School: Het Wespennest

‘In Libanon is er meer solidariteit, dat is heel mooi’

Juliette, Loek, Nyda en Roos van basisschool Het Wespennest interviewen Samar Shaalan in de Openbare Bibliotheek in de Banne. Die gaat speciaal voor het interview even open. Mevrouw Shaalan heeft lekkere koekjes meegenomen en iedereen heeft veel zin in het interview.

Kunt u iets over uw achtergond  vertellen?
‘Ik kom uit Libanon. We waren thuis met negen kinderen. Ik was de op een na oudste. Mijn ouders waren net als Romeo en Juliette, echt verliefd op elkaar. We woonden met de hele familie bij elkaar. Mijn opa en oma wilden niet dat mijn ooms en tantes ver weg gingen wonen. Zij bouwden voor iedereen een huis op het stuk land waar ze woonden. Onze balkons lagen tegenover elkaar, we konden gezellig praten met elkaar. Dat was heel leuk. De wijk heette wijk Shaalan; naar onze familie-achternaam. Er was veel solidariteit. Er bestond geen uitkering, geen subsidies. Wij zorgden voor elkaar. Toen mijn vader plotseling overleed werd er voor ons gezorgd, ook financieel. Mijn vader is verongelukt toen ik 17 jaar was. Hij was heel lief en gezond. Hij is met zijn auto in een heel groot gat gevallen. Het was heel, heel erg om zo plotseling afscheid te moeten nemen van mijn vader.’

Hoe is de cultuur in Libanon?
We hadden lang een christelijke president, tradities waren christelijk. Voor de revolutie was bijna iedereen rijk in Libanon. De moslims leken allemaal op elkaar. Later hadden we verschillende soorten moslims; moslims met hoofddoek en moderne moslims. Moslims zonder hoofddoek worden moderne moslims genoemd. Ik ben tegen die naam, want vroeger droegen weinig vrouwen een hoofddoek. Toen de oorlog kwam, droegen steeds meer moslima’s een hoofddoek. De religies werden sterker gemaakt. Dat is zoals het gaat tijdens een oorlog.Onderwijs is heel belangrijk in Libanon. Ik ging ook graag naar school, school was prachtig, ik was altijd de beste. Wij hadden heel veel huiswerk, na school bijles en in de zomervakantie ging ik ook naar school. Dan werd ik nóg beter. Na de middelbare school gaan veel scholieren naar het buitenland om verder te studeren. Een goede studie wordt erg belangrijk gevonden. Het is de bedoeling dat je voor het huwelijk niet het ouderlijk huis uit gaat, behalve om in buitenland te studeren.’

Wat wilt u ons nog vertellen over vroeger?
‘Het overlijden van mijn vader was erg heftig maar gaf ons ook kracht. De tweeling was toen nog maar 2 jaar. Hij nam ons elke week mee voor een uitstapje, want doordeweeks werkte hij hard. Na zijn overlijden konden wij nergens naartoe. We hadden een auto maar ik kon nog niet rijden. Ik moest rijles volgen. Vervolgens was ik de enige vrouw in de wijk die een rijbewijs had. Zo zie je dat er vaak uit heel verdrietige dingen, ook iets positiefs voort kan komen. Dat is heel belangrijk je te realiseren.’

Wat was de reden om naar Nederland te komen?
‘Toen ik 30 was, was ik op bezoek bij mijn oudste broer in Frankrijk. Van daaruit bezocht ik Nederland, waar vrienden en familie van ons woonden. Toen ontmoette ik mijn ex, hij was afkomstig uit Irak. We wilden in Libanon gaan wonen, maar mijn ex kon geen visum krijgen om naar Libanon te gaan, vanwege politieke problemen tussen die landen. We gingen hierheen en Ik werd heel goed ontvangen. Ik spreek goed Engels. Omdat ik geen hoofddoek droeg zag niemand mij als Arabisch.We trouwden en toen ik 32 was kregen we een tweeling. Dat zie ik als een beloning van God. Ik had altijd heel veel ambitie, ik heb heel veel gedaan, maar het beste en mooiste zijn mijn kinderen.’

Waarom draagt u nu wel een hoofddoek?
‘De gedachte heerst dat vrouwen die een hoofddoek dragen niet slim zijn, niet goed zijn opgeleid. Terwijl veel slimme vrouwen een hoofddoek dragen. Ik ben een hoofddoek gaan dragen voor een goed gevoel.Ik kwam hier in Nederland met mooie kleding, make- up, mooi haar. Maar er is zoveel meer wat belangrijker is.’

Wat is het verschil tussen Libanon en Nederland?
‘Libanezen zijn erg op het uiterlijk gericht. Daar lenen ze geld voor een mooie auto. In Nederland rijd je ook op een fiets wanneer je rijk bent. Supermooi; het is goed voor het milieu, voor je portemonnee, en je bent in beweging. In Libanon gaat het erg om wat anderen van je vinden. Hier speelt dat minder, dat is simpeler. In Libanon is er meer solidariteit, dat is heel mooi. Het is voor een goede toekomst niet belangrijk om altijd de beste te zijn in de klas. Er zijn veel kinderen die gepest worden, of bijvoorbeeld ADHD hebben. Dat kan kracht geven en hen juist verder in het leven brengen later.’

 

 

 

School: Het Wespennest

‘We zaten in de achterbak van een vrachtwagen met achttien andere mensen’

Oscar, Lois en Marte van basisschool Het Wespennest  interviewen Janki Davi. Ze is 65 jaar oud en heeft drie kinderen. Ze groeide op als Hindoestaanse in Afghanistan. Mevrouw Davi moest als jonge moeder vluchten uit haar land in oorlog. Ze belandde met haar man kleine kinderen in een opvangcentrum in Amsterdam-Oost. Ze sprak geen woord Nederlands en wist niets van dit land. ‘Het was een moeilijke tijd.’ De leerlingen vinden het heel bijzonder om haar verhaal te horen.

Hoe was het leven in Afghanistan?
We waren een minderheid want de meeste mensen in Afghanistan zijn Moslim. Wij zijn Hindoestaans. Ik groeide op met drie broers en twee zussen. Ik mocht als meisje niet naar school. Dat betekende ook dat ik heel veel binnen zat. Als het huishouden gedaan was, dan mocht ik leuke dingen doen. Ik ging breien of handwerken. Dat waren mijn hobby’s.
We woonden in een groot huis, maar het leven was heel anders dan nu. We sliepen met alle kinderen in één slaapkamer en dat was niet stom, maar juist gezellig. In die tijd hadden we geen telefoons, geen schermpjes en ook geen televisie. We hadden niet eens banken om op te zitten. We zaten met de hele familie thuis op de grond op kleden en matrassen.We maakten zelf heerlijke maaltijden. Ons brood was heel anders dan het brood uit de winkel. Veel lekkerder. Het was wel veel werk, al dat koken. Maar met drie vrouwen ging dat best.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Toen ik 21 jaar was ben ik getrouwd. We kregen twee kinderen. Er brak oorlog uit in Afghanistan tussen de Taliban en de Moedjahedien. Ook wij Hindoestanen liepen gevaar. We moesten vluchten. We zaten in de achterbak van een vrachtwagen met achttien andere mensen. Iedereen zat heel dicht op elkaar en moest stil zijn. Mijn kinderen moesten onderweg huilen, maar ze moesten dus óók stil zijn. Het was allemaal heel stiekem. Niemand mocht het weten. Ik weet niet meer hoe lang we hebben gereden. Uren en uren en uren. Uiteindelijk kwamen we in Amsterdam in een opvangcentrum. We sliepen op stapelbedden en we kenden niemand. We konden niet bellen met familie, want we hadden geen telefoon. Het was ook heel spannend, want er was daar natuurlijk oorlog. En ik wist niet hoe het met mijn familie was. Het was een moeilijke tijd.’

Hoe werd u hier ontvangen?
‘Ik wist eigenlijk niks van Nederland toen ik hier kwam. Maar het viel niet tegen. Ik houd van Nederland, ik vind het een heel mooi land. Ik wil ook niet terug in de tijd kijken, maar juist naar de toekomst. Ik ben in Afghanistan niet naar school gegaan, maar dat heb ik in Nederland wel gedaan. Ik heb vier jaar op school gezeten en heb hier leren lezen en schrijven. Daarna ging ik werken bij een kinderopvang. Dat heb ik heel lang gedaan en de kinderen waren dol op mij. Met veel plezier deed ik mijn werk en ook heb ik daar altijd gekookt. De kinderen vonden mijn eten heel lekker en ouders vroegen zelfs om de recepten. Ik hou van kinderen; vind kinderen lief. Inmiddels zijn mijn eigen kinderen volwassen en ben ik oma van twee kleinkinderen. Ik woon in Amsterdam-Noord en in Afghanistan ben ik nooit meer geweest. Maar nu ben ik gelukkig. Ik heb me altijd thuis gevoeld in Nederland.’

 

 

School: Het Wespennest

‘We bleven onze eigen cultuur ook trouw’

In Basischool Het Wespennest zitten Dorian, Luna, Sabir en Birgit klaar om Sakina Ouarrich te verwelkomen. Ze hebben vragen voor het interview voorbereid. Op de kaart kijken ze waar Marokko ligt, waar mevrouw Ouarrich vandaan komt. Ze zien dat het best ver van Nederland ligt. Er ontstaan meteen nieuwe vragen. Sabir herkent veel dingen omdat zijn moeder en grootouders ook uit Marokko komen.

Waar bent u precies opgegroeid?
‘Ik ben geboren in een klein dorpje in Marokko in het Noorden. Het ligt vlakbij Nador en heet Afra. Er waren weinig inwoners, het was een heel arm dorp en wij woonden daar zonder onze vader. Mijn vader werd naar Nederland gehaald om te werken en mijn moeder moest voor zeven kinderen zorgen. Ik was de jongste van de meiden en had drie oudere zussen. In die tijd ging je pas vanaf je zesde naar school. Ik heb daar één jaar op school gezeten, maar je kreeg heel veel te doen; Frans, rekenen, taal. Ik vond het heel erg leuk om naar school te gaan. Je groeit op met je familie en iedereen woonde vlakbij elkaar. Ik miste mijn vader natuurlijk wel, maar ik was ook vaak bij mijn ooms. Zo heb ik een hele prettige jeugd gehad. Het was echt fijn om de hele familie zo dichtbij te hebben.’

Hoe was de reis naar Nederland?
‘Het ergste vond ik om mijn hond achter te laten. We hebben eigenlijk twee keer gereisd. De eerste keer waren we al onze papieren vergeten, dus ging het feestje niet door. We zouden via Tanger reizen, maar bij familie kwamen we erachter dat we de overtocht niet konden doen. We gingen terug, hebben alles in orde gemaakt en zijn toen via de Straat van Gibraltar naar Spanje gegaan. We namen een nachtboot en de volgende dag kwamen we aan in Spanje. Het voelde voor mij als een wereldreis, omdat ik uit dat kleine dorpje kwam. Over een grote weg rijden in een auto was al een avontuur voor me. Ik heb tijdens de reis dingen gezien die ik nog nooit had gezien.’

Hoe was het na aankomst in Nederland en kon u snel wennen?
‘Op mijn achtste ben ik naar Nederland gekomen. Mijn vader miste ons heel erg en het zou beter voor ons zijn om hier op te groeien. We kwamen in Amersfoort te wonen en dat was heel fijn. Naast ons woonde een meisje, die even oud als ik was. Ik kwam veel bij haar thuis en kreeg daar pannenkoeken te eten. Als ze bij ons kwam, kreeg ze couscous. Het was een buurt waar bijna geen migranten woonden. In mijn klas zat nog één ander meisje, die ook uit Marokko kwam. Ik kreeg in het eerste jaar extra Nederlandse les van een Nederlandse moeder en heb het daarom heel snel geleerd. We vierden gewoon onze feestdagen en deelden veel met de buren. Zo vierden we ook Sinterklaas en mocht ook mijn schoentje zetten, omdat iedereen op school dat deed. We bleven onze eigen cultuur ook trouw. Het Offerfeest en Suikerfeest zijn onze feestdagen en dat deel ik ook weer met al onze buren. Ik geef mijn kinderen mee, dat ze zijn wie ze zijn en ze hoeven zich niet anders voor te doen. Ik ben blij dat ik in Amsterdam woon waar zoveel culturen door elkaar wonen. Ik geniet daar heel erg van.’

Wat bent u later gaan doen?
‘Ik heb Marketing en Management gestudeerd aan de Hogeschool van Amsterdam en kreeg een baan in Utrecht. In 2005 verhuisde ik naar Amsterdam.’

 

School: Het Wespennest

‘Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent’

 

Voor het interview met Namiye Senol gaan Nikolaj, Liz en Damian van het Wespennest naar de Openbare Bibliotheek in de Molenwijk. Daar zitten we in de Maakplaats een atelierruimte binnen de Oba waar flink geknutseld kan worden. Het is een leuke, inspirerende, nieuwe plek. Nadat we het een beetje gezellig gemaakt hebben, beginnen de leerlingen met het interview. Mevrouw Senol is 52 jaar en is geboren in Turkije. Ze woont nu  jaar in Nederland.

Hoe was het in Turkije om als kind op te groeien?
‘Ik woonde in een grote stad Istanbul en groeide op met mijn broertje en zusje. Mijn vader werkte op een kantoor en mijn moeder was huisvrouw. We hadden niet veel geld, maar we hoefden niet zoveel spullen als de kinderen van nu. Als ik zo terugkijk op mijn kindertijd was het prachtig. Ik woonde in een grote flat met ook een grote binnentuin. Er woonden veel kinderen van mijn leeftijd. Samen liepen we naar school en weer naar huis, ouders hoefden niet mee; het was veilig. Meestal speelden we gewoon op straat. Er waren bijna geen auto’s.  Dat was allemaal wel veertig jaar geleden hoor, nu is het heel anders in Istanbul. Het is heel druk geworden met veel auto’s, kinderen kunnen niet buitenspelen zonder begeleiding, dat is veel te gevaarlijk. Ik heb daar nog veel neefjes en nichtjes.’

Wat was er anders op school in Turkije dan in Nederland?
‘Echt anders was het eten. Wij kregen een warme lunch tussen de middag op school. Op de middelbare school hadden we een grote kantine met koks, die dan voor ons kookten voor een klein bedrag. Eten is voor ons heel belangrijk.

Zijn er in Turkije bepaalde tradities die hier in Nederland niet zijn?
‘Heel veel. Met bezoek bijvoorbeeld; wij kregen altijd heel veel bezoek en die namen dan altijd wat te eten mee. We hebben ook verschillende tradities rondom trouwen. Bij ons in Turkije vieren we de bruiloft een hele week lang, iedere dag feest. Vroeger zelfs een maand, iedere dag werd er dan iets gedaan. En als er een kindje geboren wordt krijgt hij of zij iets van goud van degene die langskomt; dat is ook een traditie.’

Wat is de reden dat je naar Nederland bent gekomen?
‘De reden is dat ik ging trouwen. Ik was verliefd geworden op iemand, een Irakese man. Dat was in 1999. Ik was toen 28 jaar. Een jaar later verhuisden we naar Nederland, hij had namelijk kennissen in Nederland. Het is een enorme grote verandering om naar een ander land verhuizen. Je laat alles achter. Ik vond het heel moeilijk. Ik sprak de taal niet, er was niemand waarmee ik kon praten. En ik miste mijn familie heel erg. Er waren geen vrienden of buren, echt niemand. Vooral het eerste jaar was heel zwaar. Ik kwam te wonen in Amsterdam-West en kon wel Engels praten maar al mijn buren niet. Dat waren al wat oudere Amsterdamse mensen. Ik ben vier jaar naar school geweest om Nederlands te leren. Nog steeds ben ik bezig met Nederlands leren, want een nieuwe taal leren duurt heel lang.’

Wat miste je het meest?
‘Vooral mijn ouders en familie. Als we iets gingen vieren; de verjaardag van de kinderen bijvoorbeeld, dan was er niemand. Dat vond ik heel erg, nu nog steeds trouwens. Gelukkig ga ik twee keer per jaar naar ze toe. In de zomer en in de kerstvakantie. Ik miste ook het eten. Als ik Turks eten wilde koken dan kon ik de ingrediënten nergens vinden. Dat is nu gelukkig wel veranderd. Ik miste dus de hele Turkse cultuur. Ik kon ook niet even naar een cafeetje om iets te drinken. Hier schenken ze alcohol in cafés en daar houd ik niet van. Het duurde wel vijf jaar voordat ik gewend was hier. Toen had ik ook mijn eerste twee kinderen gekregen. Pas toen ze beiden naar school gingen, ontmoette ik wat meer mensen.’

Bent u nu wel gelukkig hier?
‘Ja heel gelukkig. Ik heb drie kinderen. Ik heb nu veel vriendinnen en lieve buurvrouwen. Ik heb mijn studie sociaalpedagogisch medewerker afgerond en heb op een kinderdagverblijf gewerkt. Jammer genoeg kreeg ik drie jaar geleden erge last van mijn rug, maar ik werk nu nog steeds graag met kinderen. Ik geef kookworkshops en doe naschoolse activiteiten.’

Wat zou u ons mee willen geven?
‘In Amsterdam leven heel veel verschillende culturen. Wat ik kinderen graag wil leren, is dat anders zijn ook heel leuk kan zijn. Al die verschillende culturen bij elkaar is juist een rijkdom. Je leert van elkaar, dat vind ik superbelangrijk. Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent, Turks, Marokkaans, Surinaams of Afghaans. Iedereen moet zijn eigen identiteit behouden. Wie weet gaan jullie later ook in een ander land wonen en dan is het ook leuk dat jullie een stukje van je eigen cultuur naar dat land meenemen. Zo word je ‘rijker en rijker’ qua mens en ga je de wereld anders bekijken.’

 

 

 

 

School: Het Wespennest

‘Niet lang daarna zijn allemaal vrienden van mijn broer opgepakt en vermoord tijdens de decembermoorden’

In de kamer van de directeur van het Wespennest interviewen Julian, Amara, Lux en Selena, Henk Bharos. (72 jaar).   Meneer Bharos vertelt veel leuke verhalen over zijn leven in Suriname en zijn komst naar Nederland, dus het uur vliegt voorbij.

Hoe was het om op te groeien in Suriname?
Ik ben de middelste tien kinderen, mijn ouders zijn gescheiden. Mijn vader is nog een keer getrouwd en toen kwamen er nog vijf bij. We groeiden op in de stad Paramaribo. Mijn vader had een bedrijf aan huis. Hij maakte pindakaas. Ik was altijd meer geïnteresseerd in het bedrijf en alle machines die daarin stonden, dan in school. Dat boeide me veel meer en er was altijd heel veel werk te doen daar. Als er machines stuk gingen, moest ik ze laten repareren en daar leerde ik veel van. Eigenlijk wilde ik liever spelen, maar achteraf is het wel heel goed geweest, want het heeft daardoor wel mijn interesse gewekt.’

Welke dingen waren echt anders in Suriname?
Ik was 21 jaar toen ik hier kwam. Ik wist eigenlijk al heel veel over het Nederland, want dat leerden wij op school. Zo kende ik alle provincies en hun hoofdstad en wist ik dat er verschillende seizoenen waren. In Suriname is het natuurlijk altijd warm. Als ik in Suriname een kaart van Nederland zag van met een kale boom erop dacht ik altijd: een kale boom is toch een dóde boom! Zo is dat in ieder geval in Suriname. In Nederland is het verplicht om je diploma te hebben als je in een zwembad wil zwemmen, dus ik ben hier op zwemles gegaan. Ik zat in een klasje met allemaal kleine kinderen van 10 of 11 jaar en ik was 21 jaar, dat was best wel een beetje raar.’

Was u ook van plan in Nederland te blijven?
‘Ik had al verteld dat mijn vader een pindakaasbedrijf had.  Nu had ik met mijn broers besloten om naar Nederland te gaan om techniek te gaan studeren. Ik wilde meer kennis opdoen over machines en techniek om dat dan weer mee terug te nemen naar Suriname. We wilden met mijn vijf broers een hele notenindustrie in Suriname oprichten. Toen ik geslaagd was voor mijn diploma bleek dat in Suriname de militairen de macht hadden overgenomen. Mijn vrienden zeiden: ‘wacht maar even met terugkomen, want hier is het nu echt te gevaarlijk’.’

Hoe werd u opgevangen in Nederland?
‘Mijn zus was al in Nederland. Ze woonde in Nijmegen, dus daar kreeg ik gewoon in een kamer in haar huis. De studie die ik wilde volgen was in Amsterdam, maar ik ben eerst een jaartje in Nijmegen gebleven en heb daar een technische opleiding gevolgd. Het jaar erop verhuisde ik naar een woning in de Bijlmer en ging naar school in Zaandam. In Nijmegen zat ik alleen maar met jongens op de school. Ik was daar nieuw en wilden ze me uittesten; úitdagen zeg maar.  Ze wilden kijken hoe sterk ik was, maar ze wisten niet dat mijn vader een worstelaar was.  Als ik iemand vasthad, liet ik niet meer los. Dankzij hem heb ik een hele krachtige hand. Ik heb het ze nooit gezegd, maar kreeg daardoor wel respect.’

U heeft ook van alles moeten achterlaten in Suriname, vond u dat lastig?
‘Het blijft niet leuk om alles achter te laten, maar ik dacht: ‘wel ik ga terug op vakantie naar Suriname’. Ik ben uiteindelijk in die 53 jaar dat ik nu hier woon, nog maar drie keer terug geweest.’

Hoe is het nu met de Bharos-pindakaasfabriek?
‘Mijn vader heeft het bedrijf gegeven aan mijn jongere broertje; hij was toen 21 jaar. In die tijd leverden we ook veel pindakaas aan het leger en aan de militairen. Op een dag kwam een hoge militair vertellen dat hij minder ging betalen per pot pindakaas. Mijn broertje was woest en schreef een brief aan Bouterse dat hij wilde praten over verhoging van de prijzen. Maar tijdens het gesprek werd hij niet gehoord. Hij zei: ‘meneer Bouterse als u doorgaat, dan bent u binnenkort president van muizen en kakkerlakken’. Niet lang daarna zijn allemaal vrienden van mijn broer opgepakt en vermoord tijdens de decembermoorden. Mijn broer was gelukkig net op tijd gevlucht in het ziekenhuis waar zijn vrouw werkte.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

School: Het Wespennest

‘We zijn allemaal mensen en we moeten goed met elkaar leven’

 

Felix, Pilar, Noa, en Suzie van basischool Het Wespennest interviewen Mustafa Ayranci. Meneer Ayranci is 71 jaar en heeft een bijzonder levensverhaal. Hij groeide op in Turkije en kwam op 20-jarige leeftijd naar Amsterdam.

Kunt u ons iets meer vertellen over uw jeugd in Turkije?
‘Op mijn zevende ging ik naar een school waar iedereen Turks sprak. Ik sprak Koerdisch, en dat leidde tot problemen. Mijn meester kon ik niet verstaan en op een dag pakte hij me bij mijn haren en tilde me op. Die pijn draag ik nog steeds met me mee. Het was een keerpunt dat me motiveerde om te strijden tegen discriminatie in al zijn vormen.

Is Mustafa uw echte naam?
‘Mijn echte naam is Masta, dat betekent ‘hoge berg’. Maar door het verbod op Koerdische namen in Turkije werd het Mustafa. Mijn identiteit blijft geworteld in mijn Koerdische afkomst, maar mijn naam is veranderd voor een leven in vrijheid.

Was het moeilijk om Nederlands te leren?
‘Ik was 20 jaar toen ik naar Nederland kwam. In drie maanden leerde ik Nederlands dankzij mijn collega Henk. Hij legde overal briefjes neer met Nederlandse woorden en we herhaalden ze samen. Het was een intensieve, maar waardevolle leerervaring. Tot op de dag van vandaag is Henk nog altijd mijn beste vriend.’

U komt op voor de rechten van migranten in Nederland, hoe precies?
‘Ik streef naar gelijkheid. Voor mijn pensionering richtte ik de Turkse HTIB op, die streeft naar gelijke lonen en bescherming van de rechten van gastarbeiders. Nu help ik in mijn vrije tijd mensen in Amsterdam en verwijs ik discriminatiezaken door naar het Landelijk Meldpunt. Ik geef jullie graag mee; ‘wees lief en behulpzaam naar elkaar toe. We zijn allemaal mensen en we moeten goed met elkaar leven.’

 

School: Het Wespennest

‘Mijn moeder zag overal dode mensen op straat liggen en ze wist niet of wij nog leefden’

Anita Kluge is nu 53 jaar en geboren in India. Haar achternaam is Duits, omdat ze getrouwd is met een Duitse man. Sam, Juliette, Rosa, en Lenne interviewen mevrouw Kluge in de kamer van de directeur van basisschool Het Wespennest. Als na een korte kennismaking het interview begint, luistert iedereen ademloos naar haar bijzondere verhaal.

Waar bent u opgegroeid?
‘Ik kom uit het midden van India, het dorpje waar ik ben opgegroeid heet Agariya. Dat is een heel mooi dorp. Ons gezin bestond uit vier kinderen. Ik ben de tweede. Mijn opa en oma woonden ook bij ons. We woonden op een boerderij en hadden heel veel dieren; een buffel, een stier, papegaaien, een pauw en een mangoest. Dat is een soort knaagdier die slangen kan doodmaken. Het was een heel fijn huis. Toen ik 6 jaar was zijn we naar de stad Bhopal verhuisd, ongeveer twintig kilometer verderop. Dat is niet zo’n mooie stad. Daar woonden we in een klein huurhuis.’

Hoe was het om naast een fabriek te wonen?
‘We woonden naast een Amerikaanse fabriek die pesticiden voor de landbouw maakt. In de nacht van twee op drie december 1984 was er een gasexplosie in de fabriek. Mensen kwamen aan de deur: ‘rennen, rennen, rennen voor je leven’. Mijn ouders waren weg. Ze waren in Bombay omdat mijn vader als gastarbeider ging werken in Koeweit en mijn moeder hem naar het vliegveld ging brengen. Ik was toen 14 jaar, was alleen thuis met m’n broertjes, zusje èn met mijn opa en oma, maar die konden niet meer zo goed lopen. Het was heel druk op straat, overal renden mensen. Mijn vader had vroeger al als chauffeur van de directeur van die fabriek gewerkt en had me ooit verteld wat ik altijd heb onthouden; als er ooit iets gebeurt met de fabriek dan sluit je alle deuren en ramen en maak je de gordijnen nat. Dus dat heb ik gedaan. Zo hebben wij het overleefd. In de straat waar ik woonde waren wel vijf mensen doodgegaan. Een klasgenootje van mij woonde tegenover de fabriek en is haar hele familie verloren. In totaal zijn er 20.000 mensen overleden. Mijn moeder kwam de volgende dag weer thuis met de trein. Voor haar was het heel traumatisch, want ze zag overal dode mensen op straat liggen en ze wist niet of wij nog leefden.’

Hoe zag uw leven er later uit?
‘Ik heb mijn school afgemaakt, ben daarna naar de universiteit gegaan om te studeren. Ik heb mijn Master gehaald in sociologie en filosofie. Ik heb tot mijn 28e daar gewoond.
Het is geen leuk verhaal maar ik vind het belangrijk om dit met jullie te delen. Ik had een hele slechte relatie. Het was met een Indiase man, hij was een journalist. Hij was heel jaloers. Hij mishandelde mij, dat was heel erg. Ik ben een hele sterke vrouw en heb ook een sterke persoonlijkheid, maar ik heb toch twee keer op het punt gestaan om zelfmoord te plegen. Niemand wist hoe slecht het met me ging, want ik vertelde het aan niemand. Het was tijdens mijn studie, ik heb het toen heel zwaar gehad.Ik vertel jullie dit omdat wanneer jullie ooit later misschien een relatie krijgen, je altijd heel goed moet onthouden dat liefde nooit pijn mag doen. Niet lichamelijk en ook niet geestelijk. Liefde is nooit slecht.’

Wanneer bent u toen weggegaan en hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Ik was 28 en toen zat ik voor het eerst in een vliegtuig op weg naar Duitsland daar woonde mijn man in Aken. Ik ging in Duitsland als tolk werken, ik leerde de taal erg goed op de universiteit daar. Duitse mensen spreken geen andere taal dan Duits, dus leerde ik het snel. Niet veel later gingen we trouwen. Mijn man kon in Nederland bij een Amerikaans bedrijf werken, in 2000 verhuisden we. Toen ik hier kwam, sprak iedereen Engels tegen mij, dus ik was blij dat ik niet nog een taal hoefde te leren. Ik had kleine kinderen en was altijd thuis; mijn man werkte en verdiende het geld. Ik heb mijn leven aan de zorg voor de kinderen gegeven. Toen ze naar de middelbare school gingen, ben ik pas Nederlands gaan leren.’

Zijn er veel verschillen tussen het leven hier en in India?
‘Toen ik naar Duitsland kwam was ik eerst in shock, ik zag nergens kinderen op straat spelen. Ik kwam uit een omgeving in India waar heel veel mensen wonen.  Hier was alles zo netjes. In India ga je gewoon achter een boom zitten als je moet plassen. Je steekt daar gewoon de weg over, maar hier moet je wachten tot het stoplicht op groen springt. Het eten is ook heel anders, wij eten in India drie keer warm en met heel veel kruiden. Hier eet je maar één keer warm en met heel weinig kruiden. En afspraken maken dat doe je in India ook niet; alles gaat spontaan. Hier moet je iets plannen en ook nog op tijd komen. Dat vind ik soms best lastig.’

 

School: Het Wespennest

‘Die vliegen moesten de dood en kleuters moesten met vliegenmeppers aan de slag’

In de ruime, lichte flat van Willy Glorius in Amsterdam-Noord worden de kinderen van het Wespennest hartelijk ontvangen. Drankjes en heerlijke spekkoek, Indische cake staan klaar.  Er valt een hoop te zien zoals schilderijen uit het vroegere Indië, beeldjes en honden-knuffels. De kinderen bewonderen het lintje wat mevrouw Glorius voor al haar werk heeft gekregen.

Hoe zag uw gezin eruit?
‘Ik ben geboren in Sibolga op Sumatra  in 1931. Mijn moeder was afkomstig uit Arnhem en ze ging in Sumatra als kraamverpleegkundige werken en ontmoette daar mijn vader. Ik heb geen broertjes en zusjes. Mijn vader hield heel erg van knutselen. Als hij een lamp ging repareren, legde hij mij alles uit. Mijn moeder hield van naaien en koken. We deden veel samen en mijn ouders namen mij ook overal mee naar toe. Dat ik enig kind was vond ik dus helemaal niet erg.’

Hoe was het om in een koloniale maatschappij op te groeien?
‘Ik heb er weinig van gemerkt ik denk dat het veel uitmaakt hoe je ouders je opvoedden. Voor mijn ouders was iedereen gelijk. In onze straat woonden we met allemaal verschillende nationaliteiten door elkaar. Hollandse kinderen, Indische en Arabische kinderen: we speelden samen buiten en je achtergrond maakte niets uit.Wat wel anders was dat je verschillende religies had binnen het onderwijs.’Verder had je in die samenleving bediendes. De baboe, een bediende voor het koken en om op de kinderen te passen, iemand die de tuin verzorgt. Zij werden wel goed behandeld en betaald voor hun werk. Ook dat vonden we eigenlijk heel gewoon.’

Kunt u iets vertellen over het leven in het kamp?
We waren bezet en de Japanners hadden zogenaamd beschermde wijken in de stad voor de vrouwen en de kinderen. Daar zat wel prikkeldraad omheen. De mannen werden opgepakt en gingen naar het front. Je plekje was vijtig centimeter breed en twee meter in de lengte. In zo’n ruimte als deze kamer woonden dus wel tien mensen! Je moest zelf brandstof regelen om te koken, heel veel hout moesten we stapelen. We kregen voor de ochtend en avond brood, maar niet luchtig brood wat jullie eten… met dit brood kon je iemand de hersens inslaan, zó hard was het.
Er heersten allemaal tropische ziekten in het kamp zoals dissenterie (een darmziekte) en TBC. Vliegen brachten ziektes over dus wat moest er gebeuren? Ja, die vliegen moesten de dood en kleuters moesten met vliegenmeppers aan de slag, dan gingen ze in potjes en moesten ingeleverd worden. Ik was met mijn moeder drie jaar in het kamp en mijn vader was krijgsgevangene. We hadden geen idee waar hij was.Tot uiteindelijk op een plein er dagelijks via luidsprekers namen werden omgeroepen door het Rode Kruis. Op die manier hebben we mijn vader  gelukkig teruggevonden.’

Voelde u zich gediscrimineerd toen u in Nederland aankwam?
‘Weten jullie, het is maar net wat je thuis geleerd hebt: voor mijn ouders was iedereen gelijk. Zij hebben nooit iemand gediscrimineerd. Ik heb daar zelf eigenlijk ook nooit last van gehad. Toen we in Nederland aankwamen was ik 15 jaar en kwam ik in Eindhoven terecht in de eerste klas van de middelbare school. De andere leerlingen waren veel jonger dan wij. Je merkte dat mensen heel verbaasd reageerden dat ik zo goed Nederlands sprak.’

 

School: Het Wespennest

‘Als ik nu met Oud en Nieuw rotjes hoor afgaan, dan zit ik stijf van angst’

Emilia fietst voorop en wijst ons de weg als we naar Jeannette van der Stelt rijden. Zowel zij als Tobian wonen in dezelfde straat waar mevrouw van der Stelt woont, alleen hebben ze haar nog nooit eerder ontmoet. Mevrouw van der Stelt is geboren in 1943 in Zwolle, maar heeft vele jaren in haar jeugd in Nederlands-Indië gewoond. Mevrouw heeft lekkere maiskoekjes gebakken, maar in Indonesië noemen ze dat maisfrikandellen. Die eten Aram, Emilia en Tobian van het Wespennest allemaal op.

Waarom gingen jullie naar Nederlands-Indië?
‘Mijn vader had twee broers die naar Nederlands-Indië vertrokken waren. Ook hij wilde daar graag heen. Dat was nog voor de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken. Mijn vader was gemobiliseerd, opgeroepen voor het leger. Hij is in zijn gewone burgerkleren, dus niet in uniform, naar de commissie gegaan om daar voor een functie als leraar te solliciteren. Men vond dat niet netjes, dus werd hij afgekeurd. Na de oorlog werd hij wel aangenomen. Hij wilde graag het volk daar helpen om zelfstandig te worden. Hij had landbouwkunde gestudeerd en wilde dat gaan onderwijzen aan de oorspronkelijke bewoners.’

Wat weet u nog van de reis erheen?
‘Mijn vader was al eerder gegaan in 1948 om een huis te zoeken en alles voor te bereiden in Malang voor onze komst. Mijn moeder reisde alleen met vier kinderen. Ik was toen vijf jaar en mijn jongste broertje was drie. We gingen met de ‘Willem Ruys’ en zaten meestal in de crèche van het schip, waar iemand op ons lette.’

 Hoe was het leven daar?
‘Ik kwam in Malang terecht in een klas met drie Nederlandse kinderen en de rest waren Indonesische of Chinese kinderen. ’Pinda’ noemden ze me. Iedere dag gingen we mandiën, dat is baden. Met een leeg boterblik schepte je water over je lichaam. Uit het putje kwamen dan kakkerlakken tevoorschijn. We waren helemaal gewend aan alle dieren die daar rondkropen hoor. We hadden  ook regelmatig slangen in onze tuin.
Van mijn vijfde tot mijn negende woonde ik in Malang. Ik hoorde ook regelmatig dat er geschoten werd. Als ik nu nog met Oud en Nieuw rotjes hoor afgaan dan zit ik stijf van angst. Dat heb ik van de oorlog daar overgehouden.’

‘In 1955 gingen we vanuit Nederland weer terug naar Indonesië, nu kwamen we terecht in Bandung. Dat is ook een stad op het eiland Java. Ik had daar een aapje als huisdier, Kees. Ik nam hem overal mee naar toe. Dan zat ie op mijn schouder. Ik noem mijn kinderen nu ook ‘mijn aapjes.’ In 1958 moesten we het land uit en Kees was toen twee jaar. We hebben hem naar de dierentuin van Bandung gebracht.’

Hoe vond u het om steeds zo op en neer te reizen?
Het was altijd wel weer spannend. Ik moest steeds weer heel veel achterlaten. Ik ben dus heel vaak verhuisd van Nederland naar Indonesië en weer terug. Ik ben heel vaak van school veranderd en dat vond ik wel jammer. Had ik net vriendjes gemaakt, moest ik weer weg. Vooral die laatste keer in 1958 moest ik heel veel voorgoed achterlaten. Ons hondje en dat aapje, en ook mijn vader bleef toen achter daar. Dat vond ik wel heel erg.’

‘Wij moesten het land uit van de nieuwe president van Indonesië, Soekarno. In 1958 wilde hij ook Nieuw-Guinea bij zijn eilandenrijk voegen. Vrouwen en kinderen moesten het land uit en Nederlandse scholen werden gesloten. Toen moesten wij dus naar Nederland terug.’

Hoe was het na die tijd in Nederland?
‘Eenmaal weer in Nederland kwamen wij terecht in een opvangkamp, eigenlijk zoals de mensen die nu vluchten uit hun land. Daarna hebben we nog in een pension gewoond met heel veel, voornamelijk oude mensen. Mijn moeder kreeg later een baan als onderwijzeres in Rutte, met een huis erbij. Ik ben nu heel dankbaar dat ik deels ben opgegroeid in Indonesië. Ik ben gefascineerd door hun manier van leven, de bereiding van het Indonesische eten, wat ze doen met de natuur en hoe gastvrij families daar met elkaar omgaan.’

 Hoe kijkt u terug op het koloniale leven in Indonesië?
‘We hadden bedienden, ‘de kokkie’ kookte voor ons, ‘de baboe Cuci’ deed de was. Voor de tuin hadden we een ‘kebon’, een tuinman. Het slechte van kolonialisme is als je gaat bepalen wat de mensen moeten verbouwen, zoals in het cultuurstelsel. Dat was alleen gericht op meer en meer geld verdienen.’

 

 

School: Het Wespennest

‘Ik heb haar niet kunnen vinden omdat ik haar slavennaam niet weet’

Orelia Blinker ontvangt Bob, Seppe en Milan bij haar thuis in Volewijck. De jongens van basisschool het Wespennest worden hartelijk ontvangen en hebben veel vragen voorbereid die ze aan mevrouw Blinker gaan stellen. Mevrouw is geboren in 1940 in Marowijne District in Suriname, op een plantage die Vacomjetepousse heette. Ze waren thuis met zes kinderen, had veel familie en heeft een leuke jeugd gehad. Mevrouw Blinker was 24 jaar toen ze met haar zoontje naar Nederland kwam, zwanger van de tweede. (1964).

Hoe was uw jeugd in Suriname?
‘Ik had een leuke jeugd, ik had veel plezier en heel van familie om me heen. We waren altijd bij elkaar. Ik had ook een honddie Jack heette, hij was echt mijn speelkameraad. Er waren niet veel andere kinderen in de buurt. Ik ben geboren op een plantage, daar was het altijd heel gezellig. We waren niet rijk, maar hadden nooit honger. Toen ik de leeftijd had om naar school te gaan moest ik naar de stad, naar Paramaribo. Tot ik 18 was en op de Mulo zat, woonde ik bij mijn nicht.Ik vond het niet echt leuk dat ik naar Paramaribo moest. Mijn familie zag ik niet veel meer, alleen tijdens de vakanties en dan ging ik ook direct daarna terug.’

Hoe was de reis vanuit Suriname?
Ik ben verhuisd naar Nederland omdat mijn man hier was, hij studeerde hier. Hij heeft een studie tot bankwerker gevolgd, daar was destijds veel vraag naar. We zijn met de boot van Suriname naar Nederland gegaan, dat duurde maar liefst twee weken. Je had geen vertier, je dag bestond uit eten, drinken en dan slapen. s’Avonds werd er wel eens gedanst.’

Waar woonde u vroeger in Nederland?
‘Ik heb vroeger vier jaar in Amsterdam-Oost gewoond, tot ik naar Noord verhuisde. De mensen waren leuk in Amsterdam, ik had hele lieve buren. Ik heb nooit nare opmerkingen gehad van andere mensen. Er waren niet veel zwarte mensen in de buurt waar ik woonde, slechts twee gezinnen.’

 Wat kunt u zich het beste herinneren van Suriname?
‘Alles, ik kan me alles herinneren. De schooltijd was heel leuk, ik ben op de basisschool wel eens gepest omdat ik goed kon leren. De meester trok me dan wel eens voor, dat vonden andere kinderen niet leuk. Ook kan ik me de Tweede Wereldoorlog nog goed herinneren, ook al was er geen oorlog in Suriname; we merkten dat wel. Suiker konden we bijvoorbeeld alleen maar op de bon halen. Tijdens oorlog wilde de Duitsers ook kolonies hebben, ze zijn zelfs naar Suriname gegaan, maar daar hoor je nooit wat over. Ze kwamen met een oorlogsschip, maar voordat ze aan land konden komen, capituleerden ze al.  Ze konden dus niets uitrichten en hebben zich overgegeven.’

Heeft u familie gehad die de slavernij hebben meegemaakt?
‘-ijn opa en oma niet, maar mijn overgroot-opa en -oma wel. Er is tegenwoordig een website waar je kan zoeken naar familie uit die tijd. Ik heb dat gedaan en vond heel veel mensen, alleen mijn overgrootmoeder niet. Ik heb haar niet kunnen vinden omdat ik haar slavennaam niet weet. Slaven kregen vroeger speciale slavennamen, ‘bemoeial’ is er bijvoorbeeld één.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892