School: Het Wespennest

‘Mijn vader is helemaal vanuit Duitsland naar huis teruggelopen’

Zwaan, Benjamin en Samuel van basisschool Het Wespennest fietsen naar Els Burger. Op school hadden ze nog even doorgenomen welke vragen zij haar gingen stellen. Mevrouw Burger heeft in haar huis al allerlei spulletjes klaargelegd voor de kinderen, zoals een warmwaterkruik uit de oorlog en foto’s van haar en haar huis uit die tijd. De kinderen kunnen nu extra goed vragen stellen over al die bijzondere spullen.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘Ik ben in 1941 geboren, een jaar na het begin van de oorlog. De spertijd was toen al ingesteld. Dat betekende dat je na 20 uur ’s avonds niet meer naar buiten mocht, tot de volgende ochtend. Mijn moeder kreeg ’s nachts weeën. Maar mijn vader moest dus nog tot de ochtend wachten voordat hij de dokter mocht halen.’

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Hij moest naar Duitsland om te werken voor de Duitsers. Hij werkte in een wapenfabriek. Toen de oorlog voorbij was, is hij helemaal vanuit Duitsland naar huis teruggelopen. Hij heeft toen die waterkruik waar een kogelgat inzat, meegenomen.’

Wat weet u zelf nog van de oorlog?
‘Omdat ik nog zo jong was heb ik maar weinig herinneringen aan de oorlog. Ik weet vooral dat we veel honger hadden en dat er te weinig eten was. En ik kon niet tegen het geluid van overvliegende vliegtuigen omdat die me deden denken aan de oorlog. Zelfs 40 jaar na de oorlog vind ik dat naar.’

School: Het Wespennest

‘Mijn moeder zag elke dag kinderen op weg naar hun Joodse schooltje’

Thea Hoff komt zelf naar basisschool Het Wespennest om aan Noa, Amanda en Quinten te vertellen hoe haar jeugd in Noord was tijdens de Tweede Wereldoorlog. De kinderen zijn benieuwd wat ze van de oorlog merkte en of ze gevaarlijke dingen heeft gedaan. Maar ze was nog erg jong in die tijd, vertelt ze. ‘Ik was vier jaar en ik begreep er helemaal niks van.’ Wist ze wel wat oorlog was? ‘Geen idee, maar mijn ouders hebben me het uitgelegd.’

Wat waren de spannendste momenten voor u?
‘Het luchtalarm vond ik spannend. Als het afging, moest je naar binnen, naar een schuilkelder of naar het park. Daar moest je op het gras gaan liggen. Soms duurde het een paar minuten, soms een uur of wel anderhalf uur. Je wist niet wat er gebeurde want je had geen telefoon. Nu is dat heel normaal, maar toen had je dat nog niet. Soms hoorde je schoten in de verte en dan wist je: er wordt gevochten. En dan had je de bombardementen.’


Wist u wat er met de Joden gebeurde en voelde u zelf gevaar?

‘We wisten dat wij niet opgepakt zouden worden. Maar mijn ouders hadden Joodse vrienden die wel konden worden opgepakt als ze niet zouden onderduiken. We hadden een schuilplaats voor als er iemand zou moeten vluchten, maar dat was te beperkt voor een blijvend verblijf. Toen het Joodse echtpaar uiteindelijk werd opgepakt, was ik heel verdrietig. Ik wist nog niet dat ze nooit meer terug zouden komen. Mijn moeder zag elke dag kinderen lopen die op weg waren naar hun Joodse schooltje in Floradorp. Ze liepen langs ons huis op de Kamperfoelieweg. Het waren zo’n tien, twaalf kinderen. Maar met het verstrijken van de tijd werd dat groepje steeds kleiner. Dat heeft ons erg aangegrepen.’


Wat weet u nog van de Bevrijding?

‘Ik herinner me dat ik ’s ochtends wakker werd en te horen kreeg dat Nederland bevrijd was. Ik moest juichen, maar mijn moeder werd boos. Het is niks om over t juichen, zei ze. Er zijn zoveel mensen dood gegaan, daar juich je niet over. Maar ik was toch wel heel blij.’

School: Het Wespennest

‘Midden in de nacht kwamen de Duitsers bij ons thuis’

Gijs, Guusje, Julian en Lotte van Het Wespennest gaan op de fiets naar Floradorp, naar het huis van Riet de Groot aan het Duindoornplein. Ze woont al 50 jaar op nummer 14, maar in de oorlog woonde ze op nummer 10. Het is een mooi afgeschermd hofje en de kinderen parkeren hun fietsen tegen een paar bomen aan de kant van de weg. Mevrouw De Groot komt al naar buiten om ze te begroeten en vol verwachting gaan ze haar kleine, maar knusse woning binnen. Iedereen voelt zich meteen welkom. Er staan al pakjes drinken op tafel, en een schaaltje met snoep en rozijnen.


Had u in die tijd veel vrienden?

‘Ik woon mijn hele leven al op het Duindoornplein. De huizen waren niet zo groot, maar de mensen hadden veel kinderen. Ik had dus veel vriendjes en vriendinnetjes. Als het luchtalarm afging, vonden we dat allemaal heel eng. We mochten niet buiten blijven. Waren we op zo’n moment in het zwembad, dan moesten we er allemaal uit en de schuilkelder in. En speelden we hier op het plein, dan moesten we allemaal naar binnen. De kinderen van wie de ouders aan het werk waren, gingen naar de buren toe. Iedereen lette goed op elkaar. Het luchtalarm ging vaak af omdat de vliegtuigfabriek van Fokker in Noord was. De fabrieken waren gecamoufleerd. Over de hangar met vliegtuigen werden netten gespannen, met huisjes van stro en watten erop, zodat het leek alsof het een woonwijk was. Doordat niet duidelijk was waar de Fokkerfabriek precies stond, is in 1943 de buurt rond de fabriek gebombardeerd.’

Heeft u onderduikers gehad?
‘We hebben één onderduiker gehad. Op nummer 8 woonde een NSB’er, een landverrader, en die heeft ons verraden. Midden in de nacht kwamen de Duitsers bij ons thuis, maar we hadden een vluchtroute bedacht. De onderduiker sliep in het kamertje aan de achterkant, en hij kon dus over het platje en via het schoolplein hierachter vluchten. Mijn zus, die 5 jaar ouder is dan ik, ging snel in zijn bed liggen, en toen de Duitsers boven kwamen, zagen ze mijn zus in dat bed liggen. Omdat ze toch wel door hadden dat er een onderduiker was geweest, werd mijn vader meegenomen. Maar ze konden het niet bewijzen dus mijn vader werd twee dagen later weer vrijgelaten.’

Ging u gewoon naar school?
‘Ik zat op een christelijke school en tijdens de oorlog ging het er eigenlijk best wel normaal aan toe. We hadden alleen wel altijd honger. In de Hongerwinter van 1944 was het heel erg. De meester had soms een paar extra bonnen voor de gaarkeuken, voor kinderen die heel weinig eten hadden zoals wij. Wij gingen dan altijd heel netjes zitten, met onze armen over elkaar, omdat we die bonnen natuurlijk heel graag wilden hebben. En als je er eentje kreeg, mocht je naar de gaarkeuken. Daar kon je eten halen in een kannetje. Dat eten was eigenlijk helemaal niet lekker, maar het was heel fijn omdat we heel erg honger hadden.’

School: Het Wespennest

‘Ik moest uitkijken voor de ijsschotsen op het Markermeer’

Het interview met Dolf van der Veen begint anders dan gepland. Meneer Van der Veen is anderhalf uur te vroeg op school, dus de begeleider en de fotograaf zijn er nog niet. ‘Geeft niets hoor’, zeggen Dede, Vena Lee, Joshua van Het Wespennest. ‘Wij hebben het goed voorbereid, we beginnen gewoon.’ En dat doen ze!

Hoe hebt u de oorlog ervaren?
‘Ik heb vooral veel vrijheid ervaren. Tijdens de oorlog was mijn vader was ziek, hij had een maagzweer, mijn moeder was gestorven toen ik 5 was. Ik had een stiefmoeder die op mijn jongere broertjes moest passen. Dus ik moest dan als 11-jarige jongen op zoek naar eten. Ik ging dan op de fiets met banden van touw soms wel 30 km op de fiets Noord-Holland in. En dan kwam ik terug met aardappelen en melk. Wat was iedereen dan blij, het leek wel Sinterklaas!’

Was er veel honger in de oorlog?
‘Ja, aan het eind was er veel honger. Het is niet te omschrijven wat honger is. Er zijn heel veel mensen door de honger gestorven. Het was Hongerwinter, er reden geen goederen-treinen meer tussen het zuiden en het noorden van Nederland. Als ik dan naar Uitdam fiets-te in de winter, moest ik uitkijken voor de ijsschotsen op het Markermeer. Het water was bevroren maar kwam boven over de dijk. Bij de boer aangekomen kon ik slapen tussen de koeien. Dat was lekker warm. En dan de volgende dag weer naar huis.’


Wat is het spannendste dat u hebt meegemaakt?

‘Een keer ging ik met de fiets over de Afsluitdijk om eten te halen bij bakker Jansen in Fries-land. De Duitsers hielden me tegen. Het was spergebied. Ik wilde er toch door dus ik verzon een list en zei dat ik heimwee had naar mijn ouders in Friesland. Toen lieten ze me door. Met de boot ben ik weer terug gegaan naar Amsterdam.’

School: Het Wespennest

‘Bij de elektriciteitscentrale is verschrikkelijk gevochten’

Serilio, Mats, Zoë en Rickie vinden het wel leuk dat zij, als enige groepje van basisschool Het Wespennest, met de auto naar hun interview gaan. In de auto hebben ze het over de lessen over de oorlog die ze al hebben gehad en over de mevrouw waar ze nu naartoe gaan: Riki Simonis. Ze ontvangt de kinderen in haar ruime, lichte flat, samen met haar man. De kinderen krijgen glaasjes water en koekjes en gaan lekker op de bank zitten. Voorzichtig gaan ze van start.

Woonde u met NSB-gezinnen in huis?
‘Wij woonden in West en in ons gebouw woonde op één hoog een NSB’er. Die man lette op of iedereen zijn radio wel inleverde, want je mocht geen radio hebben. Op drie hoog, naast ons, woonde nog een NSB’er. In hun raam hing een poster van de Jeugdstorm, een vereniging voor kinderen van NSB’ers. Als ik op straat speelde, zeiden ze dat ik NSB’er was. Maar dat waren de buren, niet ik. Ik heb zelfs kinderen mee naar boven genomen om te laten zien dat wij daar niet woonden.’

Heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
‘De eerste periode wel, van september 1944 tot maart 1945. Vanaf toen kwam er steeds minder voedsel. En er waren geen kolen om mee te koken. Je moest zeven dagen met een half brood per persoon doen. Af en toe was er wat groente en stond je in lange rijen te wachten bij de groenteboer. Je had constant honger. Voor de gaarkeukens had je bonnen en daar kreeg je eenpansmaaltijden voor. Op school kregen we om 12.00 uur soep in de gymzaal. Daar zaten aardappelschillen in, 1 doperwt misschien en er dreven brandnetels in. En tulpenbollen hebben we ook gegeten. Mensen probeerden bij de boeren van alles te ruilen voor een beetje voedsel: lakens, sieraden. Geld wilden de boeren niet hebben. Mijn ouders mochten een keer per maand in de Wieringermeer komen om eten te halen bij vrienden van mijn tante in Groningen. Mijn vader ging dan voor die mensen hun kleren verstellen en mijn moeder ging een paar dagen helpen in het huishouden en daarvoor kregen ze dan eten mee.’


Waar heeft u de bevrijding meegemaakt?

‘Eind maart 1945 ben ik met de nachtboot naar Lemmer gegaan, op weg naar mijn oom en tante in Groningen, om aan te sterken. Mijn broer had te horen gekregen dat ik met de boot mee kon, maar mijn ouders waren er niet. Ze waren eten aan het halen in de Wieringermeer. Mijn broer heeft mij dus op de boot gezet en ik heb mijn ouders helemaal niet meer gezien. Dat vond ik vreselijk, dat ik hen niet gedag kon zeggen. Bij die grote boot moest je naar beneden het ruim in, er lag stro waar je in moest liggen. Daar lag ik de hele nacht en dat vond ik toch wel eng. Ik was mijn vader en moeder kwijt, allemaal vreemde mensen en dan dat stro. Ik weet dat ik van angst in mijn broek heb geplast in die boot. Ik was toen 13. Tot juni ben ik in Groningen gebleven.’

Was het in Groningen veilig?
‘Nee, in Groningen is hevig gevochten en heb ik drie dagen en nachten in een schuilkelder gezeten, in een melkfabriek tegenover het huis van mijn oom en tante. Daar kon de hele straat schuilen. Eigenlijk konden we naar een ander schuiladres. Mijn oom werkte namelijk bij de elektriciteitscentrale en daar mocht hij met zijn gezin schuilen. Ik wilde daar echter absoluut niet naartoe. Ik werd ineens heel ziek, misselijk, aan de diarree. En toen zei mijn tante: ‘Dan ga ik ook niet’, en zijn wij in die melkfabriek gaan schuilen. Achteraf bleek dat een goeie keuze want bij de elektriciteitscentrale is verschrikkelijk gevochten. De Duitser wilden die centrale hebben, maar de Canadezen kwamen er ook aan. En mijn oom heeft dat hele gevecht gezien. Hij zag er verschrikkelijk uit! Hij was zo blij dat zijn vrouw en kinderen daar niet waren.’

 

 

School: Het Wespennest

‘Na de oorlog was ik bang voor de donder’

Het is nog vroeg en de zon schijnt als Darius, Jinka, Nina en Sabawoon op weg zijn van hun school Het Wespennest naar Annie Onderwater. Ze woont op maar een paar minuten fietsafstand. Straks zal ze de kinderen haar verhaal over de oorlog vertellen. Het is extra bijzonder om mevrouw Onderwater te interviewen omdat haar kinderen ook op Het Wespennest hebben gezeten.


Wat voor effect heeft de oorlog op u gehad?

‘Over het algemeen hebben we niet veel gemerkt van de oorlog. Het ergste wat ik heb meegemaakt, was het bombardement op de Ritakerk op 17 juli 1943. Het was zaterdag en er was feest in de kerk. Iedereen was mooi aangekleed. Ik had een witte bruidjesjurk aan. Plotseling werd het donker, iedereen begon te schreeuwen en te gillen: ‘Wat gebeurt er, wat gebeurt er?’ Een zuster riep: ‘Allemaal onder de bank gaan zitten!’ Maar ik zat bij de uitgang, ik ben er uit gelopen. Mijn jurk was smerig van het stof. Dat er een bom op de kerk was gevallen, wist ik helemaal niet. Ik ging gauw naar huis, naar de Kwartelstraat. Onderweg zag ik veel puin, kapotte huizen, mensen liepen te schreeuwen. Ik liep de hoek om van de Kanariestraat en gelukkig, ons huis stond er nog. Mijn vader zag ik van de andere kant aankomen, van zijn werk bij Stork. Mijn moeder en mijn zusje van vier moesten thuis zijn, maar er was niemand. Alle ruiten waren kapot, het huis ontzet. Aan de overkant was een bom gevallen, achter ons ook, links in het straatje, overal om ons heen waren bommen gevallen. We vonden mijn moeder en zusje even later in het park. Daar zat iedereen, met een kussen op zijn hoofd want dat was veilig. Mijn moeder vertelde dat ze thuis op de wc zat toen het luchtalarm afging. Mijn zusje zat aan tafel, dicht bij het raam. Mijn moeder riep: ‘Kom maar hier moppie’. Anders deed ze dat nooit. Gelukkig maar, anders was mijn zusje geraakt door de glasscherven. ‘s Avonds hebben we bij een tante geslapen, en daarna zes weken bij opa en oma in Den Bosch, tot ons huis was opgeknapt. Na de oorlog was ik bang voor de donder, want dat klonk net als die bommen.’

Hoe was het met de buren gegaan?
‘Bijna alle buren zijn er goed vanaf gekomen. Sommigen keerden terug, anderen kregen ergens anders een huis aangeboden. Alleen de buurman die beneden ons woonde, zat ook in de kerk. Van hem is helemaal niets teruggevonden. Hij zat altijd op de plek waar de bom was gevallen. En van mevrouw Baardwijk, die op de hoek woonde, vonden ze alleen een pluk haar met een kammetje terug.’

Kende u Joodse mensen?
‘Op het Zwanenplein woonde een Joods gezin. De man had een Jodenster op zijn jas. Daar hield hij een aktentas voor, zodat je het niet zag. Niemand heeft hem verraden. Verderop in de Spechtstraat woonde een NSB’er. NSB’ers waren gemeen hoor, ze verraadden hun eigen buren als die Joods waren of in het verzet zaten. Maar ik wist pas na de oorlog dat die man een NSB’er was. Hij had twee zoons van mijn leeftijd, waar ik mee speelde. Ze waren gewoon aardig. Na de oorlog werd die man uit zijn huis gehaald door twee jongens. Hij kreeg klappen op zijn hoofd en schoppen. Toen viel zijn bril af, en stampten ze die kapot. Dat vond ik toch wel zielig.’

School: Het Wespennest

‘Aan de overkant stond een SS’er, die me aanhield’

Als Lieve, Benjamin, Pelle en Floor hun fietsen parkeren tegen het hek van het plantsoentje bij het veteranenhuis aan de Kamperfoelieweg, valt hen een witte betonnen zuil op met daar bovenop een feniks. Op de zuil is aan de ene kant 1940 ingekerfd en aan de andere zijde 1945. Het blijkt een oorlogsmonument te zijn, ter herdenking van de omgekomen burgers in de Tweede Wereldoorlog. Als de kinderen het veteranenhuis binnenkomen, ontvangt Aart Bax ze vriendelijk. Iedereen gaat zitten aan een grote ovale tafel en het interview kan beginnen.

Hoe ging het met uw vrienden in de oorlog? Had u veel vrienden?
‘Dat weet ik eigenlijk niet meer. Voordat de oorlog begon had ik een vriend, maar die is bij de Hitlerjugend gegaan. Toen de Duitsers binnenkwamen in 1940 hadden we spertijd: we moesten om 18 uur binnen zijn. Na die tijd mocht je niet meer op straat, tot ‘ s morgens 7 uur. We moesten zorgen dat we niet werden opgepakt, want dan zat je de hele nacht op het politiebureau. Dus waar moest je heen met een vriendje? In het begin waren de winkels en de bioscoop nog wel open. Maar later was er niks meer en kon je niets meer doen of kopen. Het was wel gezellig als we ‘s avonds stiekem via de tuintjes achter naar andere mensen gingen om spelletjes te spelen. We waren heel goed in sjoelen.’

Wat is het engste moment dat u heeft meegemaakt?
‘Als kind ben je niet zo bang. Voor mijn ouders was dat misschien anders. Bij het eerste bombardement hier in Noord, in juli 1943, zijn behoorlijk veel slachtoffers gevallen. Een broer van onze vader stond op de veranda te kijken en die zei meteen tegen mijn moeder: ‘Marie, dat feest gaat niet door, jullie gaan mee’. Dat vond mijn ouweheer geen goed idee. Hij wilde niet weg uit Amsterdam. We hebben toen wel drie maanden in Ransdorp gezeten, in een boerenschuur, totdat de koeien weer naar binnen moesten. Maar dat was de enige keer dat we vluchtten.’

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
Door jatten en roven, grof gezegd. Het voedsel was van de Duitsers, onze vijand, dankzij hen hadden we geen eten. De regering had gaarkeukens gemaakt, waar ze een soort soep kookten dat meer water dan soep was. Tulpenbollen en brandnetels heb ik nooit hoeven eten omdat ik regelmatig de provincie inging. We haalden er roomboter uit een dorp. Het verwondert me nog steeds dat we de boter telkens naar Amsterdam konden krijgen. We hadden een bakfiets met luchtbanden en een transportfiets, waar 600 pakjes roomboter inzaten. Een keer ging ik met zo’n bakfiets vol roomboter naar het centrum van Amsterdam, over de scheepsbrug over het IJ. Aan de overkant stond een SS’er, die me aanhield. Hij heeft toen zijn zakken volgeladen met roomboter en mij een schop onder me kont gegeven. Twee weken later stond die punt van zijn schoen nog in mijn kont. Ik kwam er na de oorlog pas achter dat ik in feite al die tijd ben bezig geweest met smokkelen.’

School: Het Wespennest

‘We voeren een hele nacht in een boot over het IJsselmeer’

‘Wat een gezellig hofje!’, roepen Jette, Isara, Jill en Naoufal van basisschool Het Wespennest als ze het Duindoornplein in Noord oprijden. Riet de Groot woont hier al haar hele leven. Eerst op nummer 10 en nu op nummer 14. ‘Gelukkig hebben wij het interview bij iemand thuis’, zegt Jill, ‘ik vind het altijd zo leuk om te zien hoe iemand woont’. Binnen staan de chipjes en de priklimonade al op tafel. De kinderen steken van wal.

Kende u Joodse mensen?
‘Mijn vader was half Joods en zag er ook echt Joods uit. De Duitsers hielden hem daarom geregeld op straat aan. Maar mijn moeder was christelijk en daarom lieten ze hem ook weer gaan. Hij hoefde ook geen ster te dragen. Mijn zus, die in de oorlog echt een tiener was, was verliefd op een Joodse jongen in de buurt. Ze zwaaiden vaak naar elkaar. We plaagden haar geregeld als hij vanaf het balkon weer eens naar haar zwaaide. ‘Kijk Jo’, zeiden we dan, ‘daar heb je die jongen weer!’. Op een zomerse middag reden de Duitsers met overvalwagens de straat in om Joden uit hun huizen te halen. Die Joodse jongen stond op het balkon, die wou natuurlijk niet mee. In zijn wanhoop sprong hij van het balkon. Hij schreeuwde het uit van de pijn, maar ze hebben hem gewoon meegesleept, de wagen in. Het gezin is nooit meer teruggekomen, heel triest. Ook een Joodse familie met veel kinderen die hier in de buurt woonde, is weggehaald en nooit meer teruggekeerd.’

Hoe heeft u de Hongerwinter doorstaan?
‘Ik heb erg veel honger gehad. Mijn moeder ging op de fiets naar de Beemster om linnengoed te ruilen voor eten. Maar tegen het einde van de oorlog wilden de boeren alleen nog goud. Mijn moeder heeft toen haar trouwring geruild voor aardappelen. Met mijn zus ben ik een keer in hartje winter, met zo’n laag sneeuw, over de draaibrug bij de Buiksloterdijk gegaan op zoek naar voedsel. Links​ ​had je een grote boerderij, met een boer die koeien en heus ook wel eten had. We belden aan, broodmager waren we, maar de boer zei dat hij niks voor ons had. Toen zijn we een stukje verderop naar het huisje van de knecht gegaan. Zijn vrouw had zo’n medelijden met ons dat we een kliekje koude zuurkool kregen, verpakt in een krant. Daar smulden we van. We lieten wel wat over voor mijn broertje Jantje.’

Bent u ook nog in de oorlog weggegaan?
‘In 1944 zijn mijn 7-jarige broer Jantje en ik naar Enkhuizen gebracht om aan te sterken. Mensen van onze kerk hadden dat geregeld. We voeren een hele nacht in een boot over het IJsselmeer, met wel dertig kinderen. We lagen op strozakken. Bij Pampus zaten Duitsers, daar ging het licht van de boot uit en moesten we heel stil zijn. Ik maakte steeds mijn ogen nat omdat ik niet in slaap wilde vallen, zo bang was ik dat mijn broertje op onze strozak zou plassen. We werden in het donker aan de kade van Enkhuizen gezet. Bij onze pleegouders kregen we bruine boren met spekvet. Omdat we zo lang zo slecht hadden gegeten, werden we er ziek van. We moesten zelfs naar het ziekenhuis. Een maand bleven we bij onze pleegouders. Mijn broertje huilde aanvankelijk aan een stuk door omdat hij in een ander gezin was ondergebracht. Gelukkig hebben ze het toen zo geregeld dat we samen telkens twee weken bij het ene gezin en daarna twee weken bij het andere gezin konden blijven. Na een maand kwam mijn moeder ons met de fiets halen, dat hele eind… Ze had een koffer achterop gedaan waar we om de beurt op konden zitten. Maar ze was zelf zo uitgeteerd dat ze niet kon fietsen met een kind achterop. Daarom zijn we gaan lopen, ook nog met een omweg omdat er een polder onderwater was gezet. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat waren we onderweg. Bij Broek in Waterland hield mijn moeder een melkboer aan met paard en kar en vroeg of we achterop mochten. Zij fietste met de kar mee. Alleen sloeg het paard op hol. Pas bij Zunderdorp, waar de melkboer moest zijn, was alles weer onder controle. Wij liepen weer verder, in het donker. Doodsbang waren we want het was spertijd. Toen we eindelijk thuis kwamen, zakte mijn moeder door haar benen, zo moe was ze. Maar mijn broertje en ik waren zo blij dat we nog even het dijkje bij ons huis opliepen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892