School: J.D. van Arkelschool

‘Dan hoorden we ’s avonds de Duitse soldaten rondom het huis sluipen’

Riet Pieters-Van de Berg groeide op in Egmond aan zee. Aan Emma, Ruben, Sophie en Sven van de J.D. Arkelschool in Broek op Langedijk vertelt ze over het leven bij de gevorderde duinen en de radio onder de grond.

Waar woonde u precies?
‘Wij woonden aan de rand van de duinen. Omdat de kustlijn gevorderd was, waren we omringd door Duitse soldaten. Vliegtuigen kwamen daar ook heel laag én vaak over. We mochten als kind – ik was twee toen de oorlog begon – niet bij de duinen komen, omdat het daar vol lag met mijnen. Na de oorlog mochten we er alleen via speciale paden overheen.
Er schoven bij ons geregeld mensen uit Amsterdam aan. Mijn ouders lieten iedereen toe, zeker in de Hongerwinter. Mensen moet je helpen, vonden ze, maar als kind begreep ik niet wat al die mensen in ons huis moesten.’

Had u speelgoed in de oorlog?
‘Wij hadden vroeger niet zoveel speelgoed als jullie nu hebben. We hadden houten blokjes waarmee we konden kinkelen en er waren hoepels. Ik had ook een pop. Mijn moeder was kleermaakster en mijn pop had altijd de mooiste kleren aan. Hij staat nog altijd hier in de kamer boven op de kast.’

Wat is het spannendste dat u heeft meegemaakt in die tijd?
‘Na achten mocht je niet meer buiten zijn en moest je je huis verduisteren. Dan hoorden we ’s avonds vaak Duitse soldaten rondom het huis sluipen. Dat vond ik best eng. Ook hadden we een radio verstopt onder de vloer. Mijn vader had die ruimte zelf gegraven. Er zat een luik over en daar ging dan een kleed overheen met daarop de tafel. In de verduisterde kamer luisterden we dan ‘s avonds naar het nieuws. Dat was verboden en we moesten extra opletten met al die soldaten om ons huis. Ze moeten dat een keer gehoord hebben, want een keer kwamen ze bij ons binnen om een radio te zoeken. Mijn vader heeft die toen snel via het raam naar buiten gebracht en in het hooi verstopt. Toen de Duitsers binnenkwamen stond het raam nog open. Dat hebben ze wel gezien natuurlijk, maar ze deden alsof ze het niet gezien hadden en zijn weer weggegaan. Zo zie je maar dat niet alle Duitsers slecht waren. Velen hadden ook gewoon familie thuis.’

          

 

 

School: J.D. van Arkelschool

‘Wij dachten dat we helemaal niet met dat zoontje van een NSB’er mochten praten’

Rosalie, Nikky-Jayney en Vince van de J.D. Arkelschool in Broek op Langedijk interviewen Klaas ten Bruggecate in het BP station aan de Hornweg. De 90-jarige werkt nog altijd in het familiebedrijf en vertelt daar op kantoor en aan de hand van foto’s en vooraf gemaakte aantekeningen over de oorlog.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Wij woonden aan de Sluiskade. Mijn vader was sluiswachter; er kwamen veel schepen met groente aan boord voorbij. Vaak kregen we wat te eten, waardoor we in die tijd voldoende te eten hadden. Er was in de oorlog niet alleen gebrek aan voedsel, maar ook aan rubber en olie. Dat kwam niet meer binnen in de haven, zoals gewoonlijk. Wij aten wel iedere dag vlees. Ik had in de tuin een groot konijnenhok gebouwd waar wel tachtig konijnen in zaten. Die werden niet gevorderd, dus konden we ze eten. Ik heb er tijdens de oorlog wel 1500 geslacht; elke dag eentje.
Op een dag in de Hongerwinter kwam een jongetje uit Amsterdam langs de deuren in Broek op Langedijk. Bij iedere deur kreeg hij één aardappel totdat hij een zakje vol had. Toen hij terugliep over het spoor bij Heerhugowaard werd hij aangehouden door de Crisis Controle Dienst en werd zijn zakje aardappels afgenomen. Dat was zo erg.’

Heeft u zelf iets ergs meegemaakt?
‘Er is iets dat ik nooit meer vergeet. Een keer zag ik hoe een stoomlocomotief met Duitse militairen, die vliegtuigen wilden beschieten, werd gebombardeerd. Ik fietste in de buurt en ging er naartoe. Het beeld van een militair die aan flarden geschoten was, dat vergeet je nooit meer.’

Kende u NSB’ers?
‘Wij hadden in de klas een kindje van een NSB’er zitten. Onze ouders hadden gezegd dat we niets tegen hem mochten zeggen. Ze bedoelden natuurlijk dat we hem geen belangrijke dingen mochten vertellen die we hadden gehoord, maar wij interpreteerden het zo dat we helemaal niets tegen hem mochten zeggen. Dus niemand sprak met dat jongetje en hij werd helemaal buitengesloten. Na de oorlog hebben we hem niet meer teruggezien. Veel NSB’ers werden na de oorlog als zuivering tewerkgesteld in de Wieringermeer. Een van de mannen in dat kamp wilde op zijn verjaardag graag naar zijn vrouw toe voor een dag. Hij vroeg een bewaker of die weg wilde kijken als hij stiekem op een kar sprong om mee naar huis te rijden. Hij beloofde aan het eind van de dag weer terug te komen. Dat mocht van de bewaker. Gelukkig waren er mensen die menselijk bleven. De broer van mijn vader was ook NSB’er. Dat vonden wij fout, maar het bleef wel zijn broer.’

          

School: J.D. van Arkelschool

‘De Duitse soldaten luisterden met ons mee naar de radio’

Het interview met Jan Weder vindt plaats op de school van Jairah, Thijn en Sem. Ruim op tijd, op de fiets, komt de 86-jarige aan bij de J.D. van Arkelschool in Broek op Langedijk. Daar vertelt hij aan de hand van foto’s uit de oorlogstijd over Broek op Langedijk tijdens de oorlog.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Op 10 mei 1940 – vijf dagen later werd ik zeven – werd ik wakker gemaakt door mijn moeder. “Het is oorlog,” zei ze. Ik word nog emotioneel als ik aan dat moment denk. Met mijn twee broers klom ik op het dak, dat was een plat dak, om naar de vliegtuigen die het vliegveld van Bergen bombardeerden te kijken. Dat was natuurlijk machtig om te zien als jongen.’

Wat merkte u van de Duitsers?
‘Mijn vader was bakker en we hadden een lunchroom. Daarnaast verkochten we ook benzine, olie, banden en accu’s. Grappige combinatie, hè. In 1943 werd een Duits bataljon met vijftien paarden in de keuken van ons bakkershuis gestald. De soldaten waren erg aardig. In de oorlog mochten we niet naar de radio luisteren; alle radio s werden gevorderd, ingepikt. Mijn vader had net een nieuwe radio gekocht en wilde deze natuurlijk niet inleveren. Hij leverde daarom zijn oude radio in. Zo luisterden we stiekem toch naar de radio, En de Duitsers van het bataljon luisterden mee. Met hen hadden we een hele goede band.
Ook moest iedereen zijn fiets inleveren. Dat wilde men niet, waarop sommigen hun fiets tijdelijk in de sloot verborgen en zeiden dat ze geen fiets hadden. Of men maakte van zijn of haar fiets iets geks. Fietsen die er anders uitzagen wilden de Duitsers ook niet. Fietsbanden waren overigens niet meer te koop in die tijd. Als je toch ging fietsen en je had geen banden meer, reed je op zogenoemde antiplofbanden, gemaakt van een stuk tuinslang of een reepje autoband.

Heeft u gevaarlijke dingen meegemaakt?
‘We speelden vaak op de strobalen in het bollengebouw tegenover ons huis. Nou ja, eigenlijk braken we in om daar te spelen. Een buurjongen is een keer naar beneden gevallen en moest toen zes weken in een donkere kamer herstellen. En nog gevaarlijker: op een avond brak er brand uit en is het gebouw afgebrand. Dat was een hele enge situatie, zo dichtbij ons huis. We voelden de hitte van de vlammen, die doordat de wind vanuit het westen kwam, over ons heen waaiden. Mijn vader stond op het dak met emmers water om het huis te koelen. Gelukkig is dat goed afgelopen.’
      

School: J.D. van Arkelschool

‘Ze vertelden met dat het Fries was en dat geloofde ik als kind’

Het is half vier ’s nachts als Neil Vroegop – drie jaar toen de oorlog begon – Siena, Sifra, Laurens en Jonathan van de J.D. Arkelschool spreken. Bij hem in Washington dan. Vanwege de afstand vindt het gesprek via de computer plaats. Dat doen ze in het Engels, wat best spannend is. Gelukkig kon fotografe Judith van Lunsen de kinderen helpen als dat nodig was. Op afstand, maar ook zo dichtbij, hoorden ze zo over Broek op Langedijk tijdens de oorlog.

Zaten uw ouders bij het verzet?
‘Mijn vader was hoofd van de Nederlands ondergrondse. Wij hadden gedurende de oorlog veel onderduikers in huis. Mijn vader werkte hierin samen met verzetsstrijder Jacob Balder, die in de oorlog is verraden en doodgeschoten.
Mijn vader zorgde ervoor dat wij ons als gezin beschermd voelden en nam ook de tijd voor ons. Ik heb daarom toch  hele fijne herinneringen aan mijn jeugd, ondanks de oorlog. Ik ben heel trots op mijn ouders.’

Hoe was het om onderduikers in huis te hebben?
‘Mijn vader had een bloembollenbedrijf en omdat er bij ons vaak mensen uit verschillende landen verbleven, viel het niet op dat we ook onderduikers in huis hadden. Daarnaast hadden we genoeg te eten. Ook daardoor was het voor mijn ouders mogelijk mensen te helpen. Er verbleven bij ons neergestorte piloten, Joodse mensen en jongemannen die te werk gesteld moesten worden in Duitsland. De onderduikers werkten allemaal mee in het bedrijf. Als kind vond ik al die vreemde talen om me heen raar. M’n ouders vertelden me dat het Fries was. En dat geloofde ik.
Op een dag vond ik een paar laarzen onder tafel. Ik vond ze erg mooi en besloot ze aan te trekken en ermee te gaan wandelen buiten. Toen mijn moeder me zag, werd ik meteen naar binnen gestuurd. De laarzen waren namelijk van een Engelse piloot! Als de Duitsers dat hadden gezien, was iedereen in ons huis, ook mijn ouders, opgepakt en vermoord.’

Wat vond u van de Duitsers?
‘Tegenover de veiling was een kazerne met paarden, kanonnen en munitie. Wij waren als kind natuurlijk heel nieuwsgierig en spraken met de Duitse soldaten daar. Ze waren heel aardig en gaven ons zuurtjes en koekjes. Veel van de Duitse soldaten wilden helemaal niet vechten. Zij waren ook liever bij hun gezin in Duitsland, maar waren verplicht mee te werken. Niet alle Duitsers waren slecht; net zoals niet alle Nederlanders goed waren.’

Heeft u gevaarlijke dingen meegemaakt?
‘Op zondag liepen we vaak langs het spoor van Broek op Langedijk naar de boerderij in Heerhugowaard om melk te halen. Op zondagmiddag reden er treinen met soldaten van Den Helder naar Alkmaar langs. Engelse vliegtuigen beschoten die treinen wel eens. Dan sprongen wij in de geulen naast de sloot. Dat was wel spannend, en gevaarlijk. Ook spannend was dat we de auto van mijn vader onder het hooi hadden verstopt, omdat de Duitsers die wilden vorderen. Iemand heeft ons verraden en toen kwamen ze langs om de auto op te halen. Maar de Duitsers hadden erge honger en namen liever wat boter mee dan de auto. Dat was een goede ruil.’
           

School: J.D. van Arkelschool

‘Ze sloegen me in elkaar en lieten me bebloed achter in de sneeuw’

Voor dit interview reisden Isa, Wout, Noah en Tijmen van de J.D. van Arkelschool in Broek op Langedijk naar Amsterdam, waar ze hartelijk verwelkomd werden door Han Romijn, geboren in 1930 en oudoom van hun meester. Meneer Romijn dacht dat ze wel een ijsje lustten na de autorit en daar had hij gelijk in. Met ijs en met hun schriftje vol vragen paraat kon het gesprek beginnen.

Wanneer merkte u iets van de oorlog in het dagelijks leven?
De spanning in de oorlogsjaren was altijd voelbaar. We zagen Duitse soldaten en wagens met kanonnen. Maar aan de andere kant gingen we ook gewoon naar school. ’s Avonds moesten de ramen verduisterd zijn, zodat de Engelse vliegeniers niet wisten waar ze vlogen. Dan zagen we lichtstralen door de lucht. De Duitsers hoopten zo een vliegtuig te spotten en neer te kunnen schieten, zodat ze niet door konden vliegen om Duitsland te bombarderen. Soms hingen we uit het raam om naar de vliegtuiggevechten te kijken. Dan zagen we brandende vliegtuigen en piloten die aan een parachute uit het vliegtuig sprongen en in de weilanden terechtkwamen.’

Was u weleens bang in de oorlog?
‘Ja, één keer ben ik écht verschrikkelijk bang geweest.  Ik was veertien en op hongertocht in Noord-Holland. Het was tegen het einde van de oorlog en ik reed op een dijkje tussen Avenhorn en Ursem. Er vlogen allemaal vliegtuigen over. Engelse vliegtuigen werden begeleid door jagers en die verveelden zich blijkbaar, want ze begonnen zomaar op ons te schieten.  We verscholen ons aan de ene kant van het dijkje en toen aan de andere kant, doodsbang voor wat er kon gebeuren. Het was gewoon een poging tot moord! Toen de oorlog was afgelopen, was dat angstige gevoel opeens weg.  Ik kan het niet zo goed beschrijven maar je voelde je echt weer vrij!’

Was er genoeg eten in de oorlog?
‘Vanaf 1942 kon je alleen iets kopen als je er een bonnetje voor had. Maar in de winter van 1944, de hongerwinter, hadden we in Amsterdam bijna geen eten meer. Daarom ging ik op hongertocht, met een  fiets met tuinslangen als banden ging ik naar onder andere Groningen en Drenthe om kleding of ander spullen bij boeren te ruilen voor eten. Ik was soms weken onderweg terwijl mijn moeder niet wist waar ik was. Soms mocht ik bij iemand in de hooiberg slapen, soms bij de mensen thuis. Als ik geluk had en thuiskwam met wat aardappelen leek het wel of ik met goud thuiskwam. Zo waardevol waren de aardappelen voor mijn moeder. Dan knielde ze op het kleed en spreidde de aardappeltjes over het kleed. Maar tijdens één van de tochten werd mijn eten door een groep  jongens afgepakt. Omdat ik me verdedigde, sloegen ze me in elkaar. Ze lieten me achter, in de sneeuw, mijn mond onder het bloed. Gelukkig nam een meneer me mee naar een bejaardentehuis in Wormerveer. Daar kon ik voor één keer mijn buik vol eten. Via via kwam ik terecht in Broek op Langedijk, bij de familie  van jullie meester. Ik was zo verzwakt en uitgehongerd dat ik bewusteloos raakte. Twee weken lang was ik van de wereld en werd ik goed verzorgd door deze lieve familie tot ik weer was aangesterkt.  De vriendschap met de familie is altijd gebleven. In het bijzonder met Annie, de dochter van het gezin. Ik werd verliefd op haar, het was wederzijds en we zijn getrouwd!’

 

School: J.D. van Arkelschool

‘Vanonder tafel keek ik uit op drie paar laarzen’

Bram Kout was een baby toen de oorlog begon. In zijn huis in Sint Pancras vertelt hij aan Chiel, Assunta en Jasmijn van de J.D. van Arkelschool in Broek op Langedijk over wat er gebeurde toen zijn vader en oom zich tijdens een razzia verstopten.


Wat kunt zich nog herinneren van de oorlog?
‘Ik was pas drie maanden toen de oorlog begon. Mijn eerste herinneringen zijn van later, ik denk van toen ik een jaar of vier was. Het geluid van de vliegtuigen herinner ik me. Eentje heb ik heel laag zien overvliegen; helemaal schuin omdat een van de motoren stuk was. Ze lieten dingen vallen om toch nog Engeland te bereiken. Ik weet niet of dat gelukt is. Maar het was wel heel spannend, want het was heel dichtbij, het lawaai was enorm en de gordijnen bij het huis van het hoofd van de school verderop vlogen in de brand. Dat vergeet je niet, al ben je zo jong.’

Wat was het engste dat u heeft meegemaakt?
‘Een heel angstig moment dat ik me herinner was een razzia hier in het dorp. Ik was bij mijn grootvader thuis. Buiten stond een groep mannen, waaronder ook mijn vader en oom, wat te praten. Opeens zagen we dat de groep uiteen stoof. In de verte kwam een peloton Duitse soldaten aan om jongemannen op te pakken. Die hadden ze nodig om te werken in Duitsland, waar de meeste mannen het leger ingingen.
Mijn oom en vader gingen snel naar binnen en doken onder het luik dat we onder het vloerkleed in de woonkamer hadden. Door het raam zagen mijn oma, moeder en ik dat de Duitsers ieder pad van elk huis opgingen om te zoeken naar mannen. Drie soldaten kwamen bij mijn grootvaders huis het pad op. Ik hoor het stampen van hun zware laarzen nog, en dat ze riepen: “Wo sind die männer?” Ik wist heel goed: nu moet ik mijn mond houden. Mijn grootvader hield zich rustig en zei: “Ze zijn hier niet.” Ze wilden in de bedstee kijken, dat vond ie goed natuurlijk. Ondertussen school ik onder de tafel, terwijl ik uitkeek op drie paar Duitse laarzen en vlak bij me een peuk op de grond werd uitgetrapt door een van de soldaten. Nog een keer riepen ze: “Wo sind die männer?” Ze dreigden het huis in brand te steken. Het is goddank goed afgelopen.’

Wat heeft de oorlog met u gedaan?

‘Door die en andere gebeurtenissen heb ik altijd interesse in de oorlog gehouden. Ik heb boekjes gemaakt, ga altijd naar het monument in Sint Pancras. Mensen die verzet pleegden, besef ik nu, liepen een enorm risico. Zo namen mijn ouders een geëvacueerde familie uit Bergen aan Zee in hun schuur bij huis. Ik speelde graag met de twee bijna volwassen zoons. Jaren later ontdekte ik dat een van hen een wapen in het konijnenhok verstopt had gehad. Stel dat hij was gepakt, dan wil je niet weten wat er met mijn ouders was gebeurd.
Ik vind het fijn dat jullie me vragen stellen. De jeugd moet dit weten; dat er een periode was dat we onderdanig waren aan een ander volk dat je vertelt wat je moet doen en je dingen verbiedt. Oorlog is vreselijk. De wereldleiders zijn nog altijd helaas niet in staat oorlogen op te lossen. Wel is het heel bijzonder en heel goed dat we nu een Europese Unie hebben. De Europese landen zijn het niet altijd met elkaar eens, maar ze zitten wel samen aan tafel om te overleggen. Maar het moet van jullie komen. Wij ouderen hebben het niet gered om de vrede overal te bewaren.’

School: J.D. van Arkelschool

‘Toen mijn vader was opgepakt, hebben we alle wapens meteen bij het vuil gezet.’

Kim, Roos en Jan Pieter van de J.D. van Arkelschool in Broek op Langedijk gingen voor hun interview met Jaap Balder naar Hoorn. Zijn vader was de verzetsstrijder Jacob (Jaap) Balder. Vooral Roos en Kim stellen veel vragen terwijl Jan Pieter heel goed luistert. Soms worden ook wel heftige vragen gesteld. Maar meneer Balder, die elf jaar was toen de oorlog begon, vertelt heel rustig over de periode 1940-1945.

Hoe was het om een verzetsstrijder als vader te hebben?
Mijn vader was timmerman en in de oorlog ook verzetsstrijder. Samen met anderen zat hij de bezetter dwars en nam daarin vaak de leiding. Hij hielp onderduikers, bracht ze weg, regelde bonnen.  Hij is uiteindelijk verraden door iemand heel dichtbij hem, een koerierster die af en toe bij ons langskwam. Ik denk dat ie steeds makkelijker en onvoorzichtiger werd in wat hij deed. Als er bijvoorbeeld een overval op het distributiekantoor was geweest – om bonkaarten te stelen – wist iedereen in het dorp dat mijn vader daar achter zat. Ze zeiden het ook: ”Jij weet daar vast meer van!” De verzetsgroep in die regio bestond uit 150 mensen die elkaar niet kenden. Ze hadden was een speciaal codesysteem ontwikkeld en kenden elkaar alleen via codes, waarbij iedereen een eigen nummer had.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
We hadden een heel groot huis naast het voormalige postkantoor aan de Dorpsstraat. Er zaten door de jaren heen zesentwintig onderduikers bij ons in huis. Die mochten niet naar buiten. Geheimhouding was essentieel, maar ook moeilijk. Wij kinderen wisten dan ook niet alles, mijn moeder Grietje was goed op de hoogte. In een ruimte in huis waren wapens en kaarten van de ondergrondse opgeslagen. Toen mijn vader was opgepakt, hebben we alle spullen meteen bij het vuil gezet.’

Hoe is uw vader opgepakt?
‘Op een dag kwam er iemand voor mijn vader; hij had spijkers nodig. Die zat toen aan de overkant. Ik heb hem toen gehaald. Net toen hij in de winkel was, kwamen drie mannen van de SD hem halen. Wat er met hem ging gebeuren, wisten we toen nog niet. Hij is naar Amsterdam gebracht en, hoorden wij later, drie weken daarna in de duinen van Overveen gefusilleerd.’

Hoe was de bevrijding voor u?
Alle vlaggen gingen uit, maar ik was niet blij. Mijn vader was er niet en ik miste hem. Pas drie maanden later hoorden we dat hij een jaar eerder was doodgeschoten. Mijn jongste zusje was toen nog een baby.
Ook het land moest weer worden opgebouwd. Er was geen geld meer, want al het geld dat je had was ineens niet meer geldig. Elk gezin kreeg toen 10 gulden om van rond te komen.’

In 1977 ontvingen Grietje Balder en – postuum – Jaap Balder de Yad Vashem onderscheiding voor hulp aan Joden. Jaap Balder ontving ook het Eisenhower-certificaat voor zijn hulp aan geallieerd vliegtuigpersoneel. Grietje Balder overleed in 2004 op 100-jarige leeftijd.

         

School: J.D. van Arkelschool

‘Mijn vader is een oorlogsheld, maar wel een dode held’

De 91-jarige Willy den Hartigh-Balder is de dochter van de bekende Langedijker verzetsstrijder Jacob Balder. Over hem is in de klas van Sophie, Amy en Joey van de J.D. van Arkelschool in Broek op Langedijk – waar Willy ook op school heeft gezeten – veel verteld. Interessant dus om zijn dochter te interviewen! Ook een journalist van de lokale krant luistert mee in haar huiskamer in Heerhugowaard.

Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Er kwamen vliegtuigen over vanuit Bergen en ook via de radio hoorden we dat het oorlog was. Het was op een vrijdagochtend, ik ben toen niet naar school gegaan. ’s Middags ging ik wel, en toen moest ik ook nog nablijven omdat ik die ochtend er niet was. Toen heb ik verteld dat ik diarree had en kreeg ik geen straf. Slim, he. Verder had je als kind geen notie ervan wat oorlog is. Later ga je het steeds meer merken. Vanaf 1942 hadden we onderduikers in huis, steeds meer. Vaak tijdelijk, dan gingen ze daarna naar de Wieringermeer. Ook hadden we drie keer een Engelse piloot in huis, terwijl wij helemaal geen Engels spraken. Dat leerde je toen nog niet op school.’

Wat merkte u van de Duitsers?
‘Wij woonden in Broek naast het oude postkantoor, tegenover de Hervormde Kerk. De Duitsers trokken in het gemeentehuis daar tegenover, en in de huizen aan beide kanten. De bewoners daar moesten maar zien waar ze gingen wonen. Joodse onderduikers bij ons zijn toen naar een ander adres gegaan. Het werd te gevaarlijk. De Duitsers kwamen bij ons wel eens binnen om iets te vragen aan mijn vader, die timmerman was. Ze klopten nooit op de deur, dat vonden we gek. Als kind vonden we de oorlog en alles wat er gebeurde ook wel interessant. In het dorp was normaal gesproken niet veel te beleven. Na een half jaar gingen de Duitsers  weer weg. Helaas zijn de Joodse onderduikers verraden op hun andere adres.’

Hoe is het om een bekende verzetsstrijder als vader te hebben?
‘Ik heb vaak gedacht en nog: was dit het allemaal waard? Hij is een oorlogsheld, maar wel een dode held. Ik had geen vader meer. Hij is 23 juni 1944 thuis opgepakt, nadat ie verraden is. We zouden bloemkool eten, dat weet ik nog zo goed. Ik was met mijn vijf jaar oude zusje melk halen. Ik kwam thuis en kon hem nog net uitzwaaien. Mijn moeder had het heel moeilijk toen hij weg was, maar het gaf ook rust na alle spanning door wat hij allemaal deed. Een dag later werd ook mijn twee jaar oudere zus, waarmee ik wel eens bonnen naar onderduikadressen bracht, opgepakt. Ze heeft een week in de gevangenis gezeten. Ze kwam vrij en moest iemand verraden, maar is toen ondergedoken. Thuis waren we met totaal zes kinderen en ik verzorgde vanaf dat mijn vader weg was het huishouden en de jongste, nog een baby, want mijn moeder wilde niet meer verder en lag veel in bed. Dat heeft wel een paar maanden geduurd.’

Hoe was de bevrijding voor jullie?
‘Voor ons was het geen feest, mijn vader was nog altijd niet thuis en we wisten niet of ie nog leefde. In juli dat jaar hoorden we dat zijn graf gevonden was in de duinen. Ik was heel boos op God; dat je een jaar lang bidt dat je papa terugkomt en dan is ie toch dood. Wij hadden geen vader meer en daarom was voor ons de oorlog verloren. Ik heb nooit over die periode kunnen praten. Totdat vier jaar geleden een achterkleinkind me kwam interviewen over de oorlog. Door dit interview heb ik ook weer nachten slecht geslapen. Maar ik doe dit voor jullie. Voor de kinderen die dit moeten en willen weten. En jullie willen het weten.’

           

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892