School: IJpleinschool

‘We komen uw zoontje laten onderduiken’

Hoewel Samuel de Leeuw nog niet geboren was toen de oorlog begon, kan hij Anthony en Channy-Lee van de IJpleinschool in Amsterdam-Noord toch veel vertellen. Zijn ouders waren Joods en werkten bij de fabriek Hollandia Kattenburg in Noord. Meneer De Leeuw bracht de eerste jaren van zijn leven niet bij zijn echte ouders door, zijn moeder vond het veiliger om hem te laten onderduiken. Hij heeft een map met foto’s en andere herinneringen van vroeger meegenomen om ze aan de kinderen te kunnen laten zien. Dat vinden ze wel bijzonder.

Zijn uw ouders ook opgepakt bij de inval bij Hollandia Kattenburg?
‘De inval door de Duitsers bij de fabriek was in 1942, een jaar nadat ik geboren was. Mijn moeder was thuis bij mij. Mijn vader is helaas wel opgepakt. Hij is naar de gevangenis in Scheveningen gebracht en van daaruit is hij naar een concentratiekamp gestuurd. Pas in 1946 kreeg mijn moeder te horen dat hij in 1943 was omgekomen in kamp Auschwitz. Ik heb mijn vader dus nooit gekend.’

Waarom heeft uw moeder u weggegeven?
‘De oorlog was een hele moeilijke tijd, zeker voor Joodse mensen. Mijn moeder wilde na het verlies van haar man niet ook nog haar kind kwijtraken. Het leek haar daarom een goed idee om mij te laten onderduiken. Op straat sprak mijn moeder een vrouw aan van wie ze dacht dat ze Joodse kinderen liet onderduiken. De mevrouw ontkende dat want ze wist niet of het misschien een valstrik was. Maar het bleek wel waar te zijn. Diezelfde avond stonden er twee jonge mannen aan de deur die zeiden: ‘We komen uw zoontje laten onderduiken’. Mijn moeder moest mij meteen meegeven en ik werd ondergebracht bij een gezin in Limburg. Ik vind het hele mooie vorm van liefde dat mijn moeder mij heeft weggegeven. Je weet niet of je je kind nog terugziet, het is een laatste poging om je kind te redden. Heel moedig.’

Heeft u uw moeder nog teruggezien?
‘Gelukkig wel! Op een dag werd ik wakker en liep ik naar de slaapkamer van mijn pleegouders. Ik noemde hen papa en mama, want ik wist niet beter. Op het bed van mijn moeder zat een vreemde mevrouw. Ik vroeg: ‘Wie is die mevrouw?’ Ze zei: ‘Dat is je echte moeder.’ Dat vond ik heel vreemd. Mijn moeder heeft mij toen meegenomen naar Amsterdam. Maar ik ben altijd naar Limburg blijven gaan, naar mijn pleegouders. Die mensen hadden met gevaar voor eigen leven mijn leven gered. Ik ging vaak in de vakanties bij ze op bezoek. Tot hun dood heb ik contact met ze gehad. Tijdens de oorlog hebben mijn pleegouders contact gehouden met mijn echte moeder via brieven. Dan vertelden ze hoe het met mij ging. Ik vind het bijzonder dat ze dat risico hebben durven nemen.’

    

School: IJpleinschool

‘Alle Joodse werknemers werden afgevoerd’

Monica Kattenburg woont in Soest. Adam, Hu-Mei en Christina van de IJpleinschool in Amsterdam-Noord moeten daarom een eindje rijden, maar dat is best leuk. Vooral omdat ze langs het paleis Soestdijk komen. Als ze daar verstoppertje zouden spelen, word je echt nooit gevonden… Mevrouw Kattenburg heeft al pepernoten en limonade op tafel voor ze gezet. ‘Nou zeg, wij hebben echt geluk vandaag’, zegt Hui-Mei. Er zijn veel foto’s te zien, de originelen zijn naar het Joods Historisch Museum gegaan want hier liggen ze maar in een la. Mevrouw Kattenburg vertelt over haar vader Hans en opa Jacques die baas waren van Hollandia Kattenburg, een regenkledingfabriek in Amsterdam Noord, vlakbij de IJpleinschool. Ze is zelf geboren in 1948.

Wat voor fabriek was het?
‘Het was een hele grote fabriek, wel duizend mensen konden er werken, en het had hele hoge ramen. Dat was voor die tijd speciaal. Fabrieken waren vaak donkere ruimtes. Maar mijn opa vond dat het licht moest zijn, een prettige ruimte.’

Dus hij dacht ook aan mensen?
‘Zeker, hij stond erom bekend dat hij het belangrijk vond dat zijn medewerkers het goed hadden. Tijdens de oorlog is de fabriek altijd open gebleven. Er werkte heel veel Joodse werknemers. Die kregen allemaal een speciale stempel in hun identiteitsbewijs dat ze toestemming hadden om daar te werken. Zo dachten ze dat ze veilig waren en niet opgepakt zouden worden door de Duitsers. Door de oorlog waren mijn ouders nog niet getrouwd, maar wel verloofd. Maar toen kwam op 11 november 1942 toch een razzia…’

Hoe was het voor de Joodse werknemers dat de Duitsers de fabriek kwamen binnenstormen?
‘Dramatisch. Héél dramatisch. Het gebeurde om vier uur ’s middags. Iedereen moest binnen blijven. De Duitsers gingen elke afdeling af. Joden, niet-Joden, naar links, naar rechts… zo werden ze gescheiden. Alle niet-Joden moesten naar de kantine, dat heeft zo tot ’s avonds 8 uur geduurd. Zo konden mensen niemand waarschuwen; want de families van de Joodse mensen werden ook uit hun huizen gehaald. Ze werden bij elkaar neergezet en moesten in vrachtauto’s stappen. Alle Joodse werknemers, dat waren er toen 367, werden afgevoerd. En met alle opgepakte familieleden waren dat 826 mannen, vrouwen en kinderen, van alle leeftijden.’

Wat voor werk deden ze in Duitsland?
‘Ze werkten helemaal niet. Ze dachten dat ze zouden gaan werken, maar vanuit Westerbork (In Drenthe) gingen ze naar kamp Auschwitz en na aankomst werd je daar vergast. Van dit transport, dus van de 826 mensen, kwamen er maar 8 terug. Die kwamen in werkkampen terecht. Het waren vooral jonge, sterke mannen. Ook daar zijn veel mensen overleden, ze moesten heel hard werken en kregen heel weinig te eten. Ze moesten geulen graven, ook met slecht weer, zonder werkkleren of schoenen…’

Ik heb gehoord dat sommige Duitsers ook vriendelijk waren.
‘Ja, absoluut. Mijn vader was ondergedoken. Hij was bang om verraden te worden en besloot om met valse papieren als niet-Jood in Duitsland te gaan werken. Dat heeft hij begin 1943 gedaan, samen met Bob van den Berg die hij kende uit de Hollandia Kattenburgfabriek. Hij heette vanaf toen Henk Kuilman. Ze hebben zich vrijwillig aangemeld in een klein stadje en hebben in een machinefabriek gewerkt. Ze woonden in een pension. Daar ontmoetten ze aardige Duitsers. Mijn vader heeft in Gonnigen gezeten en heeft daar later tot het eind van de oorlog als portier gewerkt. Mijn ouders waren nog niet getrouwd maar kenden elkaar al wel. Ze waren verloofd en schreven heel veel brieven, wel 96 stuks. Wij hebben er een paar jaar over gedaan om de brieven te ontcijferen en om te zetten.’

Was Hollandia Kattenburg in de oorlog gesloten?
‘Nee, de fabriek bleef open maar de Joodse directie werd vervangen en er kwam een Duitser bij als een soort controleur. Dat gebeurde bij meer bedrijven. Zo kon het bedrijf wel doorgaan en hadden mensen werk. De niet-Joodse mensen gingen weer aan het werk na de razzia. Maar er waren wel veel mensen weg.’

Werd in het gezin over de oorlog gesproken?
‘Mijn vader heeft eigenlijk nooit veel verteld over de oorlog en ook niet over de razzia.
Toen de oorlog was afgelopen, heeft mijn vader ons wel opgevoed met iets wat hij heel belangrijk vond: we mogen de Duitsers niet haten. Het is verschrikkelijk wat er is gebeurd, maar je kan niet iedereen veroordelen omdat er een groep slechte mensen is geweest. Hij heeft daar ook goeie Duitsers gekend. Je moet kunnen vergeven.’

School: IJpleinschool

‘In kamp Theresienstadt zag mijn vader ons weer terug’

Olaf Meyer en zijn broer Christian vertellen samen het bijzondere verhaal van hun ouders aan Leonieze en Manuela van de IJpleinschool in Amsterdam-Noord. Af en toe lezen ze voor uit het boek dat hun vader schreef over zijn oorlogsherinneringen. Vader Sven had de Deense nationaliteit; om die reden moest het Joodse gezin in 1943 naar Denemarken verhuizen. Moeder Corrie was de dochter van Jacques Kattenburg, de directeur van de toenmalige regenkledingfabriek Hollandia Kattenburg in Noord. Olaf was nog een baby toen de oorlog begon, Christian was nog niet geboren.

Hoe verliep de oorlog voor uw ouders?
‘Ons gezin is in 1943 naar Denemarken gestuurd omdat mijn vader Deens was. Vanuit Denemarken probeerden zij op een nacht naar Zweden te vluchten, dat neutraal was.’

Christian leest dan een stukje voor uit het boek van zijn ouders over hun vluchtpoging naar Zweden:
‘Als de ouders en broers op weg zijn naar de haven waar ze op een boot de oversteek naar Zweden gaan maken, komt er een Duitse politieauto langs. Het gezin verstopt zich snel en gaat verder als zij denken dat het weer veilig is. In de buurt van de haven zien zij weer de lampen van een Duitse auto. Ze verstoppen zich in de tuin van een villa. Maar dan worden er lichten op hun geschenen en worden ze door de Gestapo (De Duitse politie) opgepakt.’

Jullie werden naar een concentratiekamp gestuurd. Hoe ging dat?
‘Onze ouders gingen eerst naar een Deens kamp, en vervolgens per trein naar Duitsland. Onderweg werd de trein stilgezet en werden de mannen van de vrouwen gescheiden. Onze moeder werd met twee kleine kinderen, Olaf en onze broer Peter, naar vrouwenkamp Ravensbrück gebracht. Vader moest naar een ander kamp, Sachsenhausen. Hij nam onze koffers mee. Drie maanden was hij daar, niet zo lang dus, maar het was wel erg zwaar. Op een dag werd er bijvoorbeeld gevraagd wie schoenmaat 42 had en een extra stuk brood wilde verdienen. Dat wilde mijn vader wel. Hij kreeg een zware rugzak met stenen op, en moest zo nieuwe militaire schoenen inlopen. Omdat hij dacht dat hij snel zijn gezin weer zou zien, nam hij telkens die koffers overal mee naartoe. Zelfs toen hij werd opgenomen in een ziekenhuis in Berlijn, bleef hij ze meezeulen. Gelukkig werd hij weer beter en in een kamp in Theresienstadt zag hij ons weer terug. ‘Dag oom Sven’, zei Olaf toen hij onze vader weer zag. Hij herkende hem niet meer.’

Is het boek van jullie ouders uitgegeven?
‘Het is in Denemarken uitgegeven. In Nederland wilden onze ouders dat het pas uitgegeven zou worden na hun dood. In april 1945 gingen we naar Zweden en in mei door naar Kopenhagen. In ons appartement zat mijn moeder de hele dag te tikken. Het boek is in twee talen geschreven. Het Nederlands van vader was best goed, maar mijn moeder heeft het vast toch nog verbeterd.’

School: IJpleinschool

‘Door een foute postbode is ze waarschijnlijk verraden’

Rabia, Sami en Doha van de IJpleinschool in Noord spreken af dat Rabia de eerste vraag gaat stellen. Sami bedenkt in de auto op weg naar Amsterdam-Zuid nog een paar goede vragen. Als ze eenmaal voor de deur staan, zijn ze ineens toch best wel zenuwachtig. Helemaal bovenaan de trappen wacht Carolien van den Berg ze op. Ze is zo aardig en lief dat de zenuwen snel verdwenen zijn. Mevrouw Van den Berg vertelt over haar vader Bob, die als 17-jarige in de oorlog bij de Hollandia Kattenburgfabriek werkte. Tot hij op 11 november 1942, samen met 367 andere Joodse werknemers en al hun familieleden (in totaal meer dan 800 mensen), tijdens één van de grootste razzia’s in Amsterdam werd opgepakt en op de trein gezet naar Westerbork. Tijdens die treinrit sprong Bob uit de trein. Hij is één van de acht overlevenden van deze razzia.

Is uw vader alleen uit de trein gesprongen?
‘Een vriend van hem zat naast hem in de trein. Dat was al een wat oudere man die hij kende uit de fabriek. ‘Niet doen, niet doen, Bob’, zei hij nog, “het wordt nog je dood.’ Maar ja, hij heeft het overleefd en alle mensen die in de trein zaten, zijn omgekomen. Het was wel een groot risico want de trein reed heel hard. Mijn vader heeft daarom gewacht tot de trein iets langzamer reed. Daarna deed hij een raampje open en sprong, met z’n kop op de rails. Hij is gaan rennen, rennen, rennen… de bossen in, weg van die rails. Op een gegeven moment hoorde ‘ie dat die trein weer doorreed. ‘Wow, ik ben vrij!’, dacht hij. Maar goed, wat moest hij nu? Terug in Amsterdam is hij gaan onderduiken bij een goede vriend van hem, die aan zee woonde. Toen het ook op het onderduikadres te gevaarlijk werd, heeft hij zijn paspoort vervalst en zich als niet-Jood gemeld om in Duitsland te werken. Hij dacht dat als hij zich vrijwillig aanmeldde in Duitsland, in het hol van de leeuw, dan niemand kon bedenken dat hij eigenlijk Joods was. En zo is hij gaan werken in een machinefabriek in Duitsland.’

Onderduikers werden vaak verraden voor geld. Is dat bij uw familie ook gebeurd?
‘Mijn oma, dus de moeder van mijn vader Bob, is tijdens de razzia bij Hollandia Kattenburg niet opgepakt. Zij en ook de oudere broer van Bob wisten op tijd onder te duiken. Mijn oma zat ergens in de buurt van Groningen, dat heb ik uitgevonden. Mijn vader stuurde constant brieven naar zijn moeder. Het was best gevaarlijk om elkaar brieven te schrijven, maar toch deed hij dat. Er was natuurlijk nog geen mobiele telefoon waarmee je even een whats-appje stuurt. Mensen stuurden elkaar brieven met soms de meest basale boodschapjes daarin. En zo is ze verraden, waarschijnlijk door een foute postbode die een brief van Bob moest bezorgen. Die postbode had door al die brieven wel door dat op dit adres Joden zaten. Mijn oma is terechtgekomen in de gevangenis in Groningen. Daarna is ze naar Westerbork gebracht en binnen 10 dagen op de trein gezet naar Auschwitz en daar vergast. Ze was pas 53 jaar.’

Heeft u nog spulletjes van uw vader en zijn familie?
‘Ik heb nog de zegelboeken van de oudere broer van mijn vader, Jo heette hij. Hij heeft dit denk ik gespaard toen hij 7 of 8 jaar was. De boeken zijn terechtgekomen bij een bovenbuurmeisje. Toen Bobs moeder moest onderduiken, hebben de Duitsers het huis leeggehaald, maar de bovenburen konden gelukkig nog allerlei spullen pakken. Mijn vader heeft zo’n 30 jaar na de oorlog bericht gekregen van het bovenbuurmeisje dat ze destijds die boeken van Jo had meegenomen, maar dat nooit had durven te zeggen. Ik ga deze zegelboeken nooit meer wegdoen want ze zijn van mijn oom Jo, en die is overleden in Kamp Sobibor. Mijn oom had een vriendinnetje, Dina. Samen zijn ze opgepakt. Ze werden in kamp Vught aan het werk gezet, een kamp in Nederland, en daarna naar kamp Sobibor gebracht, heel ver weg in Polen. Dat was een afschuwelijk kamp. Omdat ze zo jong en sterk waren, hebben ze nog lang gewerkt. Ze moesten bomen kappen voor de houtovens waarin alle mensen werden vergast. In Sobibor is, als een van de weinige kampen, een opstand geweest. Ik vermoed dat zij daarbij betrokken zijn geweest; alle jonge mensen deden daaraan mee. De bewakers werden uitgeschakeld, de hekken doorgeknipt en iedereen is gaan rennen… de bossen in. Ook Jo en Dina zijn de bossen in gevlucht. Ze hebben er een tijdje gezeten en misschien ook nog bij boeren in de omgeving. Maar na 14 dagen zijn ze toch ontdekt en alsnog doodgeschoten. ‘Auf der Flucht erschossen’, zo is dat opgeschreven door de Duitsers: op de vlucht doodgeschoten. Eerlijk gezegd vond ik dat een opluchting. Het lijkt mij een stuk prettiger om zo te sterven dan in een gaskamer.’

School: IJpleinschool

‘Als ik iets over de oorlog vroeg, werd mijn vader boos’

Mohamed, Sofia en Mohamed van de IJpleinschool in Amsterdam-Noord gaan in de auto naar Anneke Koehof. Ze woont in een grote, mooie flat op 5 hoog. Het uitzicht vanaf haar flat over Noord is prachtig en ook heel groen met al die bomen. Mevrouw Koehof vertelt het bijzondere verhaal van haar tante Roos, die al erg oud was toen ze over de oorlog begon te praten. Tante Roos werkte vroeger bij Hollandia Kattenburg in Noord, vlakbij de IJpleinschool, een regenkledingfabriek met veel Joodse werknemers. Zij was zelf niet Joods.

Kunt u iets over uw tante vertellen?
‘Tante Roos was een nakomertje, het jongste zusje van mijn vader. Ze begon in een klein naaiatelier als ‘leermeisje’, maar ze was eigenlijk gewoon boodschappenmeisje. Bij Joodse vluchtelingen bracht ze ‘thuiswerk’, dat waren kleren die zij op maat moesten maken. Waren ze klaar, dan bracht mijn tante de kleding naar een deftige winkel in de Kalverstraat. In de Transvaalstraat ging ze langs bij een Poolse meneer die knopen, gemaakt van beenderen, verfde. In pannetjes stond hij te roeren om de goede kleuren te maken. Omdat tante Roos zelf wel wilde leren naaien, solliciteerde ze bij Hollandia Kattenburg waar waterdichte regenjassen werden gemaakt. Ze werd aangenomen bij de gummi-afdeling. Gummi is een sap van bomen waarmee ze destijds de jassen waterdicht maakten. Tante Roos stond achter de lopende band. Iedereen deed een stukje van de jassen, de een de kragen, de ander de manchetten of een mouw… Ze hadden altijd plezier al verdienden ze 5 gulden per week. Dat was toen al heel wat. Uiteindelijk kreeg Roos ook een Joods vriendje, die de bijzondere naam Meier Papegaai had. Ze hielden veel van elkaar. Maar Meier werd al in 1942 opgepakt en Roos heeft hem nooit meer gezien, net als veel van haar Joodse vriendinnnen.’

Wat is er gebeurd bij de textielfabriek Hollandia Kattenburg?

‘Hollandia Kattenburg was een Joods bedrijf, waar de Joodse werknemers zich veilig voelden. Ze maakten in de oorlog Duitse uniformen en daarom was er een soort afspraak dat ze niet zouden worden opgepakt. Toch gebeurde dat. Op 11 november 1942 stormden Duitsers de fabriek binnen. De Joden werden van de andere werknemers gescheiden, ieder aan een zijde van de fabriek. De Duitsers hadden namenlijsten en wisten precies wie Joods was. De Joodse collega’s werden afgevoerd in vrachtwagens en naar concentratiekampen gebracht. De rest moest uren in de fabriek wachten: van 4 tot 8 uur. Zo konden ze niet de families van hun collega’s waarschuwen. Tante Roos is na afloop van de inval meteen naar de Transvaalbuurt gegaan, want daar woonden de meeste Joodse collega’s. Ze wilde de families waarschuwen dat ze moesten onderduiken want anders zouden ze opgepakt worden door de Duitsers. Maar toen ze aankwam bij het huis van een van deze mensen, was het al te laat en werd ze van de trap geschopt door de Duitsers. Mijn tante kreeg daarna een betere baan omdat haar collega’s waren weggevoerd. Maar ja, zo leuk was die promotie niet. Zo wil je niet aan beter werk komen…’

Hoe reageerde u toen u dit van tante Roos hoorde?

‘Ik wist niet wat ik hoorde. Bij ons thuis werd er niet over gesproken. Als ik iets over de oorlog vroeg, merkte ik dat mijn vader boos of verdrietig werd. Alsof ze zeiden: het is voorbij, we willen er niet over praten. Tante Roos was ook al heel oud toen ze mij dit vertelde.’

         

School: IJpleinschool

‘Wij maakten wel eens zelf een voetbal van papier en een oude binnenband’

Toen Hans van ’t Veer de school binnenkwam, was Imane verbaasd dat hij er nog zo jong uitzag. Dat had ze niet verwacht. Meneer Van ’t Veer kan zich nog veel herinneren uit zijn jeugd. Hij vertelde dat hij blij is hoe zijn ouders voor hem hebben gezorgd in de oorlog, en dat hij gelukkig niet veel heeft geleden in die tijd. Hij was pas vier toen de oorlog begon.

Uw vader had een slagerij. Hoe ging daarmee in de oorlog?
‘Dat mijn vader slager was, heeft ons eigenlijk in leven gehouden. Wij woonden achter de winkel in de Van der Pekstraat. In 1943 en 1944 werd het voor de mensen heel moeilijk. Er was weinig te eten. Veel mensen werden ziek of gingen dood omdat er geen voedsel was. Als slager kreeg mijn vader kreeg eens in de vier weken ‘ziekenvlees’. Dat was vlees dat hij eens per week mocht geven aan mensen die extra voeding nodig hadden omdat ze ziek waren. Als er wat van het ziekenvlees overbleef, moest mijn vader dat teruggeven aan de Duitsers. Maar het was nooit precies duidelijk hoeveel vlees dat was, dus kon mijn vader wat achterhouden. Hij kon het eigenlijk stelen.. En dan kon mijn vader handelen met dat vlees, door het bijvoorbeeld te ruilen voor steenkolen zodat wij ons huis konden verwarmen, of voor kruiden. Het kwam ook geregeld voor dat als ik terugkwam uit school, er wel zeker acht mensen aan onze tafel zaten. Dan had mijn moeder voor die mensen gekookt.’

Wat vond u het ergst tijdens de oorlog?
‘Het klinkt misschien raar, maar ik heb eigenlijk niet zo vreselijk veel geleden. Ik heb geen familie verloren en ik was natuurlijk ook erg jong. Ik was bijna 10 jaar toen de oorlog was afgelopen. Ik heb wel meegemaakt dat tijdens een bombardement op Noord de ruiten kapot gingen en de plafonds naar beneden kwamen. Dat was niet zo leuk. Maar als kind vond je het eigenlijk ook wel heel wat dat je een luchtgevecht boven je huis had, dus een gevecht tussen twee vliegtuigen. Dan hoorde je ‘pang, pang, pang’ van het schieten.’


Kon u gewoon spelen tijdens de oorlog?

‘In het begin van de oorlog kon je eigenlijk alles nog doen. Pas na de bombardementen op Noord moest ik in de buurt van ons huis blijven. Ik mocht alleen met vriendjes uit de buurt spelen zodat we snel de schuilkelder in konden als het luchtalarm ging. We gingen dan bijvoorbeeld zwemmen in de bomkraters voor ons huis. Als het had geregend waren dat grote plassen geworden waar we in onze onderbroek in konden zwemmen. Mijn ouders vonden dat niet goed, maar eigenlijk alleen omdat er ratten in het water zwommen waar ik ziek van kon worden. En we hadden ook wel speelgoed, maar niet zoveel en anders dan jullie nu hebben. Veel speelgoed was door de vaders getimmerd. Wij maakten zelf wel eens een voetbal van een prop papier en van oude binnenbanden van een fiets. Daar knipten we rondjes af en vouwden we om het papier. Zo had je een bal waarmee je aardig kon voetballen!’

School: IJpleinschool

‘Het ergste vond ze dat de oorlog haar jeugd heeft afgenomen’

Isaiah, Seneera en Erki gingen op bezoek bij Anneke Koehof die het oorlogsverhaal vertelde van haar tante Roos. Haar tante woonde in Oost maar werkte in Noord, in de regenjassenfabriek Hollandia Kattenburg. Ze was er ook die dag in november 1942 toen een grote razzia werd gehouden in de fabriek en 367 joodse medewerkers werden opgepakt en afgevoerd naar concentratiekampen. Volgens Anneke is dit een verhaal om nooit te vergeten. Ze laat de kinderen oude foto’s zien van tante Roos en van de Kattenburg fabriek.

Welke razzia’s heeft uw tante meegemaakt?
‘Ze heeft veel mensen afgevoerd zien worden, want in Amsterdam zijn heel veel Joodse mensen opgepakt. In Amsterdam-Oost waar ze woonde, heeft ze mensen zien vluchten over de daken. Maar de ergste razzia die zij heeft meegemaakt, is die in de fabriek Hollandia Kattenburg. In die fabriek werkten Joodse en niet-Joodse mensen. De Joodse mensen werkten voor de Duitsers en dachten daarom veilig te zijn. Op een dag kwamen de Duitsers met grote vrachtwagens en scheidden de Joden van de andere medewerkers. Tante Roos had een Joodse vriendin die blond was en blauwe ogen had. Zij liet die vriendin bij haar staan. Maar de Duitsers hadden lijsten met namen en zo werd ook haar vriendin opgepakt en meegenomen. Tante Roos is na die middag snel naar de families gegaan van de Joodse medewerkers om ze te waarschuwen. Maar ze kwam te laat. De politie was al bezig om ook hen te arresteren.’

Wat was het ergste voor uw tante Roos?
‘Het ergste vond ze dat de oorlog haar jeugd heeft afgenomen. Ze kon niet jong zijn door die verschrikkelijke gebeurtenissen. Ze moest verstandig zijn. Ze was verliefd op een Joodse jongen maar voordat ze echt verkering kregen, werd hij opgepakt. Op een dag rende hij zijn broer achterna die zijn kelnersjasje was vergeten, maar vergat in de haast zijn eigen jas met Davidster aan te doen. Hij werd meteen gearresteerd en op transport gestuurd. Hij heeft de kampen niet overleefd.’

Hoe was het na de oorlog voor uw tante?
‘Na de oorlog is mijn tante chef geworden in de fabriek. Dat kwam omdat al haar Joodse collega’s waren opgepakt. Het was natuurlijk wel fijn dat ze chef kon worden, maar het was geen fijne promotie. Ze heeft veel verdriet gehad en vond het moeilijk om te blijven werken in de fabriek. Maar ze kon niet anders. Ze was allang blij dat ze werk had en dat ze haar eigen brood kon verdienen.’

School: IJpleinschool

‘Je mag niet een volk haten, je moet kunnen vergeven’

Ajoub is door autorit naar het huis van Monica Kattenburg wat misselijk geworden, maar de pepernoten bij haar thuis helpen daar heel goed tegen. Ajoub is ook heel nieuwsgierig. In het voormalige molenhuis waar mevrouw Kattenburg nu woont, wil hij wel graag even een rondleiding. Daarna beginnen Ajoub, Juan en Cathrenna met het interview over vader Hans Kattenburg en opa Jacques. Deze mannen waren de baas van de Hollandia Kattenburgfabriek, die aan de Valkenweg in Noord stond. Dat is achter het huis waar Cathrenna nu woont.


Bent u zelf Joods?

‘Eigenlijk niet. Mijn vader, Hans Kattenburg, was Joods, maar mijn moeder niet. Voor de Joodse wet ben je pas Joods als je beide ouders dat zijn of je moeder het is. Dus officieel ben ik niet Joods. Mijn vader was overigens wel Joods van geboorte, maar niet religieus. Dat wil zeggen: hij ging niet naar de synagoge.’


U bent na de oorlog geboren. Bent u wel in de Hollandia Kattenburgfabriek geweest?

‘Ja, want de fabriek heeft bestaan tot eind jaren ‘60. Toen ik klein was, nam mijn vader me in de schoolvakanties wel eens mee om een dag in de fabriek door te brengen. Dat vond ik heel spannend. Het was een hele grote fabriek met hoge ramen; er konden wel duizend mensen werken. Tijdens de oorlog is de fabriek altijd open gebleven. Er werkte veel Joodse werknemers. Die kregen allemaal een speciale stempel in hun identiteitsbewijs dat ze toestemming hadden om daar te werken. Zo dachten ze dat ze veilig waren en niet opgepakt zouden worden door de Duitsers. Maar toen kwam toch op 11 november 1942 een razzia en zijn alle Joodse werknemers, dat waren er toen 367, mannen én vrouwen opgepakt. En ook al hun families zijn afgevoerd. Alles bij elkaar waren dat 826 mensen, mannen vrouwen en kinderen, groot en klein… Van die 826 mensen hebben het er maar 8 overleefd. Mijn grootvader was er niet op de dag van de razzia. Die woonde intussen in het Gooi omdat zijn huis in Amsterdam in beslag was genomen door de Duitsers. Mijn vader is ook niet opgepakt tijdens de razzia. Hij kon zich verstoppen en zo ontsnappen. Hij is toen ondergedoken in het Gooi. Samen met het verzet bedachten ze een plan om met valse papieren in Duitsland gaan werken. Dat heeft hij begin 1943 gedaan samen, met Bob van den Berg die hij kende uit de Hollandia Kattenburgfabriek. Hij heette toen Henk Kuilman. Mijn vader en moeder waren toen nog niet getrouwd, maar kenden elkaar al wel. Ze waren verloofd en schreven elkaar veel brieven, wel 96. Hij had het best moeilijk in Duitsland en hij miste zijn familie, maar hij heeft niet zwaar geleden. Hij wist ook niet wat er in Nederland allemaal gebeurde.’


Wat vindt u van de Duitsers?

‘Toen de oorlog was afgelopen, heeft mijn vader gezegd dat we de Duitsers niet mogen haten. Het is verschrikkelijk wat er is gebeurd, er zijn een heleboel foute mensen en ook foute Duitsers geweest, maar het is niet goed om dan te zeggen: alle Duitsers zijn slecht. Want hij is natuurlijk heel lang in Duitsland geweest en heeft daar ook goeie Duitsers gekend. Je mag niet een volk haten om alles, je moet kunnen vergeven.’

Hoe bent u dit allemaal te weten gekomen?
‘Mijn vader heeft eigenlijk nooit veel verteld over de oorlog en ook niet over de razzia. Ik vroeg er ook nooit naar. Pas toen ik met mijn man Hans alle brieven ging uittypen die mijn ouders aan elkaar hadden geschreven in de oorlog, kwamen er allerlei vragen naar boven. Alleen was het te laat. Ze waren allebei al dood. Dat vind ik heel erg jammer.’

 

School: IJpleinschool

‘Voor mijn ouders was de oorlog voorbij, ze waren weer bij elkaar’

Adel, Yahia en Tommy van de IJpleinschool in Noord hebben eerst wat uitleg nodig over hoe het zit met Christian Meyer en de oorlog. Hij legt uit dat hij een nakomertje is en het verhaal vertelt van zijn ouders en zijn grote broers die wel de oorlog hebben meegemaakt. Zijn moeder Corrie was de dochter van Jacques Kattenburg, de oprichter van de regenjassenfabriek Hollandia Kattenburg in Amsterdam-Noord.


Hoe gevaarlijk was het om een fabriek te hebben in de oorlog?

‘Omdat mijn moeder Joods was net als haar ouders, was het best gevaarlijk om een grote fabriek te hebben. De Duitsers hadden de fabriek nodig. Ze wilden dat de werknemers, die vaak ook Joods waren, Duitse uniformen maakten. Zo werd iedereen beloofd dat ze niet zouden worden opgepakt. Maar op 11 november 1942 werden de Joodse medewerkers toch opgepakt, en op transport gestuurd naar zogenoemde werkkampen. Er zijn maar weinigen die de kampen hebben overleefd.’

Hoe is het afgelopen met uw broers en ouders?
‘Omdat mijn vader Deens was, moesten ze naar Denemarken, dat indertijd ook bezet was door de Duitsers. Toen mijn ouders in Denemarken waren met mijn broers die toen nog heel klein waren, probeerden ze te vluchten naar Zweden. Dat mislukte en ze werden opgepakt. In de trein naar Duitsland werden de mannen gescheiden van de vrouwen en kinderen. Mijn moeder werd naar Ravensbrück gebracht en mijn vader moest naar Sachsenhausen. Die scheiding was heel moeilijk voor mijn ouders, met name voor mijn moeder. Ze hebben geluk gehad! Na een poosje werd zowel mijn vader als mijn moeder met de kleintjes opnieuw op transport gezet naar kamp Theresienstadt. Daar vonden ze elkaar weer. Voor mijn ouders was toen de oorlog voorbij, ze waren weer bij elkaar.’

Hoe was het voor de kinderen om in een kamp te zitten?
‘De kinderen, mijn broers, waren toen nog heel klein en snapten gelukkig niet waar ze waren beland. Ze hebben natuurlijk wel een hoop ellende gezien. Ze hadden niet genoeg te eten en konden niet naar school. Mijn ouders hebben de jongens les gegeven. Mijn moeder maakte tekeningen waar ze de betekenis onder zette. Zo konden ze toch een beetje normaal leven. In Theresienstadt hadden ze geluk. Daar kreeg mijn familie zelfs een eigen kamer. Andere mensen hebben veel minder geluk gehad.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892