname een eigen huis en een eigen erf. We moesten wennen want we moesten rekening houden met de buren en mochten niet rennen. Gelukkig hadden wij een klein tuintje, dan konden we toch net als in Suriname naar binnen en buiten rennen.

We speelden veel buiten en als je veel buiten speelt, kom je veel andere kinderen tegen die toch ook wel een beetje ruzie met ons maakten. We werden uitgescholden voor poepchinees. Ik was niet verlegen, mijn broers en zussen ook niet. We leerden hele lelijke scheldwoorden, die we gewoon terugschoten naar die kinderen en die we van mijn vader echt niet meer zeggen mochten. Toch waren het ook onze vriendjes.

We woonde in de buurt van de Albert Cuyp, een zakje patat kostte 0,35 cent. Dus zodra we wat geld hadden, renden we naar de patatboer. Patat kende ik in Paramaribo niet. Dat wilde ik wel elke dag eten! In Paramaribo aten we wel cassavechips, bananenchips, en brombrom.’

Hoe heeft u uw leven hier in Nederland opgebouwd?
‘Ik ben naar de basisschool gegaan en daarna naar de mulo en het hbo. Ik ben heel vroeg gaan trouwen. Ik was pas 17,5 en mijn man was 22 jaar. We waren echt te jong en we kenden elkaar niet goed. Toen we uitelkaar gingen dacht ik: nu ik ga studeren. Tijdens mijn studie kwam ik mijn huidige partner tegen, met die meneer heb ik twee zonen gekregen. Toen we beiden waren afgestudeerd, zijn we teruggegaan naar Suriname en hebben we daar tien jaar gewoond. Toen pas heb ik Suriname echt leren kennen. Ik was 31 jaar toen ik weer daarheen ging.’

Hoe is het leven voor u nu in Nederland?
‘We waren nog geen 3 of 4 maanden daar of we kregen de binnenlandse oorlog. De binnenlandse oorlog betekende dat alles heel snel achteruit ging in Suriname. De prijzen stegen ook enorm, je kon bijna niets meer kopen. En dan moet je zelf heel creatief worden. Hoe kan je voor heel weinig geld toch gezond eten? Ik ben toen gaan planten. Ik leerde veel van andere bevolkingsgroepen. In Suriname wonen Chinese, Javaanse, Creoolse, Libanese, Hindoestaanse Joodse, Cubaanse en nu ook veel Braziliaanse mensen. Suriname is echt een smeltkroes. Dus je kon veel leren van hoe zij met voedsel omgaan. Javaanse mensen weten precies welke plantjes je kan eten, zoals de bladeren van de cassaveplant, dat wist ik eerst niet. Ik had ook papayabomen geplant. Zo hoefde ik niet naar de groentehandelaar. De ervaring die ik in Suriname heb opgedaan kan ik, nu het hier ook zo duur is, ook weer toepassen. Je hoeft niet veel vlees te eten en als je groente eet die de seizoenen je biedt, is dat ook goedkoper.’

Mist u het Suriname van vroeger?
‘Ja, dat mis ik zeker. Ik hou me er ook veel mee bezig. Laatst vroeg ik aan mijn broers en zusters of ze nog wisten wie ons hadden uitgezwaaid toen we weggingen, zulk soort dingen. Soms denk ik weleens dat ik weer in Suriname wil wonen om niet meer terug te komen naar hier.

Toen het met de binnenlandse oorlog veel slechter werd, stonden we voor een keuze: blijven we hier of gaan we pinaren (lijden) en het doen met wat we hadden? We konden niet meer vechten tegen de armoede. We hadden een auto, maar we konden de onderdelen niet meer betalen. De wasmachine ging stuk, het onderwijs staakte, de kinderen gingen niet naar school. En precies wat mijn vader heeft gedaan, deden wij nu ook: voor een betere toekomst zijn we naar Nederland gekomen. Ik mis nu het leven zoals het daar is, het buiten leven. Als je je kleren hebt gewassen hang je ze aan de lijn en ziet dat de zon ze mooi droogt voor je. Je plant zelf en je eet ervan.

Ik ben nu 70 maar in Suriname tel je als oudere ook gewoon mee. Dus als ik morgen terugga, doe ik gewoon nog mee.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892