School: Et Buut

‘Ik vroeg me af: Wat zouden ze met al die lijken doen, gaan ze die in de Zaan dumpen?’

Bep Last (1930) ontvangt Jill, Mika en Sven van basisschool Et Buut en praat enthousiast over haar zes kinderen en haar twintig kleinkinderen. Ze heeft zelfs vijftien kleinkinderen. Ze laat een boek zien waarin ze haar ervaringen tijdens de oorlog in heeft geschreven voor haar familieleden. Ze is al achtentachtig jaar, maar weet zich nog heel veel te herinneren.

U heeft de fusillade op de Burcht meegemaakt. Hoe voelde u zich toen?
Op 6 februari 1945 om zeven uur ’s morgens, ik was toen vijftien, werd ik door mijn ouders op pad gestuurd om olie te halen. Toen ik via de poort achter de tuin uitliep, stond daar een Duitse soldaat. Ik mocht er niet door. Ik vroeg  het nog een keer in het Duits, maar dat mocht niet. We gluurden door de gordijnen –  alles was verduisterd, en toen zagen we dat er ook voor op straat Duitsers stonden. We werden uit ons huis gejaagd en moesten allemaal naar de Burcht. Achter uit de straat kwam iedereen aangesneld en het was overal een enorm lawaai. Er werd geroepen dat onze huizen in brand werden gestoken. Vreselijk. Wat een angst heb ik gehad. De Duitsers liepen achter ons aan en joegen ons op: ‘Vlugger, sneller’.  Er waren heel veel mensen op straat. Op de Burcht stonden gevechtsbatterijen. We dachten dat we doodgeschoten werden en ik weet nog dat ik me afvroeg: ‘Wat zouden ze met al die lijken doen, gaan ze die in de Zaan dumpen?’

Was u opgelucht toen u thuiskwam?
‘Na uren mochten we gelukkig weer naar huis. Later hoorde ik pas dat er tien mensen waren doodgeschoten door de Duitsers, en dat de Duitsers in de huizen op zoek waren geweest naar wapens, omdat er een verrader dood was geschoten. Ik kende hem, Fred Kater heette hij. Hij was enig kind.  Zo zielig voor zijn ouders en familie. Toen we binnen kwamen begon mijn moeder te huilen, alles was overhoop gehaald. Vader zei: ‘Ga jij maar even op bed liggen. Bep en ik ruimen op.’ Het was echt een enorme troep. Een doos kralen was omgegooid en de kralen lagen overal in het huis. Er was een gouden horloge weg en een doosje sigaretten. Mijn vader rookte niet, maar dat wilde hij ruilen voor spullen. En het stonk enorm, want een van de Duitsers had bovenaan de trap zijn behoefte gedaan.

Wat was het ergste wat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Dat was de honger. Niet in het begin hoor, maar de laatste winter. We hadden niets meer. Je kreeg één boterham per dag en soms koolsoep, als mijn vader kolen had gehaald bij een boer in de Wieringermeer. Hij had er dagen over gedaan, hij was op de fiets en moest terug lopen met  de kolen, witte en rode. Daar maakten we soep van, alleen met water eraan toegevoegd. Het vulde niet echt, maar je had in elk geval iets in je buik. Je had snel weer honger. We kregen ook eten van de gaarkeuken, maar dat was niet lekker. Je ging daar naartoe met een emmertje, één bon per persoon. Het was stamppot of dikke pap. Ook als het niet lekker was moest je het opeten, dan had je iets in je maag. Van een tante kreeg ik een halve boterham voor mijn verjaardag, dat was het mooiste cadeau dat ik ooit heb gekregen. Ik sneed het in dunne plakjes en heb er dagen over gedaan om het op te eten. Met niets erop, maar ik genoot ervan.

      

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

School: Et Buut

‘Nee, ik denk niet dat ze het overleefd hebben’

De tafel van mevrouw Allan-de Wit (1934) ligt met foto’s en mapjes. Ze heeft veel over de oorlog bewaard en weet er goed over te vertellen. Als elfjarig meisje was ze ooggetuige van de fusillade op de Burcht, waarbij tien mensen door de Duitsers zijn doodgeschoten als vergeldingsactie. Melle, Kenji, Puck en Freija interviewen haar bij haar thuis.

Bent u bang geweest in de oorlog?

Het was een hele rare tijd. Als kind begreep je er niks van, ik was zes jaar toen de oorlog begon. Mijn ouders hadden een sigarenwinkel op de Zuiddijk 105 en mijn moeder kookte altijd een pannetje eten voor mijn oma, die op de Prins Hendrikkade woonde. Dat bracht ik vaak tussen de middag langs. Op een dag kwam ik binnen en toen duwde oma mijn hoofd omlaag, zodat ik niet zou zien wat er buiten gebeurde. Maar ik keek toch, gek hè. Net op dat moment werden er tien mannen door de Duitsers uit een militaire auto getrokken en op een rijtje gezet. Ze hadden allemaal kettingen aan hun voeten. En toen: pang! Binnen een paar seconden was het gebeurd, werden ze allemaal doodgeschoten. Daarna werden hun lichamen weer in de auto gesleurd. Op de straat lag heel veel stro, dat was om het bloed op te vangen. Dat stro gooiden de Duitsers zo in de Zaan en toen gingen ze weer weg. En tijdens een razzia zijn alle mensen uit onze buurt uit hun huis gehaald en die moesten allemaal op de Burcht staan. Heel toevallig hoefden wij ons huis niet uit; wij woonden op de hoek van het Pantepadje, en dat was precies de grens. Vanuit het raam van de sigarenwinkel waarboven we woonden, konden we alles zien. Ook mijn oma stond tussen de mensen. Toen was ik wel bang, ja. We dachten eerst dat de Duitsers iedereen zouden doodschieten, maar dat gebeurde niet. Mijn zus en ik gingen kijken op de slaapkamer boven en ik weet nog dat er een Duitse soldaat met een geweer op straat stond. Het was een jonge knul, ik denk rond de twintig, en hij zwaaide en knipoogde naar ons.

Heeft u nog spullen bewaard uit de oorlog?

Ik heb nog heel veel foto’s en een stamkaart. En bonkaartjes. Je kon niet gewoon eten kopen, dat moest je betalen met een bon. Je had bijvoorbeeld bonnen voor textiel en voor vlees. Een keer, na de bevrijding, gingen er vliegtuigen over en die liet pakketten met Zweeds brood vallen. Die kreeg je ook op de bon. Ik heb niet echt honger geleden. Mijn vader kon door zijn werk weleens aan extra vleesbonnen komen. Daar hadden we mazzel mee. We woonden naast de kruidenier Simon de Wit, en daar mocht ik weleens mee-eten, ik was namelijk een heel mager dun gevalletje.

Kende u ook Joodse mensen in de oorlog?

Wij hadden een hele grote kelder onder ons huis en daar woonden Joodse mensen. Ze maakten er leren portemonneetjes en tassen. En aan de overkant woonde Pais, die verkocht elektrische spullen. Die mensen waren op een gegeven moment allemaal weg. Dat vond ik wel erg, want met hen hadden we veel contact, ook met hun kinderen. Ik heb zelf niet gezien dat ze afgevoerd werden, dat gebeurde als je er niet was, of als je sliep. Nee, dat was niet fijn. Waar ze naartoe zijn gegaan, ik weet het niet, wij dachten naar Duitsland. Nee, ik denk niet dat ze het overleefd hebben. We hebben nooit meer iets over ze gehoord. Ook in de klas hadden we Joodse kinderen. Die waren ook opeens weg. Maar niemand had het erover. Het was gewoon zo.

 

 

 

 

 

 

School: Et Buut

‘In de winter vroeg een boer of ik mijn broek uit wilde trekken, hij wilde er een kool voor ruilen’

Op weg naar het huis van mevrouw Annie van Soest-Pel (93 jaar) zijn ze gespannen; de elfjarige Ermias, Nyah en Keesje en de tienjarige Wende. Hoe zou het zijn, wat zal mevrouw Van Soest-Pel zich nog herinneren en zou ze de vragen wel goed vinden? Maar niets van deze spanning blijkt nodig als de vrouw hen lachend tegemoet komt en vertelt dat ze naar het gesprek uitkijkt, maar zelf ook een beetje zenuwachtig is. Als we om de tafel zitten, loopt het gesprek eigenlijk meteen vanzelf.

Hoe vond u het toen de Duitsers binnen vielen?

Och mijn kind, dat was heel erg, je zag de vliegtuigen zo over vliegen. We keken altijd welke richting ze op gingen, zodat we wisten naar welke stad ze vlogen. Dan luisterden we naar Radio Oranje en konden we volgen of de vliegtuigen succesvol waren geweest. Aan de overkant van ons huis op de Prins Hendrikstraat woonde een familie die sympathiseerde met de Duitsers en als hij Duitse vliegtuigen over zag vliegen, riep hij vol trots; ‘Daar gaan we, nog even en dan worden we allemaal Duits.’ De hele buurt was daar erg boos over, maar ja wat kon je er aan doen?

Had u genoeg te eten tijdens de oorlog, en wat at u?

Als vijftienjarig meisjes ging ik op de fiets naar de Beemster en daar probeerde ik spullen voor eten te ruilen. Vaak kreeg ik tarwe, waar mijn moeder thuis brood van bakte. Zo hadden we in ieder geval iets te eten. Beleg was er niet en naarmate de oorlog voortduurde, werden de boeren minder gul met het geven van voedsel. Ik heb een keer een speelgoedtrein van mijn broer geruild voor wat graan. In de winter vroeg een boer of ik mijn broek uit wilde trekken, hij wilde er een kool voor ruilen. Maar dat deed ik niet, want het vroor en ik moest nog terug op de fiets. Toen kreeg ik niets te eten mee. Ook was er een gaarkeuken op de Burcht, waar ik af en toe soep haalde. Soms, wanneer de avondklok was ingegaan, schuilden er in het kanaal achter ons huis dekschuiten met groente. In ruil voor wat warme thee of soep voor de schippers haalden we met een bootje groente, wortelen, kolen en rapen. De schippers knepen dan een oogje dicht. Maar in de oorlog was er geen snoep, geen fruit, geen beleg en geen vlees of vis te eten.

Met welk gevoel kijkt u terug op de oorlog?’  

Ik ben opgevoed met de gedachte: ‘Als je wakker wordt, moet je goed doen’. Dit zei mijn moeder altijd en daar leefde de familie naar. Elke dag zag je mensen in nood, kinderen die het moeilijk hadden, Joodse gezinnen die moesten vluchten en Rotterdammers in nood. Elke dag kijken wat je voor een ander kan betekenen zorgde ervoor dat we veel mensen hebben kunnen helpen en redden. Die instelling heb ik na de oorlog ook nageleefd: doe ‘s ochtend je ogen open en als je iemand kan helpen, dan doe je dat.

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892