School: Oscar Carré

‘Tijdens de bombardementen ging ik op de wc zitten’

Philip, Caner en Mirte van basisschool Oscar Carré interviewden de 83-jarige mevrouw Jeanne Koehein in haar huis in De Pijp. Tijdens de oorlog woonde ze in dezelfde buurt als nu; toen samen met haar ouders, zusje en twee broertjes.

Weet u nog dat de oorlog begon?
‘Ja, dat weet ik nog heel goed. Ik zie dat nog zo voor me. Want mijn moeder begon ineens te huilen. En dat had ik nog nooit eerder gezien. Ze huilde namelijk nooit. Dus dat maakte heel veel indruk op mij. Wij woonden op de eerste verdieping en mijn ouders zijn gelijk naar de onderburen gelopen. Ze hebben toen overlegd: gaan we bij bombardementen in het trappenhuis zitten of in de schuilkelder? Ik weet nog dat ik heel erg hoopte dat we in de kelder zouden gaan schuilen. Want ik had nog nooit in mijn leven een kelder gezien! Ik was pas vijf jaar en zag de ernst van de oorlog nog niet in.’

Wat deed u tijdens bombardementen?
‘Dan ging ik snel op de wc zitten. En dan heel vaak doortrekken, zodat ik de bombardementen niet kon horen. Mijn broertjes niet hoor, die stonden gewoon voor het raam te kijken. Die vonden dat spannend. Maar ik vond het ongelooflijk eng. Ook liep ik een keertje met m’n vader naar vrienden om wat eten te vragen. We wandelden langs een Duitse kazerne en toen kwamen er ineens vliegtuigen aan. En die gooiden bommen op de kazerne. Mijn vader dook bovenop mij, om me te beschermen. Doodsbang was ik. Lang na de oorlog schrok ik nog steeds op wanneer ik het gebrom van een vliegtuig hoorde. Dan voelde ik diezelfde angst weer.’

Zijn er ooit Duitse soldaten bij u thuis geweest?
‘Bij ons op drie hoog zat een Joodse man ondergedoken. Op een gegeven moment ging bij ons de bel. Mijn ouders deden de deur open en gelijk kwamen er enkele Duitse soldaten het huis binnengestormd. Ze wilden weten waar die Joodse man was. Mijn ouders vertelden dat ze dat niet wisten. De soldaten zijn toen verder naar boven gegaan, maar die man was al op de vlucht. De Duisters zagen hem echter vluchten en schoten op hem. Hij is toen getroffen in zijn been. De soldaten hebben hem vervolgens naar het ziekenhuis gebracht. De hele verdere oorlog heeft hij daar in het ziekenhuis gelegen. En de oorlog dus overleefd! Hij had dus eigenlijk mazzel dat hij in zijn been geschoten was.’

Hoe kwam u de hongerwinter door?
‘Het was heel koud en we hebben echt honger geleden. Mijn vader had geen slechte baan hoor, hij verdiende best goed. Maar eten was gewoon heel erg duur. Voor een brood moest je een klein fortuin betalen. Mijn moeder had gouden kronen, en die heeft ze eruit laten trekken. Die kon ze dan ruilen voor eten. Ook haar trouwring heeft ze moeten verkopen. Er was zelfs zo weinig eten in de stad, dat mijn broertjes tijdens de hongerwinter noodgedwongen in Groningen moesten gaan wonen. Er was anders te weinig eten om alle monden te voeden. Een van mijn broertjes was pas zes jaar oud en die heeft dat heel erg zwaar gevonden. Gelukkig duurde dat maar drie maanden. Daarna werden we bevrijd en konden ze weer naar huis.’

     

School: Oscar Carré

‘Mijn buurvrouw zei: zullen wij samen een geheimpje hebben?’

Op blote voeten doet meneer Leo Jacobs de deur open voor Nidal, Cenna en Nilah van basisschool Oscar Carré. Aan de eettafel krijgen de kinderen paasstol met poedersuiker. Leo Jacobs was vijf jaar oud toen de oorlog begon, maar kan zich nog veel herinneren.

Hoe wist u dat er oorlog was?
‘Het is mijn oudste herinnering. Wij woonden toen aan de Noorder Amstellaan, wat nu de Churchill-laan heet. Er was een enorme paniek op straat. Mensen riepen tegen elkaar, in de verte hoorde ik dof gebonk. Ik was vijf en begreep niet wat er aan de hand was. Later bleek dat dat gebonk het bombardement op Schiphol was. Het zei mij toen niet zoveel. We gingen daarna gewoon ontbijten. Eind 1940 verhuisden we naar Heemstede, omdat mijn vader wel doorhad dat het een moeilijke tijd zou worden, zeker in Amsterdam. Mijn vader is van 1884 en had ook al de Eerste Wereldoorlog meegemaakt.’

Hebben jullie illegale dingen gedaan?
‘Mijn ouders hadden een onderduiker in huis, maar ik begreep helemaal niet wat dat was. Ik dacht, die komt gewoon langs om mijn moeder te helpen of zo. Ik herinner mij wel dat je nergens over mocht praten. Er was namelijk veel verraad. Mijn buurvrouw nam mij eens apart, toen ik een jaar of acht was, en zei: ‘Zullen wij samen een geheimpje hebben?’ en ‘Wil jij iets voor mij doen?’ En toen gaf zij mij papiertjes mee, die ik in de brievenbussen moest stoppen. Maar ik mocht tegen niemand iets zeggen. Ik heb pas later begrepen dat dat de illegale krant Trouw was. Toen mijn moeder hier veel later achterkwam, ontplofte ze. We hadden onderduikers in huis, dus als ik door de moffen gepakt was, waren ze op onderzoek uitgegaan en had dit veel ellende opgeleverd. Soms werden ook huizen waar onderduikers zaten platgebrand.’

Wat at u in de oorlog?
‘Hele vieze dingen. Tulpenbollen waren het ergste. Suikerbieten waren iets minder erg. Er was ook regeringsbrood, dat was niet zoals je tegenwoordig vers brood hebt. Er zat allemaal troep in. Er kwamen ook mensen aan de deur om te bedelen. Ik wilde ze wat geven, maar dan zei mijn moeder: ‘Jij gaat zelf al met honger naar bed.’ En dat was ook zo. Het was ook ontzettend koud. Mijn vader maakte zelf een noodkacheltje, waarmee je met heel weinig hout kon koken. Handig, want er was geen gas en ook geen stroom meer. Later werd hout bemachtigen ook lastig, want alle bomen in de straat werden gekapt. Fietsen waren er ook niet meer, die werden gevorderd. Mijn ouders liepen daarom helemaal naar het dorpje Schagen om eten te halen. Je kon dan spullen zoals tafelzilver ruilen voor voedsel. Formeel mocht dat niet van de Duitsers, dus je moest nog oppassen ook. In de oorlog was alles schaars. Weten jullie wat ‘bukshag’ is? ‘Shag’, dat is dus losse tabak. In de oorlog raakte de tabak op en dan gingen mensen peuken verzamelen. Om dat te doen moest je bukken, dus dat noemden de mensen ‘bukshag’.’

Ging u naar school?
‘Ja, totdat die dicht ging wegens gebrek aan brandstof. Dat zal in 1944 geweest zijn. Op school deden wij geregeld oefeningen voor als er gebombardeerd zou worden. Dan moesten we onder de banken liggen. Als je er nu over nadenkt, dan had dat niet echt nut gehad. Als er een luchtalarm was, moesten wij zo snel mogelijk naar buiten. Dat vonden wij wel leuk, want daarna mochten wij naar huis.
Mijn broer Fred, die negen jaar ouder was, moest eigenlijk niet naar school maar naar Duitsland om daar te werken. Arbeitseinsatz heette dat. Dat wilden hij en mijn vader natuurlijk niet. Boven in ons huis had mijn vader daarom een schuilplek gemaakt. Je kon niet zien dat daar iets zat. Hij kon zich daar verstoppen, maar er is in Heemstede – voor zover ik mij kan herinneren – nooit een razzia geweest.’

School: Oscar Carré

‘Tijdens de hongerwinter schreef ik recepten uit de Libelle over’

In het laatste jaar van de oorlog verhuisde mevrouw Willy Okhuizen met haar familie van Amsterdam-West naar het Sarphatipark. Omdat haar vader tijdens de oorlog in Duitsland moest werken stond haar moeder er alleen voor met vier kinderen. Joeri, Dessa en Mus van basisschool Oscar Carré interviewen haar thuis in Badhoevedorp over de oorlogstijd.


Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Op een ochtend zei mijn moeder dat in de nacht de oorlog was begonnen. We hadden die dag geen school en alles lag stil. Maar ik heb geen bombardementen of vechtpartijen meegemaakt. Als stadskind merkte je daar niet veel van. Ik was alleen angstig als de sirenes, het luchtalarm, in de stad afgingen want dan wist je dat gevaar dichtbij was. We moesten dan van m’n moeder in het midden van de woning zitten, omdat er een vliegtuig naar beneden kon storten. Uit voorzorg gingen we in de hal zitten.’

Wat staat u het meeste bij uit de oorlog?
‘Tijdens de bewuste hongerwinter hebben wij echt heel veel honger gehad. Die laatste winter van de oorlog staat mij het meeste bij. Ik had toen een rood opschrijfboekje en daarin ging ik allerlei recepten uit de Libelles opschrijven. Gewoon, om mezelf lekker te maken. Dat boekje heb ik nog steeds. Ik dacht; als de oorlog voorbij is, ga ik dat allemaal maken. Ik schreef het op in ons bed, waar we de hele dag met zijn allen in lagen omdat het heel erg koud was en we geen verwarming hadden. Het is niet te beschrijven dat we toen zo’n honger en kou hebben geleden. Wij hadden geen geld, geen fiets en konden niet naar de boer om linnengoed te ruilen voor eten. Wij hadden alleen het eten uit de gaarkeuken, waar ik als oudste van de vier kinderen heen moest. Het eten moest ik gaan halen in een school aan de Govert Flinckstraat. Daar kreeg je vaak soep, die we opaten met een theelepel, zodat we er heel lang van konden genieten. Dat was het enige wat we tijdens de hongerwinter hadden. Ik ging ook vaak naar mijn oma in de Spaarndammerbuurt. Dan liep ik in mijn eentje als 12-jarige met mijn hongerige lijf dat hele stuk naar oma. Onderweg bekeek ik alle huizen aan de Stadhouderskade en Nassaukade goed. Ik dacht; als ik later groot ben, dan wil ik in zo’n mooi huis werken. Het was een heel eind lopen, maar ik was dol op mijn oma. En heel vaak als ik dan bij haar aankwam had zij een klein beetje eten voor mij. Soms kreeg ik een tasje mee naar huis met een paar stukjes hout waar we ons kacheltje mee konden stoken. Opa werkte als wacht op een houthavenbedrijf in de Spaarndammerbuurt, daar kwam het sprokkelhout vandaan.’

Wat is het mooiste dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Dat de oorlog afgelopen was. Op die dag kwam er ’s avonds een politieagent bij het Sarphatipark op de fiets aan en die riep heel luid: ‘de oorlog is voorbij, de oorlog is voorbij!’ Dat was iets! We waren bevrijd! Ik had gehoord dat de Amerikanen over de Berlagebrug kwamen en dat de mensen er heen gingen. Dat heb ik later ook op foto’s gezien. Maar wij waren zo verzwakt dat we niet de straat op gingen. Toen de oorlog voorbij was, ging het langzamerhand wat beter met ons. Maar als ik nu zie dat er mensen honger moeten lijden heb ik daar veel moeite mee.’

School: Oscar Carré

‘Rembrandtschool en Ferdinand Bolschool: kastanjes rossen in het Sarphatipark ’

Joop Borghmans zat van 1946 tot 1952 op de Rembrandtschool, de school die nu de Oscar Carréschool heet. Wij zitten nu op de Oscar Carréschool en nodigden mijnheer Borghmans uit om over zijn schooltijd te vertellen. Hij kwam bij ons in de klas en vertelde dat hij vroeger in precies hetzelfde lokaal les had gehad. In ons schoolgebouw zaten vroeger twee scholen: de Rembrandtschool en de Ferdinand Bolschool. De Rembrandtschool zat in het linkerdeel van het gebouw. Alleen de gymzaal deelden de scholen met elkaar.

Wat herinnert u zich van uw tijd op de Rembrandtschool?
‘Nog zie ik mij onze school inwandelen. We stelden ons altijd op in een keurige rij. Iedere ochtend werd de kolenkachel in het lokaal aangemaakt door de leraren. Koud was het dan nog. Voordat er lesgegeven kon worden, was je een halfuur verder. Ik zat met 40 kinderen in de klas. Er hingen een paar rustgevende platen aan de muur met weidevogels of een historisch tafereel. Je hoorde de gezellig brommende kachel in de winter en de banken stonden achter elkaar, keurig in het gelid, zodat je je voorbuurman aan de oren kon trekken. En dan was er meesters stok! Meester Vogt had een stok met een spijker erin. De hele klas kwam aan de beurt. Ook werd ik wel eens voor straf in het kolenhok gestopt. Helemaal zwart kwam ik er na verloop van tijd dan weer uit. Ik vond het niet erg, zo ging het nu eenmaal.’

Wat deden jullie in de pauze?
‘In het speelkwartier gingen we altijd naar het Sarphatipark, keurig in de rij, onder toezicht van de leerkrachten en hoofdonderwijzer J. Beuzemaker, immer zijn pijpje rokend. In de herfst gingen we in het park altijd ‘kastanjes rossen’: met een stok gooien naar de kastanjes in de boom. Voor de school konden we trouwens ook fijn op straat spelen, want er waren geen auto’s. We deden aan bokspringen, hinkelen, knikkeren, putten, (voetballen met de straatputten als doel).’

Ze zeggen dat er tijdens de oorlog onderduikers achter de luiken in het plafond hebben gezeten, weet u daar meer van?
‘Nee, ik heb daar nooit iets over gehoord. Voor mijn gevoel was de hal vroeger hoger. Is het verlaagde plafond er niet later ingebracht? Dit zou op de verbouwingstekeningen te zien moeten zijn, want de school is natuurlijk aangepast en gerenoveerd. Het lijkt mij wel onpraktisch om daarboven onderduikers te huisvesten. Altijd donker, hoe regel je het met eten, drinken, naar toilet gaan… Je zou er tevens een flinke ladder voor nodig hebben. Ik weet niet of het gebeurd is. Maar je kunt er in ieder geval een spannend kinderboek over schrijven.

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892