Waldy Neijhorst wordt geïnterviewd door drie studenten van het ROC Amsterdamse Plus. Hij komt hiervoor naar het ROC, waar het gesprek in een gezellig lokaal plaatsvindt. Meneer Meijhorst heeft gewerkt als sportleraar, hij heeft veel ervaring met het coachen en motiveren van mensen. Het interview wordt daardoor een bijzonder gesprek: niet alleen een vraaggesprek over zijn verleden, maar ook een open uitwisseling over waar het eigenlijk echt om gaat in het leven, en hoe je kan bereiken wat je wil.
Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik ben naar Nederland gekomen om te studeren. In Suriname was ik geen snelle leerling op school. Ik had een negatief zelfbeeld en dacht dat ik dom was en niet goed kon leren. Maar ik kon ongelooflijk goed basketballen. Op den duur dacht ik dat ik maar eens meer moest doen dan alleen maar basketballen. Toen heb ik geregeld dat ik in 1974 een beurs kreeg om in Nederland sport te studeren. Daarna heb ik lang tennislessen gegeven, ben ik gaan werken in de bajes en daarna in een afkickkliniek. Ik liet mensen sporten maar besprak ook met ze wat ze willen bereiken. Het is voor mij belangrijk dat je, wat je ook wilt doen, weet wat je echt wil, er helemaal voor gaat en de allerbeste wil worden. Dan heb je altijd succes.’
Waar heeft u allemaal gewoond en hoe was het om in Nederland te komen wonen?
‘Ik ben op Curaçao geboren en woonde er vanwege mijn vaders werk dertien jaar. Mijn ouders waren Surinaams en toen mijn vader met pensioen ging, is hij met zijn gezin naar Suriname gegaan. De mooiste periode van mijn leven heb ik in Suriname meegemaakt. Dus als je me vraagt: wie ben je eigenlijk, dan moet ik even nadenken. Ben ik Antilliaan? Op Curaçao ben ik Surinamer. Ik ben op de Antillen geboren en ik heb een mooie tijd in Suriname gehad. Uiteindelijk voel ik me meer Surinamer dan Antilliaan; ik praat ook veel beter Surinaams dan Papiaments.
‘Toen ik vanuit Suriname hiernaartoe kwam was ik in de bloei van mijn leven. Ik moest zekerheden achterlaten, zoals mijn ouders. Hier kende ik weinig mensen en merkte ik ook dat men anders denkt. Een voorbeeld: een jongen van mijn opleiding had iemand 10 cent geleend. Een dubbeltje. En op een maandag kwamen we op school en die jongen staat in de deuropening en schreeuwt: heb je me dubbeltje voor me meegenomen? Cultuurshock! In de rij staan wachten was ook nieuw. ‘Op je beurt wachten’ kende ik in Suriname niet. Maar naarmate je ergens langer woont, leer je om verschillen te respecteren. Dus als je geen nare opmerkingen wil, moet je ook niet voordringen.’
Wat is het belangrijkste dat u geleerd heeft toen u hier net studeerde?
‘Ik heb geleerd om nooit meer afhankelijk te zijn. Een jaar nadat ik hier was gekomen, in 1975, is Suriname onafhankelijk geworden. Ik had een beurs gekregen. Toen Suriname onafhankelijk werd, belde het consulaat me en vroeg: word je Surinamer of blijf je Nederlander? Ik koos ervoor om Nederlander te blijven. Daar hoefde ik niet lang over na te denken want sinds mijn jeugd al ga ik voor succes en ik wist: als ik Surinamer zou worden, zou ik armoe gaan lijden. Maar wat deden die beesten van het consulaat? Ze zetten mijn beurs direct stop. En dat betekende dat ik armoede leed. Ik had geen geld, maar ik moest wel mijn hospita betalen, en eten kopen. Ik heb dagen zonder eten rondgelopen. Dat was rond Kerst. Ik zag mooie kerstverlichting en mooie kerstbomen, iedereen ging shoppen, maar ik was bang dood te gaan van de honger.
‘Dus wat heb ik gedaan? Ik ben naar de Albert Heijn gegaan. Nu ik dit vertel, word ik weer emotioneel. Ik ging naar binnen en pakte brood, melk en eieren. En een kerststol. In die tijd had je plakkertjes in plaats van streepjescodes en die kon je weghalen of een goedkoper plakkertje erop plakken. Ik ben bij de kassa gaan staan en op het moment dat de caissière haar hoofd weggedraaid had, ben ik met m’n wagentje naar buiten gegaan. Dat heet ‘proletarisch winkelen’. Toen ik op mijn kamer kwam, dacht ik: wat voor shit heb ik gedaan?
‘Ik vertel dit omdat ik jullie dit wil meegegeven. Op die dag heb ik tegen mezelf gezegd: ik zorg ervoor dat ik nooit, nooit, nooit meer in mijn leven in een situatie kom waarbij ik afhankelijk ben van anderen. Daarom drink ik geen alcohol om dronken te worden, want dan moeten mijn matties me naar huis brengen. En wanneer ik weinig doekoe heb, speel ik niet de big shit. Want wat moet ik doen als het op is? Er is een regel in Holland: ieder voor zich, God voor ons allen. Dus dat was het moment, in 1975, dat ik dacht: dit gebeurt me nooit meer.’