School: Het Wespennest

‘Mijn ouders noemden mij altijd het invasie-kindje’

Flynn, Jasja, Daniel en Mats van Het Wespennest in Amsterdam-Noord gaan lopend naar het huis van Marian Rozendaal (1945). Zij vertelt over de familie van haar moeder die haar ouders en zusje verloor in Sobibor. De foto van de gedenksteen die later is geplaatst door familieden, maakt veel indruk op de kinderen. Ooit woonde het gezin in de Vogelbuurt in de Sijsjestraat, later in de Sneeuwbalstraat.

Kunt u wat vertellen over de oorlog?
‘Ik ben geboren op 2 maart 1945, dat is dus nog net in het laatste stukje van de oorlog, tijdens de Hongerwinter, in de Sneeuwbalstraat, in Amsterdam-Noord. Mijn ouders noemden mij altijd het ‘invasie- kindje’. Ik ben geboren net na de invasie in Normandië. Wat mijn ouders en het gezin waar ik uit kom hebben meegemaakt tijdens de oorlog, dat weet ik alleen uit de verhalen van mijn vader, moeder en broer. Mijn moeder was een Joodse vrouw, mijn vader was niet-Joods. Dat heeft haar, mijn moeder denk ik, gered in de oorlog. Want als je getrouwd was met een niet-Joodse man, dan liep je minder kans om opgepakt te worden tijdens een razzia. Mijn moeder had ook nog een vals persoonsbewijs, dat had mijn vader voor haar geregeld. In de Sneeuwbalstraat hadden ze echt een paar hele goede vrienden om zich heen die ze goed konden vertrouwen. Dat was ook heel erg belangrijk. Mijn moeder kon af en toe wel naar buiten en dan nam ze haar valse persoonsbewijs mee. Ze durfde eigenlijk niet verder dan het Noord-Hollandskanaal, bij het Mosplein, omdat daar de eerste controle in Amsterdam-Noord was.’

Wat kunt u over uw familie vertellen?
‘Mijn moeder komt uit een gezin van drie kinderen. Ze had een twee jaar jonger broertje Felix en een zusje; acht jaar jonger. Ze woonden in de Sijsjesstraat, in de Vogelbuurt in Amsterdam-Noord. In 1943 zijn ze verraden; mijn opa en oma, mijn moeder’s broer en zusje zijn toen naar de Hollandse Schouwburg gebracht, vlakbij Artis. In 1943 waren er echt grote razzia’s om Joden uit hun huis te halen in Amsterdam. Mijn opa, oma en hun jongste kind, het zusje van mijn moeder zijn daarna naar Westerbork gebracht en vandaar uit naar Sobibor. Sobibor was een vernietigingskamp in het oosten van Polen. Zij zaten ongeveer drie dagen in de trein, opeengepakt vanuit Amsterdam. Zij zijn bij aankomst in Sobibor vergast, vermoord. Dus mijn moeder had op enig moment geen ouders meer, maar ze wisten toen nog niet wat er precies gebeurde. Dat het echt vernietigingskampen waren. Mensen dachten dat ze daar moesten werken. Later is pas duidelijk geworden dat het helemaal niet om werken ging, maar dat het om vernietiging ging van de Joden. Dat was ook de ideologie van de Nazi’s in Duitsland. De Joden moesten vernietigd worden. Na de oorlog hebben wij ontdekt dat er bijna niemand meer van de Joodse kant van mijn familie over was. Ik heb dit uitgezocht in het bevolkingsarchief van Amsterdam en ben gestopt bij tachtig familieleden, want ik werd er zo verdrietig van. Mijn moeder had haar broer nog, mijn oom Felix dus en een nichtje. Er is verder niemand meer.

Hadden jullie ook onderduikers?
Mijn vader had ontdekt dat de jonge mannen uit de Hollandse Schouwburg moesten gaan werken; zij werden elke ochtend onder Duitse begeleiding in kolonnes naar fabrieken in Amsterdam gebracht. Ook de broer van mijn moeder, Felix, liep mee in zo’n kolonne. Mijn vader heeft hem toen op enig moment uit de colonne geplukt en op z’n fiets meegenomen. Oom Felix heeft heel de oorlog ondergedoken gezeten bij mijn ouders. Mijn vader vertelde me later dat er in de slaapkamer een luik was, dat kon je openmaken en dan kwam je in een grote kruipruimte. Daar zat hij ’s nachts of als er controles waren door de Duitsers.Even terug naar de tijd dat ik geboren werd. De kraamverzorgster die bij mijn geboorte hielp, kwam nog een tijdlang terug om te checken of alles goed met mij ging. Mijn oom Felix leerde haar kennen en zij werden verliefd op elkaar. Later, na de oorlog zijn zij getrouwd en werd de kraamverzorgster mijn tante.’

Hoe kwam uw familie aan eten tijdens de Hongerwinter?
Mijn vader had een fiets. Hij werkte bij de NDSM-scheepswerf. Ze moesten daar eigenlijk voor de Duitsers werken. Je snapt vast wel dat de Nederlanders niet happig waren om heel hard te werken voor de Duitsers. Dus probeerden ze op hun manier de boel een beetje te saboteren. Mijn vader was metaalbewerker en ze gingen dingen maken voor zichzelf. Mijn vader maakte kacheltjes van ijzer, waar je met hout op kon stoken en zo konden ze koken. Hij ging dan met een kacheltje op de fiets naar de boeren in het Noorden, soms helemaal in Den Helder en dan ruilde hij zo’n kacheltje om. Zo konden zij wel steeds aan eten komen. Dat  was best link, want er waren veel controles. Het kon dus gebeuren dat hij een hele dag had gefietst, soms wel twee dagen en dat het eten ingeleverd moest worden na een controle door soldaten.’

 

School: Het Wespennest

‘Het leek of de hele wereld kapot was’

John Geelof heeft al allemaal spullen van de oorlog klaarliggen als Yves, Oscar, Tymen en Ayden, leerlingen van het Wespennest in Amsterdam Noord, bij hem op bezoek komen. Meneer Geelof, vier jaar toen de oorlog begon en woonde op het Plejadenplein in Tuindorp Oostzaan. Het uur is zo voorbij na de verhalen over zijn vader en zijn eigen herinneringen aan de oorlog.

Hoe was het voor u toen de oorlog begon?
‘Mijn vader was sergeant bij de infanterie en die had ik al bijna een jaar niet gezien. Toen de oorlog voorbij was, werd hij krijgsgevangen gemaakt, toen was hij er ook niet. Je bent een klein jongetje, je hebt een leuke vader, maar die is er niet. In de nacht van 11 naar 12 mei, kreeg mijn vader met zijn soldaten plotseling de opdracht om in het hartstikke donker, want er was geen maan, naar een grote stad ergens in de Randstad te gaan, voor de bewaking van een vliegveldje. Dat kon overal zijn. Toen hij een beetje gewend was aan het donker, ontdekte hij dat hij dat hij vlakbij zijn huis was! Toen kreeg hij toestemming om naar huis te gaan en dan mocht hij twee uur slapen. Want ze hadden helemaal niet geslapen sinds de Duitsers waren binnengevallen. Maar dat wisten wij niet natuurlijk. Het was nacht. We hadden zo’n klingelbel, daar moest je aan trekken. Mijn moeder zag drie soldaten voor de deur! In het midden stond mijn vader. Hij kwam binnen en mocht dus twee uur slapen.
Toen werd mijn vader krijgsgevangene gemaakt en was hij ook weer maanden weg. Op een dag kreeg mijn vader te horen dat hij geen krijgsgevangene meer was, want ze hadden te weinig schoolmeesters en die Duitsers hadden ook wel in de gaten dat ze die moesten hebben.’

Kende uw vader mensen in het verzet?
Mijn vader kwam weer thuis en toen ging hij in het verzet. Eerst hielp hij om geheime krantjes te schrijven en later ging hij zelfs wapens meenemen en dat ging een keertje bijna mis. Hij had een tas met een paar revolvers erin, die hij moest wegbrengen, en hij moest helemaal naar Amsterdam-Zuid. Onderweg werd de tram stilgezet en kwamen er Duitse soldaten binnen. Iedereen moest zijn persoonsbewijs laten zien en ook laten zien wat er in de tas zat. Mijn vader praatte een beetje Duitse en hij zei toen: ‘Ik moet naar het hoofdkwartier en nu kom ik veel te laat!’. De soldaat zei ‘stap hier maar uit meneer’ en toen was hij vrij.
Een jaar later moest hij ook die wapens wegbrengen, die waren voor de verzetsgroep in Haarlem. Daar moest hij naar een restaurant toe en bij de wc zou een er iemand zijn, die die wapens in bezit zou nemen. We kwamen in dat restaurant en al die Duitsers waren in het Duits aan het zingen. Dat jongetje met die blauwe ogen vonden ze wel een leuk jongetje. Ondertussen dacht mijn vader ik moet toch naar die wc gaan. Daar zat ik met al die Duitse soldaten, die vonden het wel grappig. Ik kreeg chocola, maar voelde me ongemakkelijk. Het is gelukkig allemaal goed afgelopen.’

Is hij nooit opgepakt?
‘Een maand later was mijn vader voor de klas, en er waren een aantal militairen van de Sicherheitsdienst, en die zeiden ‘bent u Herr Geelof? Mitkomen!’. Bij het hoofdkwartier van de veiligheidsdienst is hij een aantal dagen verhoord. Hij wist alleen één ding, ik moet mijn kameraden uit het verzet niet verraden. Een nacht liepen al die Duitsers door mekaar heen op de gang. Er was paniek en stond de deur open. Mijn vader is gewoon naar die buitendeur gewandeld, heel rustig, en toen hij buiten in het donker was is hij gaan rennen. Daarna is hij ondergedoken.

Wat is het heftigste dat u heeft meegemaakt?
Voor mijzelf was het het één van de bombardementen op de Fokkerfabriek. Mijn moeder had gezegd ‘je hebt veel te lange haren, je moet naar de kapper’. Achter ons was het Mercuriusplein, er was een kapper met een hele grote bochel. Toen gingen de luchtsirenes af en alle kinderen moesten in de kast onder de trap gaan zitten, maar ik was de langste van allemaal en moest bij de mannen blijven zitten. Ik kon in de deuropening zien wat er gebeurde. Toen brak de hel los. Eerst werden de bommen neergegooid op de scheepswerf, daarna hoorde je even later de ontploffingen van de vliegtuigfabriek van Fokker, waar alles in brand vloog en toen klonk het ver weg bij Ketje. Het was zoiets ergs; het leek of de hele wereld kapot was.’

 

 

School: Het Wespennest

‘Ik stond daar luid liedjes te zingen op het balkon, dus dat werd gevaarlijk’

In de directiekamer van het Wespennest interviewden Clara, Rosalie, Duy en Mick, onder het genot van een kopje thee en een lekker koekje, Samuel de Leeuw. Meneer de Leeuw is geboren in 1941 in Amsterdam. Zijn ouders waren Joods en werkten bij Hollandia-Kattenburg, waar de vader van Samuel werd opgepakt tijdens de razzia op 11 november 1942. Het werd te gevaarlijk in Amsterdam voor Samuel, hij moest onderduiken.

Wat is er gebeurd met Hollandia Kattenburg?
‘Mijn vader en moeder werkten bij een fabriek hier in Amsterdam Noord, Hollandia-Kattenburg. Daar maakten ze regenjassen en kleding en daar werkten heel veel mensen, meer dan 700.  Op 11 november 1942 kwamen daar de Duitsers binnenvallen en die hebben de Joodse werknemers van niet-Joodse werknemers gescheiden. De Joodse werknemers werden op vrachtauto’s geladen en die werden naar het hoofdkwartier van de Duitsers gebracht en een paar dagen later werden ze samen met hun families via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Mijn moeder zat toen thuis, omdat ze een baby’tje had. Ze had het geluk dat ze er die dag niet was.

Wat is er vervolgens met u gebeurd?
‘Mijn moeder zat daar in Amsterdamse Pijp met mij alleen en toen zei haar broer ‘het wordt te gevaarlijk, je moet hem laten onderduiken’. Mijn moeder had gehoord over iemand in de buurt die zich bezighield met het onderduiken van kinderen en op een goeie dag zag mijn moeder die mevrouw op straat. Ze liep naar haar toe en zei: ‘ik heb gehoord dat u Joodse kinderen laat onderduiken’. Uit angst voor een valstrik zei die dame: ‘u vergist zich, ik heb er niks mee te maken’.  Die week werd er echter bij ons gebeld en stonden er twee jonge mannen voor de deur. Het bleek dus wel waar te zijn, die mevrouw had er wel iets mee te maken. ‘We komen uw kind laten onderduiken’ zeiden ze en toen heeft mijn moeder mij zo aan twee wildvreemde mannen meegegeven.
Ze brachten mij naar Limburg, naar Heerlen. Er was een verzamelpunt waar kinderen werden ondergebracht en daar ben ik opgehaald door twee mensen uit Heerlen. Ze hebben mij als pleegkind in huis genomen. Ik werd Boukje genoemd. Daar ben ik in de oorlog geweest. Wij woonden op een bovenwoning in Heerlen in het centrum, maar mijn pleegouders hadden natuurlijk geen kinderen, dus het was heel raar dat er plotseling een kind was. Ik ging door voor een neefje uit Rotterdam die vanwege de honger naar Limburg kwam. Maar ik stond daar luid liedjes te zingen op het balkon, dus dat werd gevaarlijk. Ze zijn toen voor mij verhuisd naar een huisje aan de buitenkant van de stad, aan de hei. Daar zeiden ze dat ik hun zoon was.’

Waar zat uw moeder ondergedoken?
‘Mijn moeder zat ondergedoken in Heiloo, bij een gezin met drie kinderen. Die vrouw was katholiek en die man was Joods. Hij zat ondergedoken in zijn eigen huis. De kinderen wisten niet dat hun vader in de kelder verscholen zat. Na de oorlog kwam hij pas weer in beeld en zijn kinderen hadden hem een jaar niet gezien. Mijn moeder hielp met  hun opvoeding . Het waren ook wel rijke mensen, dus er was wel eten. Hoe ze aan eten kwamen weet ik niet, maar mijn moeder heeft het daar niet zo heel slecht gehad.’

Kunt u zich nog meer herinneren van die tijd?
Ik kan me goed herinneren dat mijn moeder mij kwam halen. Ik werd ’s morgens wakker en ik zag plotseling een vreemde mevrouw in ons huis. Ik wist natuurlijk niet dat zij mijn biologische moeder was. Dat was ik natuurlijk helemaal vergeten.
Ik weet ook nog hoe we naar huis gingen. Nederland was natuurlijk helemaal gebombardeerd; er waren dus geen treinen, geen trams. Je moest liften. Je had een pasje van het militair gezag nodig, want je mocht natuurlijk niet zomaar reizen. Mijn moeder mocht reizen met dat pasje. Vaak waren het militaire auto’s die stopten. Je was een hele dag onderweg. Zo zijn we teruggegaan, na een paar weken. Mijn moeder is in Heerlen een paar weken gebleven. Toen heeft ze me mee teruggenomen, liftend naar Amsterdam.’

 

 

 

School: Het Wespennest

’40 jaar na de oorlog, kwam alles terug’

Filipa, Oumnia, Jens en Tom van het Wespennest interviewen Els Burger bij haar thuis. ‘Wat ziet u er jong uit!’  is de reactie als mevrouw Burger vertelt bijna 84 jaar oud te zijn. Er zijn veel mooie spullen en foto’s van vroeger. Zelfs van na het bombardement in de Spechtstraat, waar ze woonde, waar alles in puin lag.

Hoe was het om als kind in de oorlog op te groeien?
‘Mijn vader moest naar Duitsland om te werken, maar op een gegeven moment hoorden we niks meer van hem. Toen ik 2 jaar was, is hij vertrokken en het was moeilijk voor mijn moeder natuurlijk. Mijn oom Wim, die was pas 19, is hem achterna gegaan om hem te zoeken, maar hij werd net als mijn vader opgepakt en moest werken in een munitiefabriek. Hij probeerde daar te saboteren, maar dat werd ontdekt.

Heeft u een bombardement meegemaakt?
In 1943 werd onze straat gebombardeerd. Mijn moeder was op de fiets eten aan het halen, dus mijn oma was bij ons. Mijn zusje en ik kropen onder de tafel en daarna naar de wc, want dat was het veiligste plekje. De deur zat helemaal vast, overal lag puin. Mannen, arbeiders uit de buurt, trokken ons met een touw eruit. De helft van onze straat was gewoon weg. Er lagen ook mensen onder het puin. De buurt was helemaal afgezet, toen mijn moeder aankwam. Die was heel erg geschrokken uit Purmerend teruggefietst toen ze hoorde dat de Spechtstraat was gebombardeerd. We moesten ook uit ons huis, omdat alles gerepareerd moest worden. De deur lag er helemaal uit en ramen. Ik speelde later gewoon ook op die bergen stenen en puin. Dat weet ik nog.’

Ging u naar school in de oorlog?
Ik zat op de ‘Mussenstraatschool en ik vond het zo leuk om naar school te gaan. We zaten met 41 kinderen in een klas, op houten banken. Op foto’s uit die tijd zie je het goed: de kinderen droegen donkere kleren, afgetrapte schoenen, en keken somber. Na de oorlog zag je pas weer lachende gezichten en lichtere kleren. We hadden ook een eindfeestje, ik was bruidje; ging ik zogenaamd trouwen met een jongen uit de klas toen ik zes was. Eigenlijk wilde ik liever het verpleegstersuniform aan.’

Had je familie onderduikers?
‘We hadden geen onderduikers, maar ik had wel een Joods vriendinnetje Marleen. De eerste keer dat ik daar kwam, riep Marleen: “Mama, ik ben thuis!” en toen ging de kastdeur open van de linnenkast en kwam haar moeder eruit. Ze was doodsbang, want haar man en broer waren al weggevoerd en vermoord. Alleen een zus had het overleefd. Ze was dus heel bang dat ze opgepakt zou worden. Dat vergeet je nooit meer.’

Deden jullie dingen die door de Duitsers werden verboden?
‘Mijn opa had een radio verstopt achter het bad. Dat was heel gevaarlijk, want je moest alle radio’s inleveren. Hij liet me een keer luisteren naar Radio Oranje en zei: ‘Hier mag je nooit over praten.’ En dat heb ik ook niet gedaan, veertig jaar lang. In onze familie hadden we ook een tante en een oom die bij de NSB zaten. Pas door de Oekraïne ook herinnerde ik me dingen die ik was vergeten. Daar werd nooit over gepraat. Als er een feestje zeiden mijn opa en opa: ‘over politiek praten we niet, we zijn als familie bij elkaar.’

Hoe ging het na de oorlog?
‘Mijn vader kwam na de oorlog lopend terug uit Duitsland.  Mijn oom had het zwaar te verduren gehad in de gevangenis. Hij probeerde te ontsnappen, maar werd gepakt.  Ze kwamen terug In Nederland net als heel veel Joodse Mensen maar ze werden niet echt heel vrolijk ontvangen door de mensen hier. Mijn vader is werkeloos geworden.  Ging uiteindelijk weer in de scheepsbouw werken, net als voor de oorlog en mijn oom is jaren later op z’n 60ste overleden aan TBC die weer terugkwam en eigenlijk nooit goed is behandeld.

We gingen naar een dorpje bij Winschoten: Blijham Omdat we zo weinig te eten hadden gehad en sterk vermagerd waren. We gingen daarheen om aan te sterken en ik ging met mijn zusje wel 6 uur lang In de trein met vreemde mensen mee. Mijn moeder bracht ons en wij zaten in die trein en Ik weet nog dat ik niet durfde te bewegen en stokstijf in die stoel zat urenlang in die trein. We zijn jarenlang elke vakantie teruggegaan naar dat echtpaar in Blijham.’

 

 

 

School: Het Wespennest

‘Mijn vader, 29 jaar, was één van de overledenen’

Het Interview met Dora Smit-Budde vindt plaats in Broedplaats de Modestraat op het Buikslotermeerplein. Vlakbij Het Wespennest waar Daan, Wiesje, Aylin, Diede en Bella allemaal in groep 8 zitten. Mevrouw Smit-Budde is geboren in 1942 in Zaandam. Ze had een oudere broer en kreeg in 1943 een jonger broertje. In 1944 verhuisde het gezin naar Amsterdam naar de Zieseniskade 21-II. Ze heeft zelf niet veel herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog, maar kan de kinderen toch veel vertellen over wat ze wel allemaal weet.

Je vader moest werken in Duitsland hoe was dat?
‘Oh, nou raak je een heel emotioneel punt, want mijn vader moest in de oorlog verplicht werken in Duitsland. Alle mannen van 18 jaar en ouder moesten daar verplicht werken in de fabrieken. En dan moesten ze bijvoorbeeld materiaal maken voor kanonnen of kogels om mee te schieten. Mijn vader was toen 27 jaar. Voor mijn moeder was dat heel erg, want zij had dus twee kleine kinderen en ze was ook nog eens in verwachting van een derde. Ze had geen geld meer. Soms werkte ze ’s nachts en naaide kleding voor andere mensen. Daar verdiende ze dan een paar cent mee en dan kon ze dan weer iets kopen. We woonden toen in Zaandam, dus ze kon ook langs de boeren gaan om bijvoorbeeld melk, eieren, noem maar op, eten te halen of te ruilen voor spullen.’

Waarom moest uw vader onderduiken?
‘Mijn vader is op een gegeven moment weggevlucht uit Duitsland terug naar huis. De Duitse bezetters kwamen daar natuurlijk achter en waren niet blij. Ze hielden mijn moeder in de gaten, want ze dachten als het baby’tje geboren wordt, dan komt die vader natuurlijk kijken hoe het met die moeder is. Het verzet heeft hem geholpen om onder te duiken. Hij heeft ergens op één van de grachten gezeten, maar waar precies dat weet ik niet.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Mijn vader was samen met mijn broer naar de Dam toegegaan om feest te vieren op 7 mei. Mijn moeder zou met mij en met mijn kleine broertje wat later ook daarheen gaan. Op 5 mei zijn we natuurlijk officieel bevrijd, maar nog niet alle Duitse bezetters waren ontwapend. Bij de ingang van de Kalverstraat stond een gebouw met verschillende balkons. Ineens stonden daar Duitsers op, boven op het dak. Van daar af hebben ze geschoten op de mensen. Het was echt hartstikke druk, want de hele Dam stond vol met mensen. Dus nou ja, ga maar schieten, je raakt altijd mensen. Tegen mijn moeder werd er gezegd: ‘ga niet naar de Dam, want er wordt geschoten.’ Ze ging met mij en met mijn broertje naar mijn grootvader, die daar vlakbij woonde. s’ Avonds werd mijn broer, die toen zes jaar oud was, thuisgebracht. Hij zat onder het bloed. Er zijn in totaal 32 mensen gedood en heel erg veel mensen gewond geraakt. Mijn vader, 29 jaar, was één van de overledenen. Mijn broer heeft er nooit, maar dan ook nooit meer over gesproken.’

Bent u nu boos op de Nazi’s?
‘Toen mijn broertje pas geboren was, hielden de Nazi’s mijn moeder steeds in de gaten. Natuurlijk ging mijn vader op bezoek bij mijn moeder vanuit zijn onderduikadres. Tijdens één van die bezoekjes werd er ineens hard op de deur gebonsd en hard geschreeuwd: ‘Aufmachen!’ Nou, ik kan wel zeggen dan scheet je in je broek. Er kwamen twee Nazi’s binnen om mijn vader te zoeken, een dikke en een dunne. Die dunne  was een nare fanatiekeling. En die dikke was een goedmoedige man. Mijn vader had zich natuurlijk verstopt, maar er waren eigenlijk maar heel weinig plekjes waar hij zich kòn verstoppen. De dikke is in de kamer geweest waar mijn vader zat. Mijn moeder zei achteraf, hij moet hem gezien hebben, dat kan niet anders. Dus dat was een goede Duitser.’

Hoe ging het verder met uw moeder?
‘Mijn moeder bleef met drie kleine kinderen achter. Een uitkering was er niet. Een buurvrouwtje van mijn moeder had een contactadvertentie gezet, want ze was alleen. Ze vroeg of mijn moeder mee wilde gaan op haar eerste date. Maar toen vond die man mijn moeder leuker dan de buurvrouw en wilde met haar verder. Ze gingen uiteindelijk samenwonen. Hij had vier kinderen. Ineens waren we met zeven. En er kwamen ook nog twee kindjes bij, dus toen waren we met z’n negenen. Die man was niet aardig, maar alle kinderen konden goed met elkaar opschieten. Dat was wel fijn.’

School: Het Wespennest

‘In Libanon is er meer solidariteit, dat is heel mooi’

Juliette, Loek, Nyda en Roos van basisschool Het Wespennest interviewen Samar Shaalan in de Openbare Bibliotheek in de Banne. Die gaat speciaal voor het interview even open. Mevrouw Shaalan heeft lekkere koekjes meegenomen en iedereen heeft veel zin in het interview.

Kunt u iets over uw achtergond  vertellen?
‘Ik kom uit Libanon. We waren thuis met negen kinderen. Ik was de op een na oudste. Mijn ouders waren net als Romeo en Juliette, echt verliefd op elkaar. We woonden met de hele familie bij elkaar. Mijn opa en oma wilden niet dat mijn ooms en tantes ver weg gingen wonen. Zij bouwden voor iedereen een huis op het stuk land waar ze woonden. Onze balkons lagen tegenover elkaar, we konden gezellig praten met elkaar. Dat was heel leuk. De wijk heette wijk Shaalan; naar onze familie-achternaam. Er was veel solidariteit. Er bestond geen uitkering, geen subsidies. Wij zorgden voor elkaar. Toen mijn vader plotseling overleed werd er voor ons gezorgd, ook financieel. Mijn vader is verongelukt toen ik 17 jaar was. Hij was heel lief en gezond. Hij is met zijn auto in een heel groot gat gevallen. Het was heel, heel erg om zo plotseling afscheid te moeten nemen van mijn vader.’

Hoe is de cultuur in Libanon?
We hadden lang een christelijke president, tradities waren christelijk. Voor de revolutie was bijna iedereen rijk in Libanon. De moslims leken allemaal op elkaar. Later hadden we verschillende soorten moslims; moslims met hoofddoek en moderne moslims. Moslims zonder hoofddoek worden moderne moslims genoemd. Ik ben tegen die naam, want vroeger droegen weinig vrouwen een hoofddoek. Toen de oorlog kwam, droegen steeds meer moslima’s een hoofddoek. De religies werden sterker gemaakt. Dat is zoals het gaat tijdens een oorlog.Onderwijs is heel belangrijk in Libanon. Ik ging ook graag naar school, school was prachtig, ik was altijd de beste. Wij hadden heel veel huiswerk, na school bijles en in de zomervakantie ging ik ook naar school. Dan werd ik nóg beter. Na de middelbare school gaan veel scholieren naar het buitenland om verder te studeren. Een goede studie wordt erg belangrijk gevonden. Het is de bedoeling dat je voor het huwelijk niet het ouderlijk huis uit gaat, behalve om in buitenland te studeren.’

Wat wilt u ons nog vertellen over vroeger?
‘Het overlijden van mijn vader was erg heftig maar gaf ons ook kracht. De tweeling was toen nog maar 2 jaar. Hij nam ons elke week mee voor een uitstapje, want doordeweeks werkte hij hard. Na zijn overlijden konden wij nergens naartoe. We hadden een auto maar ik kon nog niet rijden. Ik moest rijles volgen. Vervolgens was ik de enige vrouw in de wijk die een rijbewijs had. Zo zie je dat er vaak uit heel verdrietige dingen, ook iets positiefs voort kan komen. Dat is heel belangrijk je te realiseren.’

Wat was de reden om naar Nederland te komen?
‘Toen ik 30 was, was ik op bezoek bij mijn oudste broer in Frankrijk. Van daaruit bezocht ik Nederland, waar vrienden en familie van ons woonden. Toen ontmoette ik mijn ex, hij was afkomstig uit Irak. We wilden in Libanon gaan wonen, maar mijn ex kon geen visum krijgen om naar Libanon te gaan, vanwege politieke problemen tussen die landen. We gingen hierheen en Ik werd heel goed ontvangen. Ik spreek goed Engels. Omdat ik geen hoofddoek droeg zag niemand mij als Arabisch.We trouwden en toen ik 32 was kregen we een tweeling. Dat zie ik als een beloning van God. Ik had altijd heel veel ambitie, ik heb heel veel gedaan, maar het beste en mooiste zijn mijn kinderen.’

Waarom draagt u nu wel een hoofddoek?
‘De gedachte heerst dat vrouwen die een hoofddoek dragen niet slim zijn, niet goed zijn opgeleid. Terwijl veel slimme vrouwen een hoofddoek dragen. Ik ben een hoofddoek gaan dragen voor een goed gevoel.Ik kwam hier in Nederland met mooie kleding, make- up, mooi haar. Maar er is zoveel meer wat belangrijker is.’

Wat is het verschil tussen Libanon en Nederland?
‘Libanezen zijn erg op het uiterlijk gericht. Daar lenen ze geld voor een mooie auto. In Nederland rijd je ook op een fiets wanneer je rijk bent. Supermooi; het is goed voor het milieu, voor je portemonnee, en je bent in beweging. In Libanon gaat het erg om wat anderen van je vinden. Hier speelt dat minder, dat is simpeler. In Libanon is er meer solidariteit, dat is heel mooi. Het is voor een goede toekomst niet belangrijk om altijd de beste te zijn in de klas. Er zijn veel kinderen die gepest worden, of bijvoorbeeld ADHD hebben. Dat kan kracht geven en hen juist verder in het leven brengen later.’

 

 

 

School: Het Wespennest

‘We zaten in de achterbak van een vrachtwagen met achttien andere mensen’

Oscar, Lois en Marte van basisschool Het Wespennest  interviewen Janki Davi. Ze is 65 jaar oud en heeft drie kinderen. Ze groeide op als Hindoestaanse in Afghanistan. Mevrouw Davi moest als jonge moeder vluchten uit haar land in oorlog. Ze belandde met haar man kleine kinderen in een opvangcentrum in Amsterdam-Oost. Ze sprak geen woord Nederlands en wist niets van dit land. ‘Het was een moeilijke tijd.’ De leerlingen vinden het heel bijzonder om haar verhaal te horen.

Hoe was het leven in Afghanistan?
We waren een minderheid want de meeste mensen in Afghanistan zijn Moslim. Wij zijn Hindoestaans. Ik groeide op met drie broers en twee zussen. Ik mocht als meisje niet naar school. Dat betekende ook dat ik heel veel binnen zat. Als het huishouden gedaan was, dan mocht ik leuke dingen doen. Ik ging breien of handwerken. Dat waren mijn hobby’s.
We woonden in een groot huis, maar het leven was heel anders dan nu. We sliepen met alle kinderen in één slaapkamer en dat was niet stom, maar juist gezellig. In die tijd hadden we geen telefoons, geen schermpjes en ook geen televisie. We hadden niet eens banken om op te zitten. We zaten met de hele familie thuis op de grond op kleden en matrassen.We maakten zelf heerlijke maaltijden. Ons brood was heel anders dan het brood uit de winkel. Veel lekkerder. Het was wel veel werk, al dat koken. Maar met drie vrouwen ging dat best.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Toen ik 21 jaar was ben ik getrouwd. We kregen twee kinderen. Er brak oorlog uit in Afghanistan tussen de Taliban en de Moedjahedien. Ook wij Hindoestanen liepen gevaar. We moesten vluchten. We zaten in de achterbak van een vrachtwagen met achttien andere mensen. Iedereen zat heel dicht op elkaar en moest stil zijn. Mijn kinderen moesten onderweg huilen, maar ze moesten dus óók stil zijn. Het was allemaal heel stiekem. Niemand mocht het weten. Ik weet niet meer hoe lang we hebben gereden. Uren en uren en uren. Uiteindelijk kwamen we in Amsterdam in een opvangcentrum. We sliepen op stapelbedden en we kenden niemand. We konden niet bellen met familie, want we hadden geen telefoon. Het was ook heel spannend, want er was daar natuurlijk oorlog. En ik wist niet hoe het met mijn familie was. Het was een moeilijke tijd.’

Hoe werd u hier ontvangen?
‘Ik wist eigenlijk niks van Nederland toen ik hier kwam. Maar het viel niet tegen. Ik houd van Nederland, ik vind het een heel mooi land. Ik wil ook niet terug in de tijd kijken, maar juist naar de toekomst. Ik ben in Afghanistan niet naar school gegaan, maar dat heb ik in Nederland wel gedaan. Ik heb vier jaar op school gezeten en heb hier leren lezen en schrijven. Daarna ging ik werken bij een kinderopvang. Dat heb ik heel lang gedaan en de kinderen waren dol op mij. Met veel plezier deed ik mijn werk en ook heb ik daar altijd gekookt. De kinderen vonden mijn eten heel lekker en ouders vroegen zelfs om de recepten. Ik hou van kinderen; vind kinderen lief. Inmiddels zijn mijn eigen kinderen volwassen en ben ik oma van twee kleinkinderen. Ik woon in Amsterdam-Noord en in Afghanistan ben ik nooit meer geweest. Maar nu ben ik gelukkig. Ik heb me altijd thuis gevoeld in Nederland.’

 

 

School: Het Wespennest

‘We bleven onze eigen cultuur ook trouw’

In Basischool Het Wespennest zitten Dorian, Luna, Sabir en Birgit klaar om Sakina Ouarrich te verwelkomen. Ze hebben vragen voor het interview voorbereid. Op de kaart kijken ze waar Marokko ligt, waar mevrouw Ouarrich vandaan komt. Ze zien dat het best ver van Nederland ligt. Er ontstaan meteen nieuwe vragen. Sabir herkent veel dingen omdat zijn moeder en grootouders ook uit Marokko komen.

Waar bent u precies opgegroeid?
‘Ik ben geboren in een klein dorpje in Marokko in het Noorden. Het ligt vlakbij Nador en heet Afra. Er waren weinig inwoners, het was een heel arm dorp en wij woonden daar zonder onze vader. Mijn vader werd naar Nederland gehaald om te werken en mijn moeder moest voor zeven kinderen zorgen. Ik was de jongste van de meiden en had drie oudere zussen. In die tijd ging je pas vanaf je zesde naar school. Ik heb daar één jaar op school gezeten, maar je kreeg heel veel te doen; Frans, rekenen, taal. Ik vond het heel erg leuk om naar school te gaan. Je groeit op met je familie en iedereen woonde vlakbij elkaar. Ik miste mijn vader natuurlijk wel, maar ik was ook vaak bij mijn ooms. Zo heb ik een hele prettige jeugd gehad. Het was echt fijn om de hele familie zo dichtbij te hebben.’

Hoe was de reis naar Nederland?
‘Het ergste vond ik om mijn hond achter te laten. We hebben eigenlijk twee keer gereisd. De eerste keer waren we al onze papieren vergeten, dus ging het feestje niet door. We zouden via Tanger reizen, maar bij familie kwamen we erachter dat we de overtocht niet konden doen. We gingen terug, hebben alles in orde gemaakt en zijn toen via de Straat van Gibraltar naar Spanje gegaan. We namen een nachtboot en de volgende dag kwamen we aan in Spanje. Het voelde voor mij als een wereldreis, omdat ik uit dat kleine dorpje kwam. Over een grote weg rijden in een auto was al een avontuur voor me. Ik heb tijdens de reis dingen gezien die ik nog nooit had gezien.’

Hoe was het na aankomst in Nederland en kon u snel wennen?
‘Op mijn achtste ben ik naar Nederland gekomen. Mijn vader miste ons heel erg en het zou beter voor ons zijn om hier op te groeien. We kwamen in Amersfoort te wonen en dat was heel fijn. Naast ons woonde een meisje, die even oud als ik was. Ik kwam veel bij haar thuis en kreeg daar pannenkoeken te eten. Als ze bij ons kwam, kreeg ze couscous. Het was een buurt waar bijna geen migranten woonden. In mijn klas zat nog één ander meisje, die ook uit Marokko kwam. Ik kreeg in het eerste jaar extra Nederlandse les van een Nederlandse moeder en heb het daarom heel snel geleerd. We vierden gewoon onze feestdagen en deelden veel met de buren. Zo vierden we ook Sinterklaas en mocht ook mijn schoentje zetten, omdat iedereen op school dat deed. We bleven onze eigen cultuur ook trouw. Het Offerfeest en Suikerfeest zijn onze feestdagen en dat deel ik ook weer met al onze buren. Ik geef mijn kinderen mee, dat ze zijn wie ze zijn en ze hoeven zich niet anders voor te doen. Ik ben blij dat ik in Amsterdam woon waar zoveel culturen door elkaar wonen. Ik geniet daar heel erg van.’

Wat bent u later gaan doen?
‘Ik heb Marketing en Management gestudeerd aan de Hogeschool van Amsterdam en kreeg een baan in Utrecht. In 2005 verhuisde ik naar Amsterdam.’

 

School: Het Wespennest

‘Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent’

 

Voor het interview met Namiye Senol gaan Nikolaj, Liz en Damian van het Wespennest naar de Openbare Bibliotheek in de Molenwijk. Daar zitten we in de Maakplaats een atelierruimte binnen de Oba waar flink geknutseld kan worden. Het is een leuke, inspirerende, nieuwe plek. Nadat we het een beetje gezellig gemaakt hebben, beginnen de leerlingen met het interview. Mevrouw Senol is 52 jaar en is geboren in Turkije. Ze woont nu  jaar in Nederland.

Hoe was het in Turkije om als kind op te groeien?
‘Ik woonde in een grote stad Istanbul en groeide op met mijn broertje en zusje. Mijn vader werkte op een kantoor en mijn moeder was huisvrouw. We hadden niet veel geld, maar we hoefden niet zoveel spullen als de kinderen van nu. Als ik zo terugkijk op mijn kindertijd was het prachtig. Ik woonde in een grote flat met ook een grote binnentuin. Er woonden veel kinderen van mijn leeftijd. Samen liepen we naar school en weer naar huis, ouders hoefden niet mee; het was veilig. Meestal speelden we gewoon op straat. Er waren bijna geen auto’s.  Dat was allemaal wel veertig jaar geleden hoor, nu is het heel anders in Istanbul. Het is heel druk geworden met veel auto’s, kinderen kunnen niet buitenspelen zonder begeleiding, dat is veel te gevaarlijk. Ik heb daar nog veel neefjes en nichtjes.’

Wat was er anders op school in Turkije dan in Nederland?
‘Echt anders was het eten. Wij kregen een warme lunch tussen de middag op school. Op de middelbare school hadden we een grote kantine met koks, die dan voor ons kookten voor een klein bedrag. Eten is voor ons heel belangrijk.

Zijn er in Turkije bepaalde tradities die hier in Nederland niet zijn?
‘Heel veel. Met bezoek bijvoorbeeld; wij kregen altijd heel veel bezoek en die namen dan altijd wat te eten mee. We hebben ook verschillende tradities rondom trouwen. Bij ons in Turkije vieren we de bruiloft een hele week lang, iedere dag feest. Vroeger zelfs een maand, iedere dag werd er dan iets gedaan. En als er een kindje geboren wordt krijgt hij of zij iets van goud van degene die langskomt; dat is ook een traditie.’

Wat is de reden dat je naar Nederland bent gekomen?
‘De reden is dat ik ging trouwen. Ik was verliefd geworden op iemand, een Irakese man. Dat was in 1999. Ik was toen 28 jaar. Een jaar later verhuisden we naar Nederland, hij had namelijk kennissen in Nederland. Het is een enorme grote verandering om naar een ander land verhuizen. Je laat alles achter. Ik vond het heel moeilijk. Ik sprak de taal niet, er was niemand waarmee ik kon praten. En ik miste mijn familie heel erg. Er waren geen vrienden of buren, echt niemand. Vooral het eerste jaar was heel zwaar. Ik kwam te wonen in Amsterdam-West en kon wel Engels praten maar al mijn buren niet. Dat waren al wat oudere Amsterdamse mensen. Ik ben vier jaar naar school geweest om Nederlands te leren. Nog steeds ben ik bezig met Nederlands leren, want een nieuwe taal leren duurt heel lang.’

Wat miste je het meest?
‘Vooral mijn ouders en familie. Als we iets gingen vieren; de verjaardag van de kinderen bijvoorbeeld, dan was er niemand. Dat vond ik heel erg, nu nog steeds trouwens. Gelukkig ga ik twee keer per jaar naar ze toe. In de zomer en in de kerstvakantie. Ik miste ook het eten. Als ik Turks eten wilde koken dan kon ik de ingrediënten nergens vinden. Dat is nu gelukkig wel veranderd. Ik miste dus de hele Turkse cultuur. Ik kon ook niet even naar een cafeetje om iets te drinken. Hier schenken ze alcohol in cafés en daar houd ik niet van. Het duurde wel vijf jaar voordat ik gewend was hier. Toen had ik ook mijn eerste twee kinderen gekregen. Pas toen ze beiden naar school gingen, ontmoette ik wat meer mensen.’

Bent u nu wel gelukkig hier?
‘Ja heel gelukkig. Ik heb drie kinderen. Ik heb nu veel vriendinnen en lieve buurvrouwen. Ik heb mijn studie sociaalpedagogisch medewerker afgerond en heb op een kinderdagverblijf gewerkt. Jammer genoeg kreeg ik drie jaar geleden erge last van mijn rug, maar ik werk nu nog steeds graag met kinderen. Ik geef kookworkshops en doe naschoolse activiteiten.’

Wat zou u ons mee willen geven?
‘In Amsterdam leven heel veel verschillende culturen. Wat ik kinderen graag wil leren, is dat anders zijn ook heel leuk kan zijn. Al die verschillende culturen bij elkaar is juist een rijkdom. Je leert van elkaar, dat vind ik superbelangrijk. Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent, Turks, Marokkaans, Surinaams of Afghaans. Iedereen moet zijn eigen identiteit behouden. Wie weet gaan jullie later ook in een ander land wonen en dan is het ook leuk dat jullie een stukje van je eigen cultuur naar dat land meenemen. Zo word je ‘rijker en rijker’ qua mens en ga je de wereld anders bekijken.’

 

 

 

 

School: Het Wespennest

‘Niet lang daarna zijn allemaal vrienden van mijn broer opgepakt en vermoord tijdens de decembermoorden’

In de kamer van de directeur van het Wespennest interviewen Julian, Amara, Lux en Selena, Henk Bharos. (72 jaar).   Meneer Bharos vertelt veel leuke verhalen over zijn leven in Suriname en zijn komst naar Nederland, dus het uur vliegt voorbij.

Hoe was het om op te groeien in Suriname?
Ik ben de middelste tien kinderen, mijn ouders zijn gescheiden. Mijn vader is nog een keer getrouwd en toen kwamen er nog vijf bij. We groeiden op in de stad Paramaribo. Mijn vader had een bedrijf aan huis. Hij maakte pindakaas. Ik was altijd meer geïnteresseerd in het bedrijf en alle machines die daarin stonden, dan in school. Dat boeide me veel meer en er was altijd heel veel werk te doen daar. Als er machines stuk gingen, moest ik ze laten repareren en daar leerde ik veel van. Eigenlijk wilde ik liever spelen, maar achteraf is het wel heel goed geweest, want het heeft daardoor wel mijn interesse gewekt.’

Welke dingen waren echt anders in Suriname?
Ik was 21 jaar toen ik hier kwam. Ik wist eigenlijk al heel veel over het Nederland, want dat leerden wij op school. Zo kende ik alle provincies en hun hoofdstad en wist ik dat er verschillende seizoenen waren. In Suriname is het natuurlijk altijd warm. Als ik in Suriname een kaart van Nederland zag van met een kale boom erop dacht ik altijd: een kale boom is toch een dóde boom! Zo is dat in ieder geval in Suriname. In Nederland is het verplicht om je diploma te hebben als je in een zwembad wil zwemmen, dus ik ben hier op zwemles gegaan. Ik zat in een klasje met allemaal kleine kinderen van 10 of 11 jaar en ik was 21 jaar, dat was best wel een beetje raar.’

Was u ook van plan in Nederland te blijven?
‘Ik had al verteld dat mijn vader een pindakaasbedrijf had.  Nu had ik met mijn broers besloten om naar Nederland te gaan om techniek te gaan studeren. Ik wilde meer kennis opdoen over machines en techniek om dat dan weer mee terug te nemen naar Suriname. We wilden met mijn vijf broers een hele notenindustrie in Suriname oprichten. Toen ik geslaagd was voor mijn diploma bleek dat in Suriname de militairen de macht hadden overgenomen. Mijn vrienden zeiden: ‘wacht maar even met terugkomen, want hier is het nu echt te gevaarlijk’.’

Hoe werd u opgevangen in Nederland?
‘Mijn zus was al in Nederland. Ze woonde in Nijmegen, dus daar kreeg ik gewoon in een kamer in haar huis. De studie die ik wilde volgen was in Amsterdam, maar ik ben eerst een jaartje in Nijmegen gebleven en heb daar een technische opleiding gevolgd. Het jaar erop verhuisde ik naar een woning in de Bijlmer en ging naar school in Zaandam. In Nijmegen zat ik alleen maar met jongens op de school. Ik was daar nieuw en wilden ze me uittesten; úitdagen zeg maar.  Ze wilden kijken hoe sterk ik was, maar ze wisten niet dat mijn vader een worstelaar was.  Als ik iemand vasthad, liet ik niet meer los. Dankzij hem heb ik een hele krachtige hand. Ik heb het ze nooit gezegd, maar kreeg daardoor wel respect.’

U heeft ook van alles moeten achterlaten in Suriname, vond u dat lastig?
‘Het blijft niet leuk om alles achter te laten, maar ik dacht: ‘wel ik ga terug op vakantie naar Suriname’. Ik ben uiteindelijk in die 53 jaar dat ik nu hier woon, nog maar drie keer terug geweest.’

Hoe is het nu met de Bharos-pindakaasfabriek?
‘Mijn vader heeft het bedrijf gegeven aan mijn jongere broertje; hij was toen 21 jaar. In die tijd leverden we ook veel pindakaas aan het leger en aan de militairen. Op een dag kwam een hoge militair vertellen dat hij minder ging betalen per pot pindakaas. Mijn broertje was woest en schreef een brief aan Bouterse dat hij wilde praten over verhoging van de prijzen. Maar tijdens het gesprek werd hij niet gehoord. Hij zei: ‘meneer Bouterse als u doorgaat, dan bent u binnenkort president van muizen en kakkerlakken’. Niet lang daarna zijn allemaal vrienden van mijn broer opgepakt en vermoord tijdens de decembermoorden. Mijn broer was gelukkig net op tijd gevlucht in het ziekenhuis waar zijn vrouw werkte.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892