School: 't Jok

‘Later kwamen er op Terschelling soldaten van het oostfront’

Brend, Joyce en Doris stappen bij hun school ’t Jok in Hoorn op de fiets en fietsen naar het huis van meneer Wim Eijs in Oosterend op Terschelling. Ze bellen aan en worden vriendelijk gevraagd binnen te komen. Ze krijgen wat te drinken aangeboden. Daarna legt Brend uit waarom ze hier zijn en beginnen ze met het interview.

Woonde u in de oorlog op Terschelling?

‘Ik ben geboren op Terschelling in 1936. In 1939 zijn we verhuisd naar IJmuiden, vlakbij de Hoogovens. Ik was 4 toen de oorlog uitbrak. De Hoogovens werden vaak gebombardeerd dus moest onze familie evacueren. We kregen een ontruimingsbevel waarin stond dat we 14 dagen de tijd kregen om te vertrekken. We wilden naar Terschelling omdat mijn grootouders hier woonden, maar dat kon niet. Er was hier een NSB-burgemeester die dacht dat mijn vader tegen de Duitsers vocht. Mijn vader was in 1939 uitgevaren naar Indonesië, op de ‘Bosfontein’. Hij stuurde zijn post naar Oosterend. Het duurde een jaar voordat een brief er was. De Duitsers lazen alle post om te checken of er ook een code inzat. Er stond dan ‘geöffnet’ op de brief. Ook kwamen er via het Rode Kruis brieven. Die gingen via Zwitserland, want dat land was neutraal. Er mochten maar 25 woorden op staan. Ik heb tot mijn negende mijn vader nooit gezien. Een vriend van een vriend kende iemand in Friesland. Zo kwamen we in Joure terecht. We hebben er 14 dagen over gedaan om daar te komen. Er waren veel evacuees. In Friesland was gelukkig geen honger. We aten groente uit eigen tuin en er werden dieren geslacht. In Joure waren niet veel soldaten. Soms hoorde je de vliegtuigen overkomen. Ik liep een keer op straat toen er een brandbom achter ons op straat viel. De scherven lagen op de dakpannen. Ik was toen erg bang. We zijn nog wel een keer in de oorlog op vakantie geweest bij mijn grootouders op Terschelling.’

Wat herinnert u zich daar nog van?
‘De Duitsers op Terschelling waren best vriendelijk. Ik herinner me dat de kamer vol Duitsers zat, gewoon een beetje gek te doen. Mensen zoals wij. Later kwamen er op Terschelling soldaten van het oostfront. Die waren gewend om mensen neer te schieten, zij waren wreder. Op West-Terschelling was voedselkrapte, op Oost niet, daar was meer slachtvlees. Daarom noemden ze het hier Egypte, van de vleespotten. Achter de dijk vonden we een keer een verdronken piloot. Ik ben toen heel erg geschrokken. In 1945 kwam ik weer naar Terschelling. In juli gingen de Duitsers hier pas weg. Wij kinderen liepen de Oostbatterij in. Van Noorwegen tot half Frankrijk had je bunkers. Die werden gebouwd door mannen die werden opgeroepen voor de arbeidsdienst. Op Terschelling werden de bunkers door eilanders gebouwd. Dan hoefden ze het eiland niet af om in Duitsland te werken. Onder de Kaapsdûne was een officier die doppinda’s meehad voor zijn papegaai. Hij gaf ons dan ook wat. De Oostbatterij is na de oorlog in zee verdwenen. Je moest goed oppassen want er lagen overal mijnen. Zelfs nu loop ik nog steeds op de paadjes, want je weet maar nooit.’

Heeft u ook spullen uit de oorlog?
‘Ja, ik heb nog een oude kanonskogel, oude brieven en het ontruimingsbevel. We vonden veel dingen na de oorlog. Er ontplofte ook veel. Zo zijn zelfs eilander-kinderen omgekomen en kinderen die een oog kwijtraakten. Er lagen ook boobytraps bij huizen. Als ik met de kleinkinderen het Wad op ga, waarschuw ik ze altijd spullen te laten liggen. Je weet maar nooit.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘We dachten in Joure dat het al zover was. De vlaggen hingen uit, maar moesten al gauw weer naar binnen. Vijf kilometer verderop, in Scharsterbrug, werd nog hevig gevochten. De laatste slag van de oorlog in Friesland was daar. Daar kwamen 15 Duitsers bij om. Het was op zondag, dat weet ik nog, mijn moeder was naar de kerk. En ineens waren er allemaal tanks in het dorp. Iedere avond was er feest. Verklede mensen in optochten, spelletjes, limonade op school. Mijn vader kwam pas in november 1945 thuis. Via Antwerpen. Piet Cupido vertelde mijn vader waar wij woonden. Hij kwam met veel eten…, pindakaas en sinaasappels, ik weet het nog goed.’

    

School: 't Jok

‘Ik was te laat en werd in mijn been geschoten’

Met de auto rijden Iris, Bobby Belle en Noor van obs ’t Jok uit Hoorn naar zorgcentrum De Stilen op West. Daar woont mevrouw Smit-Smit die ze gaan interviewen over haar herinneringen aan de oorlog in Terschelling. Bovenaan de trappen komen de kinderen erachter dat ze aan de andere kant van het gebouw moeten zijn. Dus terug naar beneden om aan de andere kant van het gebouw weer de trappen op te gaan en dan zijn ze bij de kamer van mevrouw Smit-Smit. Het interview kan beginnen.

Wat is u het meest bijgebleven van de Tweede Wereldoorlog?
‘Op 10 juni 1944, ik was toen 17 jaar, raakte ik gewond. Ik was die dag aan het korfballen op het Hoge Land bij EDO. Het was mooi weer. Drie geallieerde vliegtuigen vlogen over. Ik begon te zwaaien, samen met de anderen op het veld. Opeens begonnen ze te schieten! Iedereen rende weg, maar ik was te laat en werd in mijn been geschoten. Toch had ik meer geluk dan de jongen naast mij. Ook hij was te laat en werd doodgeschoten. Waarschijnlijk dachten de geallieerden dan we Duitsers waren doordat we zwarte pakjes aan hadden en hard wegrenden, maar dat is nooit achterhaald. Er was grote paniek. De eerste hulp werd verleend door een Duitse dokter. Later ging ik naar mijn eigen huisarts. De volgende dag werd ik met de boot naar de wal gebracht en vervoerd naar het ziekenhuis in Leeuwarden. Ik had veel pijn maar kreeg aanvankelijk geen pijnstilling. 18 Hechtingen kreeg ik… Ik ben tot oktober in het ziekenhuis gebleven, maar mijn familie moest terug naar het eiland. Gelukkig had ik een oom en tante die in Leeuwarden woonden en mij af en toe bezochten. Toen ik weer naar huis mocht, voer de boot in het donker. Nergens was licht, ook niet van boeien. Dat was een angstige overtocht. Thuis moest ik herstellen. Ik heb er blijvend letsel aan overgehouden. Gelukkig kan ik me er goed mee redden.’

Wat herinnert u zich nog meer uit deze tijd?
‘Ik woonde op een boerderij in Lies, samen met mijn ouders, drie zussen en drie broers. Eén van mijn broers werd opgepakt bij een razzia in Amsterdam. Tijdens deze razzia pakten de Duitsers jonge mannen op die gedwongen werden in Duitsland te werken. Mijn broer werd bij een gezin in Berlijn geplaatst. Hij is daar bijna de gehele oorlogsperiode geweest. Na de oorlog kwam hij sterk verzwakt thuis. Hij was helemaal komen lopen vanuit Berlijn. Vervoer was er niet, treinen reden niet, de wegen waren stuk. Ik wist dat hij weer thuis zou komen. Dat heb ik altijd gevoeld.’

Wat weet u nog van de bevrijding?

‘Terschelling werd pas later bevrijd dan de rest van Nederland. Hier waren nog steeds Duitsers. Er lag na de oorlog nog veel munitie in de bunkers en boobytraps. Daar zijn ook nog doden door gevallen. Zelf kwam ik niet bij de bunkers na de oorlog. Ik ben nog lange tijd bang geweest wanneer ik een vliegtuig hoorde overvliegen.’

         

School: 't Jok

‘Ons huis lag in puin’

Melle, Malin en Rixt van basisschool ’t Jok rijden met Melles vader naar de Stilen op West-Terschelling. In het zorgcentrum zit een aantal ouderen bij elkaar koffie te drinken op het Havenplein, een mooie ruimte in de hal van het gebouw. De kinderen krijgen ook wat te drinken en een koekje. Daarna brengt Irma Boersma, de vrijwilligster, ze naar de kamer van mevrouw Haringa om haar te interviewen over haar herinneringen aan de oorlog. De kamer is gezellig en knus.

Woonde u op Terschelling tijdens de oorlog?
‘In oorlogstijd woonde ik nog in Harlingen, dat vaak werd gebombardeerd. Het was voor de Duitsers een belangrijke stad want er lagen marineschepen en vrachtschepen voor de bunkerbouw op Terschelling. De geallieerden bombardeerden regelmatig. Het was de bedoeling dat de werven met schepen werden geraakt, maar op een dag werd niet de werf geraakt maar ons huis. Gelukkig was er niemand gewond. Ons huis lag in puin. We moesten een ander huis zoeken en zo kwamen we bij mijn opa en oma in huis. Vijf kinderen, onder wie ik, mijn ouders en opa oma in één huis. We sliepen met z’n zevenen in de kelder. Er waren veel Duitsers in Harlingen. Overal waren loopgraven en schuilkelders. Vaak hoorde ik het afweergeschut. Bij luchtalarm schuilde ik thuis of in een portiek. Als op de eerste maandag van de maand het luchtalarm gaat, is dat nog altijd een pijnlijke herinnering voor mij.’

Kunt u zich nog veel herinneren van de oorlog?

‘Mijn zusje werkte bij hotel Centraal en bracht boodschappen rond. Dat was een soort verzet. We gingen weinig naar school. Steeds zaten we weer op een andere plek. We kregen zelfs een keer les in de brandweerkazerne. Daar kwam toen de NSB-burgemeester de klas binnenlopen. We moesten van hem allemaal naast de banken staan en de Hitlergroet doen! In de loop van de oorlog werd het eten schaars. Nieuwe kleren waren er niet, alles was op de bon die je moest halen bij een distributiekantoor. Grote gezinnen kregen meer bonnen. We haalden extra melk bij de boeren, groenten bij de tuinders en koren bij de boer waar we zelf brood van bakten. Soms gaven mensen die voor de Duitsers werkten eten aan Harlingers. We hebben zelfs eten gestolen. Kazen uit een treinwagon van de Duitsers en suikerbieten bij de boer. Ik weet nog dat we kleding maakten van oude kleren van mijn vader en zelfs van lakens. In Harlingen woonden nogal wat Joden. Er was zelfs een synagoge. De Joden zijn allemaal opgepakt en weggevoerd. Mijn oom en zwager moesten werken voor de Duitsers. Die doken onder omdat ze dat niet wilden.’

Wat weet u nog van de bevrijding?

‘Harlingen werd bevrijd door de Canadezen. Ik kreeg witte korrels van ze. Rijst! Ik kende dat niet. Na de Duitsers werden overal Canadezen ingekwartierd. Die hadden we natuurlijk veel liever in huis.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892