School: Hildebrand van Loonschool

‘We hadden zoveel heimwee dat we wegliepen, zonder jas in de sneeuw’

Sandra Felter is geboren in Suriname. In de jaren zeventig verhuisde ze naar Nederland. Aan Arjen, Lucas, Maximilian, Valentijn, Willem en Xavier van de Hildebrand van Loonschool in Amsterdam-Zuid vertelt ze over haar leven.

Hoe was het voor u om naar Nederland te komen?
‘Ik ben in 1971 naar Nederland verhuisd. We gingen wonen in een rijtjeshuis, drie hoog, bij het centraal station. In Suriname woonden we in Beekhuizen en speelden we op het erf met neefjes en nichtjes. In Nederland mochten we niet buitenspelen omdat er geen erf was.

We hadden heel erg heimwee naar Suriname, dus na twee weken gingen wij, twee donkere kinderen zonder jas aan terwijl er sneeuw lag, weglopen. Mensen vroegen ons waar we naartoe gingen en we antwoordden dat we teruggingen naar Suriname. Ze brachten ons naar het politiebureau en we werden door mijn vader opgehaald.

In Nederland mocht iedereen bij ons pannenkoeken komen eten en we keken samen tv. Zo kreeg ik gelukkig veel vrienden, en had ik geen last van pestkoppen.’

Kwamen er nog familieleden naar Nederland?
‘Mijn opa was ook meegekomen. We noemde ‘opa Mattie’ (vriend), hij was een vriend voor iedereen. Mijn opa kon alleen niet lezen en schrijven want hij was nooit naar school geweest. Toen ik eens op mijn negende schooltje met een lei speelde, vroeg mijn opa of ik hem wilde leren zijn naam te schrijven. In plaats van een handtekening te zetten, plaatste hij altijd een kruis. Dat vond hij heel vernederend. Mijn zusje en ik hebben het hem toen geleerd.

De grootouders van mijn opa leefden aan het eind van de slavernij en als slaaf gemaakte mocht je niet leren lezen en schrijven. Zijn ouders vonden het daarom niet belangrijk dat hij het leerde. Maar mijn opa zag wel het belang ervan, en bracht later zijn dochters naar school. En daarom werk ik nu in de bibliotheek en ben ik geen schoonmaker. Mijn kinderen gaan naar de universiteit.’

School: Hildebrand van Loonschool

‘Mijn ouders vertelden ons niets over hun frustratie, pijn en achtergrond’

In de tram op weg naar de woning van Coba Tanasale nemen Aelys, Chris, Minke en Felix de vragen nog eens door en bedenken er snel nog een paar bij. Nadat mevrouw Tanasale ze hartelijk heeft ontvangen, nemen de leerlingen van de Amsterdamse Dongeschool plaats aan de grote tafel. Overal in de kamer zien ze boeken en kunstvoorwerpen. Op tafel heeft mevrouw Tanasale ook het een en ander klaargelegd, waarover zij de leerlingen graag vertelt.

Waar komt uw familie vandaan?
‘Mijn ouders, broers en zussen zijn op de Molukken geboren. Daar ligt een deel van mijn familiegeschiedenis. Mijn opa Jacob was regent op het eiland Nusalaut en in 1931 volgde mijn tante Jacoba hem op. Nu bestuurt een neef van mij het eiland. Opvolging gaat nog steeds via erfopvolging, wat ik eigenlijk een beetje vreemd vind.

De regent krijgt een budget van de overheid en daarmee moet hij alles doen wat het eiland nodig heeft. Dat bedrag is niet groot, eigenlijk niet genoeg, dus af en toe zamel ik geld via kennissen en vrienden in om zo allerlei kleine projecten te realiseren, zoals het schilderen van straten en de weg verbeteren.

Op 25 april wordt de onafhankelijkheid van de Molukken herdacht, de RMS. Jongeren die aan de herdenking meedoen, worden opgepakt en krijgen gevangenisstraf. De familie moet de gevangenen dan ondersteunen met eten. Daar sturen we ook geld voor op.’

Waar bent u geboren?
‘Mijn vader zat in het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. In 1950 kreeg hij van de Nederlandse rechter het dienstbevel om tijdelijk naar Nederland te gaan. Nederland had beloofd dat de Molukken een aparte republiek zouden worden, maar dat mislukte.

Mijn ouders kwamen met mijn broers en zusters met de boot naar Nederland. Ze werden vanaf de boot direct naar het voormalige Duitse werkkamp in de bossen van Well gebracht. De Molukkers woonden er in barakken, ze hadden een woon- en een slaapkamer. Daar werd ik geboren. In het kamp was een kampschooltje en daar ging ik tot mijn tiende jaar naar toe. We speelden in de bossen en ik vond het heel leuk om daar op te groeien. Als kind leefde ik gewoon, het was vrijheid, blijheid. De problemen van mijn ouders kende ik niet.

Vanaf mijn tiende ging ik met een busje naar de gewone Nederlandse school in Gennep. Als iemand van ons voor straf moest nablijven, dan wachtten wij allemaal voordat wij met de bus teruggingen. Pas op de Nederlandse school in Gennep kwam ik in contact met Nederlandse kinderen en kreeg ik Nederlandse vrienden.’

Wist u dat uw familie eigenlijk tijdelijk hier zou zijn?
‘Als kind weet je niet dat je ouders ergens anders vandaan komen. Mijn ouders vertelden niets over hun frustratie, pijn en achtergrond. Zij kozen ervoor hun kinderen niet met hun zorgen te belasten. Ik dacht er toen niet over na dat ik mijn opa’s en oma’s helemaal niet kende. Toen ik zelf oma werd, dacht ik: hoe moet dat eigenlijk, oma zijn?

Op de middelbare school ben ik pas gaan onderzoeken hoe de geschiedenis van de Molukkers in Nederland in elkaar zit. Van de organisatie Door de eeuwen trouw kreeg ik informatie. Ik vond het heel bijzonder dat zij ons ondersteunden.’

School: Hildebrand van Loonschool

‘Ik dacht alleen maar: wat is deze persoon toch dom’

Bento, Frey, Roosmarijn, Talia, en Willem van de Amsterdamse Hildebrand van Loonschool bezoeken Helen Wijngaarde thuis. Na een gezellige kennismaking laat ze een grote wereldkaart zien op tafel, zodat de kinderen meteen een beeld hebben waar Curaçao en Suriname liggen. Curaçao is alleen zo klein dat het bijna niet op de kaart te zien is. Ze laat ook een foto zien van toen ze 12 was. Ze heeft haar kleine zusje op haar arm.

Waar bent u geboren?
‘Ik kom uit Curaçao, maar toen ik zo oud was als jullie, ging ik naar Suriname. Daar kwam mijn vader vandaan en hij wilde terug naar zijn eigen land. Toen ik 18 was, ik had net mijn diploma als ‘juf’ gehaald, ben ik teruggegaan naar Curaçao, maar ik vond het toch niet meer zo leuk daar. Mijn moeder was al met mijn zusje en broer naar Nederland verhuisd, dus toen dacht ik: ik ga ook naar Nederland, en toen ben ik hier gaan werken als juf.’

Hoe was leven als kind op Curaçao?
‘Het was geweldig. We spraken thuis Nederlands, want mijn vader was een Surinamer. De familie van mijn moeder sprak ook wel Nederlands, maar veel liever Papiaments, dat is een heel andere taal. Het is de taal die bijna iedereen die daar woont, spreekt. Als je Papiaments op school sprak, kreeg je straf want je moest je in het Nederlands uitdrukken. Op het schoolplein spraken we wel Papiaments, dat vonden we heel gewoon.

De scheiding tussen rijk en arm op Curaçao is heel groot, en het is vaak: hoe zwarter, hoe armer. Dat zijn de napijnen van het slavernijverleden. Je hebt aan de ene kant hele mooie landhuizen, aan de andere kant heel erg verwaarloosde huizen omdat mensen geen geld hebben om ze op te knappen. Ik werkte op een school in een achterstandsbuurt, daar zaten vooral arme zwarte kinderen.’

Hoe zag de school eruit?
‘Het was een grote school met twee namen, de Wilhelmina- en de Hendrikschool. De Wilhelminaschool was voor de meisjes en de Hendrikschool was voor de jongens en in het midden was er een hele hoge muur, want men vond dat meisjes en jongens apart moesten zijn. Toen ik bijna 12 was, ging ik naar Suriname en daar kwam ik in een gemengde klas! In het begin dacht ik: oh, wat erg, maar later vond ik het heel leuk om samen met jongens in de klas te zitten.’

Hoe was de school in Suriname?
‘Het was heel leuk, we leerden allemaal Hollandse liedjes over winter en sneeuw en ook over allerlei vogels die we niet kenden. We vonden dat helemaal niet gek, het waren heel vrolijke en bijzondere liedjes. Het was wel gek dat we veel over Nederland leerden, over ons eigen land wisten we bijna niets. Ik kreeg meteen hele leuke vriendinnen in Suriname, en dat zijn nog steeds mijn vriendinnen. We zijn nu allemaal over de 80 jaar oud.’

Heeft u te maken gehad met racisme?
‘Ja. In de tijd dat ik Engels studeerde, zei de directeur van de school vaak tegen mij: ‘Wanneer ga je terug naar je land, waarom moet je eigenlijk studeren?’ Niet veel later was het Sinterklaas en toen nam hij zijn dochtertje mee naar school. ‘Kijk, dat is het zusje van Zwarte Piet’, zei hij tegen haar. Toen het gebeurde bleef ik rustig en dacht ik alleen maar: wat is deze persoon toch dom.’

School: Hildebrand van Loonschool

‘De grootouders van mijn moeder bezaten plantages in Oost-Java’

Livia, David, Wick, Liv en Tom van de Hildebrand van Loonschool in Amsterdam interviewen John Rade. Hij komt uit een welgestelde familie in Indonesië, vertelt hij. Op oude foto’s laat hij zijn grootouders zien. Helaas is van het geld van zijn familie niks meer over. Als toonbeeld van de Indonesische gastvrijheid heeft hij aan het einde van het interview voor iedereen een taartje. Gelukkig kunnen de kinderen hem ook een mooi pakje chocolaatjes geven.

Hoe kijkt u terug op toen u klein was?
‘We hadden allemaal nannies, oppassen die continu bij je waren, ze sliepen ook in het kamertje waar je overnachtte. Het was oorlog, Nederlanders vonden dat ze allerlei acties moesten uitvoeren omdat Indonesië onafhankelijk wilde zijn. Dus er waren veel spanningen. Indonesiërs staken soms gewoon huizen in brand. Mijn vader had beveiligers om te zorgen dat de mensen buiten de deur bleven. Mijn moeder was in die tijd zwanger van mijn zusje. De spanning van mijn moeder heeft mijn zusje in de buik gevoeld en daar heeft ze nog steeds last van.’

Wie van uw familie waren plantage-eigenaren?
‘De grootouders van mijn moeder bezaten plantages in Oost-Java. In totaal waren er vier zussen en ze waren allemaal heel rijk. Mijn grootmoeder is getrouwd met een officier van de KMA, de Koninklijke Militaire Academie, daarna is hij gescheiden en ervandoor gegaan met het geld van mijn grootmoeder. Hij ging in Monaco wonen.

De familie van mijn vaderskant was niet zo rijk, maar mijn grootvader was ook militair en had uiteindelijk genoeg verdiend om een buitenhuis te bouwen. In het huis waren tien slaapkamers en een paviljoen voor de bediendes. Ik heb het later bezocht, het is nu een ruïne, er is niks van over.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘De Nederlanders waren nogal onnadenkend een oorlog gestart met Indonesië. Ik was nog klein, 5 jaar, toen ook wij het land uit moesten omdat we bij de lichtgekleurde elite hoorden. We moesten alles achterlaten. Maar mijn vader was een succesvol architect en het was hem gelukt om woningen aan Chinese relaties te verkopen. We vertrokken met de boot en moesten alles achterlaten, meubels, huizen… Mijn vader had in de wieg van mijn zusje, die was 6 maanden, wel nog voor 200.000 gulden aan goud gestopt.’

Hoe was het voor jullie om in Nederland te wonen?
‘Mijn ouders kwamen aan met 200.000 gulden aan goud. Daar konden we een bescheiden huisje van kopen en van leven. Maar de meeste Nederlanders uit Indonesië kwamen in pensions terecht en werden in kampen gestopt. Mensen die hen opvingen, kregen 10 gulden voor eten, maar ze kochten het allergoedkoopste eten en de rest van de 10 gulden stopten ze in hun eigen zak. Dus ze misbruikten dat geld. De mensen uit Indonesië waren gewend Indonesisch eten klaar te maken, maar dat mocht niet. En ze wisten niet wat boerenkool was. Maar ze moesten maar zien er wat van te maken. Mijn vader huurde een huis voor zijn familieleden, want die kwamen allemaal zonder geld en zonder meubels naar Nederland, en zo konden ze tijdelijk wonen.’

Welke cultuurverschillen ziet u tussen Nederland en Indonesie?
‘Ik ben zelf voor een kwart Indo want mijn grootvader was getrouwd met een Indonesische vrouw. En in mijn hart ben ik echt Indisch. Ik voel me geen Nederlander, ik ben hier opgegroeid ik doe wel aan de spelregels mee, maar ik voel me meer Europeaan.

Volgens een mooie Indonesische traditie nam je als je bij iemand op bezoek ging een rantang mee, dat zijn drie pannetjes op elkaar. En als je wegging nam je er eten in mee zodat je thuis ook nog wat had. Indische mensen zijn heel gastvrij. Als wij aan het spelen waren in het dorpje, dan mochten kinderen altijd om 6 uur mee-eten. Bij Nederlandse ouders moest je om 6 uur wegwezen. In Indonesië ben je altijd welkom. Als je kookte en je was maar met vier mensen, dan kookte je voor zeven, want er konden altijd mensen aankomen. Dat is een cultuurverschil.’

School: Hildebrand van Loonschool

‘Ik vond Suriname zo prachtig dat ik er toen ik groot was ging wonen’

Otto, Samuel, Julie, Octaaf en Bibi van de Hildebrand van Loonschool interviewen Romeo Hoost (78 jaar). Meneer Hoost komt door de regen naar de school toe, met een tas vol boeken en twee hoofddeksels zoals die in de slaventijd werden gedragen. Het interview duurt meer dan een uur, want de leerlingen hebben heel veel vragen, en tijdens het gesprek duiken er steeds weer nieuwe vragen op.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben in Suriname geboren, maar dat is toevallig zo. We woonden op Curaçao en mijn vader werkte bij de Shell. Het bedrijf gaf Surinamers om de twee jaar een vakantie naar Suriname. Mijn moeder was 9 maanden zwanger van mij, en mocht daarom eigenlijk niet vliegen. Ze zei toen dat ze 7 maanden zwanger was, zodat ze mee kon. Om 8 uur ‘s avonds kwam ze aan, en om 12 uur ‘s nachts werd ik geboren in Suriname.

In mijn jeugd woonden we dus op Curaçao en gingen we elke twee jaar naar Suriname. Ik vond Suriname zo prachtig dat ik er toen ik groot was ging wonen en werken.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Ik kwam eind 1982 naar Nederland op uitnodiging van een Duitse vakbondsbeweging. Toen ik hier was, vonden de 8 decembermoorden plaats. Dat zijn moorden waarbij de militaire dictator 15 mensen oppakte en executeerde. Zijn naam is Bouterse. Na deze moorden werd me afgeraden terug te reizen naar Suriname.’

Wie is Bouterse?
‘Dat is de man die mensen heeft vermoord, hij heeft ze gemarteld. Die mensen probeerden de democratie te herstellen, middels acties en vergaderingen. Onder hen waren mijn neef, mijn voorzitter en verschillende vrienden van me. Bouterse is veroordeeld tot 20 jaar cel, maar hij is ondergedoken en dat vind ik niet juist. Maar hij gaat worden gepakt.’

Welke taal spraken jullie thuis?
‘Thuis spraken wij met onze ouders Nederlands, er kwam ook Sranantongo bij, dat is Surinaams. Bijvoorbeeld Mi lobi joe, wat betekent ‘Ik hou van jou’. Lobi lijkt op het Engelse ‘love’. Mi e go na oso is ‘ik ga naar huis’. En de lokale taal van Curaçao is Papiamento, wat lijkt op het Spaans. Het is een mengelmoes van Spaans, Portugees, Engels en Nederlands. Ik vind het een erg mooie taal. Een woord in het Papiaments is duce (doesje), dat betekent schatje. Koningin Beatrix had een hond die ze Duce noemde. In Suriname en Curaçao is het heel gewoon om schatje te zeggen tegen mensen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892