School: Rapenland

‘Een soldaat gaf me roomboter, dat moest ik op mijn huid smeren’

Jaylinn, Kelsey en Emre van basisschool het Rapenland in Eindhoven gaan op bezoek bij de 91-jarige Adrie Geukes. Zij woonde met haar drie broers en haar ouders in de oorlog aan het Snelliushof. Mevrouw Geukes heeft al lekkere pakjes drinken op tafel gezet voor de kinderen.

Is het waar dat uw moeder soms helemaal naar Son moest om brood te halen?
‘De oorlog was toen al bijna voorbij. In Son waren enkele boeren waar mijn moeder langsging, en dan nam ze witte lakens mee om te ruilen. Vroeger sliepen we altijd onder lakens. Toen mijn moeder thuiskwam, had ze de lakens geruild voor een heel lekker brood. Zo konden we heerlijk eten. Mijn vader was niet zo’n held, die durfde niet te gaan ruilen, maar mijn moeder heeft voor ons gevochten! We gingen bij de boer ook wel eens wat schooien, en dan kregen we wel eens wat lekkers.’

Vond u het niet eng als uw moeder weg was om brood te halen?
‘Er is wel eens wat engs gebeurd. Als mijn moeder weg was, paste ik op onze Bram, mijn broertje, want hij was nog maar een baby. Op een keer liep iemand ons huis binnen en zei tegen mij: het ruikt hier naar gas! Het bleek dat de gasleiding kapot was, maar dat wisten wij niet. Bram lag er al slapjes bij. We moesten heel vlug naar de dokter toe. Daarna moest hij bij de buren buiten liggen, omdat we bang waren dat er bij ons nog gas was. Dat was erg hoor en eng, maar het is gelukkig goed gekomen met Bram.’

Klopt het dat u na de bevrijding een ongeluk heeft gehad?

‘Dat klopt. Ik moest de kachel stoken en dat ging mis, de vlam sloeg in mijn gezicht. Heel mijn gezicht was verbrand, verschrikkelijk! Ik gilde alles bij elkaar. Van de dokter kreeg ik zalf. Eindhoven was toen al bevrijd.

In de dagen erna gingen we wandelen in het park waar ook soldaten waren. ‘Wat heb je gedaan? Wat heb je gedaan?’, vroegen de soldaten toen ze me zagen lopen met mijn verbrande gezicht. Een van hen gaf me roomboter, dat moest ik van hem op mijn huid smeren. Zo kwam ik iedere dag thuis met roomboter. Maar die smeerde ik niet op mijn gezicht, die deden we lekker op brood!’

School: Rapenland

‘Door die bommen vlogen onze ramen er weer uit’

Teun, Adam, Sophie en Jiya fietsen van hun school, het Rapenland in Eindhoven, naar het huis van Lou Jansen. Dat is best een heel eind! Gelukkig ontvangt meneer Jansen hen vriendelijk. Hij gaat de kinderen vertellen over zijn leven in de oorlog, hij was toen 6 jaar. Als ze een plekje hebben gevonden om te zitten, beginnen de verhalen direct te stromen.

Waarom moest u verhuizen in de oorlog?
‘Bij ons waren de ramen eruit gevlogen door de luchtdruk van de bommen die waren gevallen. In maart 1943 kwam er ‘s avonds weer een bombardement. Ik ging net naar bed en zag ze langs vliegen. Door die bommen vlogen onze ramen er weer uit. Onze dokter zei daarna: ‘Het lijkt me verstandig dat jullie gaan verhuizen, want dit is voor jullie gezondheid niet goed’. Toen zijn we verhuisd naar Stratum en hebben we bij mijn tante ingewoond, totdat we in mei 1945 een eigen huis kregen.

Wat is het mooiste wat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Dat Phillips 50 jaar bestond. Het personeel van het kantoor en van de fabriek ging de straat op met een oranje bloemetje, een Afrikaantje of een Goudsbloemetje, ik weet het niet precies. Duitse schildwachten kregen ook een bloemetje in de loop hun geweer. Zij dachten dat de oorlog voorbij was, dus zij gingen mee feesten, voor zover als zij dat mochten. ‘s Avonds was het feest wel over toen de Duitse politie orde op zaken kwam stellen, want je mocht natuurlijk geen feest vieren tijdens hun bezetting.’

Waarom speelde u stiekem op het autokerkhof?
Tot begin 1945 hebben wij bij mijn tante gewoond, daarna kregen we een huis aan de Floralaan in Stratum. Tussen mijn huis en onze school in hadden de Engelsen een autokerkhof ingericht. Het werd bewaakt, maar wij gingen toch wel eens stiekem op het terrein kijken wat er allemaal te doen was. Ik ben ook een keer in het prikkeldraad komen te hangen toen we achterna werden gezeten door de wachten. Later hadden we het geluk dat ze een extra kerkhofje maakten aan de Leenderweg. Van sommige voertuigen die daar stonden waren de accu’s nog goed en na de oorlog hebben we die gebruikt om mee te rijden.’

School: Rapenland

‘Mijn vader kon niet meevechten vanwege zijn stijve elleboog’

Na een stukje fietsen in de zonneschijn, komen de leerlingen van Rapenland in Eindhoven aan bij de woning van Jan van Heur. Hij vertelt de kinderen over wat hij in de oorlog heeft meegemaakt, hij was destijds 6 jaar en woonde in het Limburgse Roggel. Charlotte, Merry, Mayson en Aayush luisteren nieuwsgierig naar zijn verhaal.

Wat was uw eerste herinnering van de oorlog?
‘Ik was net jarig toen de oorlog uitbrak, 10 mei 1940. Ze begonnen al snel te schieten en van al die geluiden werd ik erg bang. Ik begreep niet waarom ze bleven schieten want ik had niets gedaan. Alle mannen moesten naar Duitsland om soldaat te worden, ook mijn vader. Maar hij kon niet meevechten vanwege zijn stijve elleboog. Die had hij gebroken tijdens het eekhoorntjes vangen, wat vroeger een sport was. Hierdoor kon hij niet werken en bleef hij in het dorp.’

Wilt u zelf nog wat vertellen?
Toen mijn vader weer kon werken, deed hij klusjes bij mensen en boerderijen. Hiervoor moest ik vaak mee, omdat er in deze tijd geen liften waren. Alles moest met de ladder, dus mijn vader had hulp nodig. Op een keer toen ik mee was naar een boerderij en even niks te doen had, ging ik met wat andere kinderen uit de buurt tikkertje spelen. Ik struikelde, waardoor ik hard op de stoep terechtkwam. En daar lag ik dan, met een hersenschudding. Ik mocht niet vervoerd worden, dus ik moest wekenlang bij die mensen van de boerderij slapen.’

Hoe voelde u zich tijdens de oorlog?
Er was bijna geen oorlog waar ik woonde. Er waren soms wel schoten, maar dat bleef niet doorgaan. Als niemand terugschoot, gingen de Duitsers weer door. Ik woonde in Limburg, maar de Duitsers moesten al snel weer verder naar Zeeland.’

Moest u ooit schuilen of vluchten voor de Duitsers?
‘Ja, we moesten zeker schuilen. Toen het wel even erg was in Roermond, moesten de mensen die daar woonden evacueren. Er kwam een heel gezin van acht mensen een tijdje bij ons wonen. In totaal waren we dus met dertien personen in één huis. In onze kelder hadden we gelukkig eten opgeslagen, dus we hadden genoeg. Er waren veel boeren in ons dorp. Het eten dat deze boeren produceerden, werd vaak naar andere gebieden gebracht waar het veel erger was. Zij hadden al helemaal niets. Het was dus wel fijn dat we boeren in ons dorp hadden.

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892