School: Theo Thijssenschool

‘Ik moest bedelen om eten bij rijkere mensen’

Fietje Stubbe was 14 jaar toen haar vader hun gezin met zes kinderen in de steek liet. Hij verhuisde samen met de buurvrouw naar Den Haag, Fietje heeft haar vader de hele oorlog niet gezien. Aan Rocco, Sara, Serah en Lauren van de Theo Thijssenschool vertelt ze haar verhaal.

Wanneer wist u zeker dat het oorlog was?
‘Het werd aangekondigd. Opeens kwamen de soldaten in de straten met geweren. Als je na achten op straat ging pakten ze je. Maar het begon al toen ze op de Westerstraat stonden met dat krantje, de Waarheid en de tegenpartij, de NSB, stond er met een of ander fascistisch blad. Ze begonnen te vechten en de politie sloeg ze uit elkaar met gummiknuppels. Ik stond daar tussen, want ik was nieuwsgierig. Er werd ook geschoten.’

Wat at u in de oorlog?
‘Er was geen eten in de oorlog. Ik moest bedelen bij rijkere mensen of langs schepen in de haven, die wel wat te eten hadden. Mijn vader was weggelopen, mijn moeder stond er alleen voor met zes kinderen. Dus dat was armoede. We hadden een heel klein keukentje, met daarin als wc een plank met een gat erin en een deksel erop. Dat was niet lekker. Wij hadden geen kachel, geen gas en licht. Alleen een kaarsje op olie, met een pit erin. Wij aten soms uit de vuilnisbak. Je vocht om brood. Ik moest soms zo lang in de rij voor eten wachten dat ik flauwviel.’

Moest u onderduiken, of kende u mensen die moesten onderduiken?
‘Wij hadden twee jonge onderduikers. Ze zaten in dienst en waren gedeserteerd want ze wilden niet voor de Duitsers werken. Die ene jongen kwam uit Utrecht. Hij miste zijn moeder en is terug naar huis gegaan. Toen is hij gepakt.’

Heeft u iets gedaan in de oorlog waar u spijt van heeft?
‘Wij moesten wel pikken in de oorlog, we hadden niets. Ik ben een bakkerswinkel binnengelopen en heb twee broden gepikt. Ik ben in de Kalverstraat op een stoepje gaan zitten. Er kwam een oude man naast me zitten. Ik had mijn zusje bij me. Ik zei: Jij een half brood, ik een half brood, die man een half brood en een half voor mijn moeder. Mijn moeder zei: je mag niet pikken, maar ik moest voor mezelf en voor mijn zusjes zorgen. Ik heb er geen spijt van gehad. Normaal ben ik altijd té eerlijk.’

Kende u iemand die bij de NSB zat?
‘Er waren bij ons twee NSB’ers in de straat. Zij hebben onderduikers verraden. Daar spraken we niet meer mee. In de oorlog had je een stamkaart. Als je een brood kon halen, dan moest je die kaart meenemen en dan kreeg je een stempel. Een buurman was zijn stamkaart vergeten en weigerde hem te halen. Er kwam ruzie. Op de hoek van de Egelantiersstraat, werd hij toen op straat doodgeschoten, door een foute politieagent. Ik zag zo hoe het bloed van de stoep, de goot inliep.’

Kende u iemand uit het verzet?
‘Ja, mijn bovenmeester van Randwijk van de Eben Haëzerschool, hier in de Bloemstraat. Hij heeft de verzetskrant Vrij Nederland opgericht. Ik beschouwde hem als mijn vader, omdat mijn vader weg was. De kinderen op school hadden allemaal rolschaatsen, ik niet, omdat wij heel arm waren. Op school moesten wij altijd bidden, maar ik keek om mij heen en zag dat mijn meester ook zat te kijken. Hij zei tegen mij: ‘Waarom heb jij je ogen open?’ Toen zei ik dat hij ook zijn ogen open had. Ik moest naar de bovenmeester, die vroeg waarom ik zo lastig was. Ik zei: ‘Omdat mijn vader weg is en omdat iedereen mooie rolschaatsen heeft. Toen zei hij: ’Weet je wat? Ik ga bij alle juffen geld ophalen en jij krijgt rolschaatsen van mij.a’

Hoe zag het dagelijks leven er in de oorlog uit? Wat deed u elke dag?
‘Ik kocht bioscoopkaartjes op, die verkocht ik voor meer geld en daar kon ik iets van kopen. Toen werd ik gepakt. Ik had ook sigaretten bij me. Toen moest ik mee naar het politiebureau. Het was zwarthandel. Ik zei dat ik een kind had en geen eten, toen mocht ik toch naar huis. Toen ik achttien was moest ik trouwen, ik had een jurk en een mantel geleend van de buurvrouw. We gingen naar het stadhuis en hadden een feest, mijn hele familie kwam en mensen uit de buurt. Mijn vader is niet gekomen. In 1944 is mijn zoon geboren. Het was het geluk van mijn leven, dat ik hem had. Ik voelde me eenzaam sinds mijn vader bij ons weg was gegaan.’

 

School: Theo Thijssenschool

‘We spraken wel over de oorlog, maar niet over wat mijn vader gedaan had’

Tinie Ijisberg vertelt het bijzondere verhaal van haar vader aan Landon, Arthur, Jillis en Bowen van de Theo Thijssenschool. Ze heeft hem nooit gekend.

Tijdens de oorlog zat uw vader in het verzet. Wat deed hij daar?
‘Het begon met het maken van pamfletten en illegale krantjes. Maar op een gegeven moment kwamen er steeds meer maatregelen tegen de Joden, waardoor het steeds moeilijker was voor hen om gewoon dingen te blijven doen. De Communistische Partij, waarvan mijn vader lid was, besloot dat ze uit protest zouden gaan staken. Ze kwamen in het geheim met ruim 400 man samen in de Jordaan om te bespreken wat ze van plan waren. De Jordaan was een goede plek daarvoor, want als de Duitsers of de politie kwamen, dan konden ze snel de straatjes in en de bewoners trokken aan de touwen zodat de mensen veilig naar binnen konden. Hier moest je ook wel een beetje voorzichtig mee zijn, want iedereen kon fout zijn! Op 25 februari 1941 begon de Februaristaking. In de ochtend stopte de tram met werken. Maar er waren toen geen radio of televisie of telefoontjes, dus alles moest verteld worden aan de mensen. Iemand fietste langs de tramhaltes en zei dat er gestaakt werd. Toen gingen veel meer bedrijven en winkels meedoen. Overal waren mensen bezig met de staking.’

Wat gebeurde er na de Februaristaking met uw vader?
‘Na de staking zijn veel mensen gearresteerd. Mijn vader werd gewaarschuwd maar hij zei “als ik me gewoon een paar maanden rustig hou, dan gaat het wel goed.” In het begin van de oorlog hadden de mensen nog niet door hoe ernstig het zou worden. Maar op 14 november 1941 werd hij toch meegenomen. Het was nacht en dus donker. Buiten waren grote lampen gezet zodat hij niet kon vluchten. De Duitsers kwamen het huis binnen en dat ging niet zachtzinnig. Het was aankleden en wegwezen. We wisten niet wat er ging gebeuren, hij werd meegenomen en er werd niets gezegd. Daarna hebben de Duitsers nog drie keer een huiszoeking gedaan en de boel overhoop gehaald. Ze wilden materiaal tegen mijn vader vinden. Mijn vader had nog een typemachine en dat mocht niet, dus die namen ze mee. Boven op zolder vonden ze oud gereedschap van mijn opa. Helemaal verroest natuurlijk, maar daar zat een boksbeugel in en dat was een wapen zeiden ze, dus dat werd ook in beslag genomen. Van november 1941 tot juni 1942 zat mijn vader in het huis van bewaring in Amsterdam, daarna is hij overgeplaatst naar een gevangenis voor politieke gevangenen in Utrecht. Daar heeft hij, samen met 26 anderen, een proces gekregen. Ze hadden twee advocaten die alleen Duits spraken, maar mijn vader en de anderen verstonden geen Duits en die advocaten verstonden geen Nederlands, dus dat was flauwekul. Dat noemen ze een showproces, want het stond al vast wat de uitkomst zou zijn, ze hadden geen kans. Voor de boksbeugel kreeg mijn vader twee jaar gevangenisstraf en voor het staken en de pamfletjes de doodstraf. Zo gevaarlijk was dat. Thuis hoorden we van het vonnis en we mochten een gratieverzoek indienen. Bij familieleden, vrienden en medewerkers bij de tram is mijn broer handtekeningen op gaan halen en hij kreeg er 650, wat heel knap was. Allemaal zeiden ze dat mijn vader een goede man was en goed voor zijn gezin. Maar het heeft geen zin gehad. Op een gegeven moment kreeg mijn moeder een bericht met één regeltje, dat het vonnis was voltrokken. Hij was gefusilleerd.’

U hebt heel veel brieven van uw vader, wat zijn dat voor brieven?
‘Na het overlijden van mijn oudere broer heb ik van mijn schoonzus een doos vol met brieven gehad, die altijd bij mijn moeder in de kast had gestaan. Deze briefjes waren uit het huis van bewaring en de gevangenis gesmokkeld. Toen mijn vader daar zat moest mijn moeder namelijk elke week zijn kleding wassen. Ze moest het vuile goed ophalen en het schone goed terugbrengen. Zo konden ze briefjes smokkelen. Overal werden ze tussengestopt, in naden of in oude schoenen. Mijn vader heeft ruim 500 brieven en briefjes geschreven, kleine briefjes en grote, op papier of zelfs op een sigarettenvloeitje. Hij probeerde iedere dag te schrijven en hij beschrijft er werkelijk alles in! Het heeft me jaren geduurd voordat ik min of meer alles gelezen had. Het was voor mij heel pijnlijk. Hij was altijd met ons bezig. Dat we genoeg groente moesten eten en waar we misschien chocola of aardappelen konden halen. Hij was heel bang, want er is heel veel gedreigd dat het gezin opgehaald zou worden. Die dingen grepen mij het meeste aan.’

Hoe hebt u zelf de oorlog ervaren?
‘Ik ben in 1939 geboren, dus ik was een jaar toen de oorlog begon en heel klein. Na de oorlog ben ik wel altijd heel erg bang geweest, dat ik onder de dekens kroop, ook toen ik al veel ouder was. We hebben mijn vader ook nog een paar keer in de gevangenis gezien, dat vond ik ook allemaal doodeng. Ik denk dus dat ik het wel heb meegemaakt. Na de oorlog zijn we verder gegaan met leven en hebben wij thuis met mijn moeder nooit over mijn vader gepraat. Nooit! We spraken wel over de oorlog, maar dan over het grote verhaal van het verzet en niet over het verhaal van mijn vader of van mijn broer, die ook bij het verzet zat. Ik denk dat het te pijnlijk was voor mijn moeder. Nadat mijn moeder overleed ben ik op een gegeven moment gevraagd om de herdenking ieder jaar te organiseren. Dat ben ik gaan doen. Toen vroeg een verslaggever hoe het bij mij thuis was geweest en ik dacht, hoe was het eigenlijk bij mij thuis? En toen heb ik verschrikkelijk gehuild. Ik denk dat ik toen pas besefte dat het bij ons thuis heel moeilijk en pijnlijk is geweest en dat ik er daarom nooit over gepraat heb. We moesten door en dat was al moeilijk genoeg. Mijn vader had het verhaal opgeschreven en het is daarna nooit meer verteld. Dat heeft mij erg aangegrepen, dat ik het allemaal nooit eerder heb geweten.’

School: Theo Thijssenschool

Hier op zolder stond een zender van het verzet

Nia, Pippa, Livia en Jorrit interviewden Helma Brouwers, de huidige bewoonster van de Eerste Leliedwarsstraat 21, over wat er zich tijdens de oorlog afspeelde in haar huis. Hier woonden toen meneer en mevrouw Taylor, die verzetsstrijder Pierre Coronel (toen 26 jaar oud) toestemming gaven om berichten voor het verzet uit te zenden vanuit hun huis. Op de zolder waar alles plaatsvond vertelt mevrouw Brouwers ons wat ze allemaal heeft ontdekt over de geschiedenis van haar huis en hoe het verzet te werk ging.

Wat deed Pierre Coronel hier tijdens de Oorlog?

‘Pierre Coronel kwam hier maar een korte tijd, want hij mocht niet heel lang uitzenden, anders zouden de Duitsers het misschien wel zien. Dus hij kwam heel kort en dan ging hij weer weg. Uit voorzorg gingen ze niet alleen op één plek zenden, want de Duitsers hadden peilauto’s. Met de radio heb je golven door de lucht en daarmee kon je ze makkelijk vinden. Hup, naar boven en dan konden ze je gevangen nemen. Daarom hadden ze een heleboel plekken. Ze gingen ook naar de Keizersgracht, de Frans van Mierisstraat en hier heel vlakbij, Nassaukade 317, was een woning met een fietsgenerator. Dat was voor als er elektriciteitsstoringen waren, dan kon je niet zenden. Vandaar dat ze die generator hadden en dan moest je heel hard trappen en zou het lukken om te zenden. Ze hebben met die zender die in Amsterdam stond, de Arend genaamd, in een jaar wel 2000 berichten gezonden.’

 

Was het niet heel gevaarlijk?

‘Meneer en mevrouw Taylor gaven toestemming om hier te gaan zenden. Dat was ook voor hen heel gevaarlijk. Uiteindelijk zijn zij niet gepakt, maar een heleboel andere mensen waar de zenders stonden wel. Vooral de allereerste keer dat ze zijn gaan zenden werden veel mensen opgepakt Toen hebben ze gezegd “we moeten veel meer veiligheidsmaatregelen nemen” en die waren niet mis. Een van die maatregelen was: telkens op een andere plek. Helemaal op het laatst kreeg je pas te horen waar je moest gaan zenden. En iemand anders ging met een koffertje naar die plek. In het verstopten ze koffertje verstopten ze de zender bijvoorbeeld in een krant. Of het was het een koerierster die zich had verkleed als verpleegster. Dames werden minder snel als gevaarlijk gezien. Ze deden net of ze een röntgenapparaat bij zich hadden. Dan zeiden ze dat ze snel naar het ziekenhuis moesten en werden ze vaak doorgelaten. Die zender bleef hier natuurlijk niet staan, want dat was veel te gevaarlijk. En ze hadden buiten mensen staan, die keken of er een peilwagen kwam. Hij mocht niet langer dan 20 minuten zenden. En telkens op een andere golflengte. Dat was ook een voorzorgsmaatregel. Pierre Coronel wist niet welke boodschappen hij zond, want ze gebruikten codes. Deze zender hebben de Duitsers nooit gevonden, toch heeft Pierre Coronel het niet overleefd.’

 

Hoe is hij uiteindelijk toch gepakt?

‘In de hongerwinter ging er heel veel mis met de stroomvoorziening en de zenders in de stad waren haast niet meer te gebruiken. Verzetsman Jan Thijssen, die toen Lange Jan werd genoemd, kende meneer Pompe, die een laboratorium had in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Via hem konden ze in de muizenkelder van het ziekenhuis gaan zenden. In een ziekenhuis hebben ze aggregaten, want daar kan je het helemaal niet hebben dat een stroomvoorziening stopt. Daarom was een ziekenhuis een veilige plek. Maar er kwam op een gegeven moment een inval. Pierre Coronel was aan het zenden en je ziet op al die foto’s dat hij altijd een pistool bij zich had. Hij was een worstelaar. Hij was al eerder opgepakt door de Duitsers en twee keer ontsnapt. Gewoon door een paar mensen ondersteboven te slaan. Hij was sterk en hij was ook niet bang om zijn pistool te gebruiken. Dus toen die Duitsers binnen kwamen heeft meteen om zich heen geschoten en minstens twee Duitsers gedood. Maar ze waren met meer en eentje heeft hem toch door het hart geschoten. Meneer Pompe werd ook gefusilleerd.’

School: Theo Thijssenschool

‘Ik ben helemaal naar Drenthe gelopen’

Jetty van der Neut-Bongers was 17 jaar toen de oorlog begon. Ze werkte bij het chique modehuis Hirsch. In haar huis laat ze foto’s zien en neemt ze Tai, Suze en Dara van de Theo Thijssenschool mee in haar leven tijdens de oorlog.‘Kijk, dit was de laatste avond van de vierdaagse met Ons Huis Jongerenbond. Kijk, dit was in 1941. Daarna kon het niet meer, want we hadden geen eten meer. Die avond was het begin van mijn vriendschap met mijn man. Hij hield niet zo van wandelen, maar hij zei: “Ik breng je wel even weg naar het punt van vertrek”. Toen heb ik diezelfde avond voor het eerst een kusje van hem gehad. Toen was ik 18. Ik ben uiteindelijk 60 jaar met hem getrouwd geweest.”

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Aan de Rozenstraat, vlakbij de Prinsengracht. Ons huis was ook een soort buurthuis. Daar hebben we verschrikkelijk veel plezier van gehad, want het was zogenaamd neutraal. Alles werd verboden in de oorlog: de padvinderij, de AJC, alles waar een anti-luchtje aan zat wat de Duitsers betrof. Maar in ons huis kwam iedereen samen. Wij hebben daar een fantastische tijd meegemaakt, want wij konden zelf alles organiseren: declamatiewedstrijden en we lieten schrijvers komen. We hebben ondanks de oorlog toch een leuke tijd gehad. Je moest er toch wat van maken.’

Heeft u veel gemerkt van de Hongerwinter?
‘Ach kind, als we opstonden merkten we het al, want er was geen eten. We aten suikerbieten. Die kon je als je geluk had krijgen bij de groenteman en dat moest je dan klaarmaken. Eerst schillen en schaven op een schaaf, dat kon je dan op het vuur zetten, als je vuur had. Want vuur was er ook niet. De kolen gingen allemaal naar Duitsland. Als we wakker werden was mijn moeder al bezig. Van een blik hadden ze een kacheltje gemaakt. Als ze meel had, maakte ze een deeg, in een pannetje. Dan de suikerbieten erdoor, dat maakte het zoet natuurlijk en zo maakte ze een soort ontbijt. Want wij moesten wel naar onze baas. Toen de oorlog eenmaal aan de gang was werkte ik op het mantelatelier van een hele chique zaak, Hirsch. Het was de duurste zaak van Nederland. Toen het Dolle Dinsdag was geweest, hebben de Duitsers het hele gebouw leeggehaald. Alles wat erin stond hebben ze eruit gesloopt en naar Duitsland meegenomen, de mooie stoffen die daar waren. En ik moest naar een korsettenfabriek. Alles wat er gemaakt werd ging naar de Duitsers.’

Moest u ook naar de boeren voor eten?
‘Ja, ik ben helemaal naar Drenthe gelopen om eten te verzamelen. We hadden daar een verre kennis wonen en hoorden dat daar nog eten was. Dus dan ga je, want in Amsterdam er was niets meer. Toen we net op weg waren lagen we al in een schuilgat langs de weg omdat er Engelse jachtvliegtuigen overvlogen. Het liep goed af en zonder verdere avonturen bereikten we Hilversum. We liepen door en de eerste dag zijn we helemaal in Nijkerk terecht gekomen. Daar woonde een tante van een meisje met wie ik op het atelier was. Ik zei: ‘Ik kom van Gina Geuzebroek,’ en dan vertrouwde ze je. Ik was zo moe dat ik naast mijn stoel ging zitten. Na een goed ontbijt gingen we de volgende morgen vroeg op pad, met in onze bagage een flink stuk ham. Dat was het eerste eten dat we hadden voor thuis. Vervolgens gingen we richting Nunspeet, waar mijn zus nog een adresje wist. En zo zijn we helemaal naar Diever gelopen. Onderweg hadden we nog een brood gekregen, in Amsterdam moest je daar een moord voor doen bij wijze van spreken. En die vrouw in Diever zat te kijken en ze dacht dat ze spoken zag!’

Heeft u de schietpartij op de Dam meegemaakt?
‘Ja, daar waren we 7 mei 1945. Mijn vader stond bij de Nieuwe Kerk, mijn zusje en ik stonden aan de andere kant van het paleis, tegenover de Raadhuisstraat. Ineens begonnen ze te schieten vanuit de Grote Club. Mijn vader moest wegvluchten van waar hij stond bij de kerk en hij zei “ik ben over mensen heen gestapt, ik weet niet of ze dood waren of leefden”. We zijn er allemaal goed afgekomen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892