School: Et Buut

‘Kinderen riepen ‘moffenjong’ en ‘hoerenjong’ naar me’

Op een zonovergoten woensdagochtend fietsen Xavier, Julian, Tess en Jasmin van basisschool Et Buut in Zaandam naar de (aanleun)woning van Siem Meijn. De ontvangst is hartelijk en gastvrij; voor de kinderen zijn er pakjes chocomel (Sinterklaas is bijna in het land), maar er wordt ook met alle liefde koffie en thee gezet. En er is taart voor iedereen. Aan de muur hangen mooie foto’s van zijn kleinkinderen en op de gang prachtige spreuken over het opa- en oma-zijn. Het is meteen duidelijk: hier woont een hele trotse opa. Siem Meijn werd kort na de oorlog geboren en kwam er later achter dat zijn vader niet zijn biologische vader was.

Hoe was de oorlog voor uw moeder?
‘Mijn moeder is tijdens de oorlog, in oktober 1944, meegegaan met de Duitsers. Als 18-jarig meisje kreeg ze verkering met een Duitser. Op 7 mei 1945, dus na de bevrijding, kwam ze in de middag terug, op de verjaardag van mijn tante. De verjaardag werd gevierd op het Noordeinde in Oostzaan. Die dag verschenen er 120 mensen op het erf. In Oostzaan zeggen we dan: ‘Ze kwamen de worf op’. Ze kwamen voor mijn moeder. Twee mensen stapten naar voren. Omdat mijn moeder met de Duitsers was gegaan, moest ze worden kaalgeschoren. Daarna zouden ze teer over haar hoofd gooien. Teer gaat bijna niet meer van je af. Zo moest ze boeten voor haar verkering met een Duitser. Mijn opa is toen naar buiten gegaan. Hij had een ‘skietmasker’ bij zich, dat vroeger werd gebruikt om een koe te doden. Uiteindelijk heeft hij met die twee mensen afgesproken dat mijn moeder een half jaar niet naar buiten zou gaan. Deed ze dat wel, dan zou ze alsnog worden kaalgeschoren.’

Hoe groeide u op zo kort na de oorlog?
‘Met mijn moeder, mijn pleegvader, drie zussen en een broer woonde ik op het Noordeinde. Toen ik jong was, wist ik trouwens nog niet dat hij mijn pleegvader was. Mijn zusjes en broer werden altijd voorgetrokken. Op school moest ik van mijn pleegvader op mijn rapport voor ‘vlijt en gedrag’ een goed hebben, de rest mocht een 6 zijn. Met kerst kreeg ik als 7-jarig jongetje toch een 6 voor ‘vlijt en gedrag’. Mijn moeder kon alleen maar tegen me schelden, dat ga ik hier niet herhalen. Ze zei dat ik maar moest wachten totdat mijn pleegvader thuis kwam. Voor straf moest ik alle rekentafels uit mijn hoofd leren. Daar stond ik, in de hoek, met mijn handen op mijn rug alle tafels uit de 1e en 2e klas op te zeggen. De volgende dag ging mijn moeder mee naar school. Ik zie nog voor me dat de juf begon te rennen toen ze mijn moeder zag, met mijn moeder er achteraan. Ik weet nog altijd niet wat ze toen heeft gedaan, maar van de Noorderschool vertrok ik daarna naar de Kerkbuurtschool. Ik werd veel gepest, kinderen riepen ‘moffenjong’ en ‘hoerenjong’ naar me. Ik snapte dat als kind nooit.’

Wanneer wist u wie uw echte vader was?
‘Toen ik 18 jaar was ben ik daarachter gekomen. Mijn moeder vertelde nooit iets over het verleden, tot ze ineens vanuit het niets riep: ‘Je vader komt uit de rimboe, daar bedoelde ze het Twiske mee, en dit is hem!’ Hij bleek helemaal geen Duitser te zijn. Op een vel papier zag ik zijn naam staan: Dirk Siebons. Meer zei ze niet, daar moest ik het mee doen. Oostzaan is een dorp, iedereen praat alles door. Zo kwam ik toch veel te weten. In het dorp riepen ze ook naar me ‘en de groeten aan je echte vaar (vader)’. Die woorden dreunen nog steeds in mijn hoofd door. Mijn tantes hebben me later ook veel verteld. Ik heb uiteindelijk de andere kinderen van mijn biologische vader leren kennen. Daar ben ik erg blij om, ook al is het nooit een echte ‘broer-zus’ band geworden. Mijn opa was mijn alles, ik ben als kind ontzettend veel bij hem geweest. Ik heb er diepe bewondering voor hoe hij voor mijn moeder is opgekomen. Dat je weet dat je dochter met de Duitsers ging en dat je je leven waagde toen die 120 mensen voor de deur stonden om haar kaal te scheren. Nog altijd word ik ermee geconfronteerd wat mijn moeder in de oorlog heeft gedaan. Toen ik 59 jaar was, kwam ik bij een cursus iemand tegen die me zei: ‘Ik weet nog dat we bij je moeder voor de deur stonden’. Dan ben je 59 jaar en word je nog steeds gepest omdat je moeder met de Duitsers heeft gevreeën. Ik ben zelfs door de burgemeester gepest. Het pesten is nu eindelijk opgehouden, bijna iedereen van die tijd is dood. Er woont nog één persoon van vroeger in de Lishof, het zorgcentrum in Oostzaan. Ik heb daar 6 jaar geleden eens geholpen. Opeens hoorde ik daar een vrouwenstem en ik wist het meteen weer. Ik herkende haar stem. Die stem van ‘doe de groeten aan je vaar’. Ondanks dat ik geen oorlogskind was, ben ik het wel altijd gebleven.’

Naschrift
Na het interview heeft Siem er nog een fotoboek bij gepakt, omdat de kinderen hem om een foto van zijn moeder vragen. Hij dacht één foto van haar te hebben van toen ze 18 jaar was. Als de kinderen door het fotoboek bladeren, blijkt Siem toch veel meer foto’s van zijn moeder te hebben. Hij is bijna verbaasd. Aandachtig worden alle foto’s bekeken, het gezin van toen, de gebruiken van destijds. Onder een schoolfoto staat: Simon van der Ham, de achternaam van zijn pleegvader. Siem heeft lang niet geweten dat hij Meijn heette. In het fotoboek zit ook een envelop. Hij weet niet meer wat daarin zit. De kinderen mogen het openmaken. Het blijkt de ‘akte van inlijving’ te zijn; de verplichte keuring voor de dienstplicht als gevolg van de geboortegolf. Siem is later leraar geworden en laat trots foto’s zien van zijn klassen. Hij werkte in Den Helder en gaf werktuigkunde. Als laatste bewonderen we de foto’s van zijn kleinkinderen. Hoe kan het ook anders; deze man die zo ontzettend veel om zijn eigen opa gaf, is nu zelf een enorm liefdevolle opa geworden.

     

School: Et Buut

‘Als ik het weer zo hoor, dan ontroert mij dit heel erg’

Meneer Daub is 91 jaar. Het valt Thimo, Marijn, Floor en Eline van basisschool Et Bruut in Zaandam op dat hij nog erg veel weet over vroeger, en dat hij goed kan vertellen. Hij is heel dankbaar dat hij aan de kinderen zijn verhalen mag vertellen, en spreekt ook vol trots over zijn schoondochter die in het onderwijs zit.


Kende u Joodse mensen?

‘Ik kende de familie Eisendrath, een joods gezin dat bij ons in de buurt woonde. Het was een doktersgezin, met twee meisjes en een jongen. Die kinderen studeerden ook. Het hele gezin is vermoord door de Duitsers. Ze moesten weg. De vader zou als laatste vertrekken, maar pleegde vlak voor vertrek zelfmoord. De anderen zijn weggevoerd naar een concentratiekamp in Duitsland, waar ze zijn omgekomen. Als je het weer zo hoort, dan ontroert mij dit heel erg. Dat mensen elkaar dit kunnen aandoen. Een mens is een raar wezen. Een oom van mij is ook in de oorlog verdwenen.’

Wat viel u het meeste op tijdens de oorlog?
‘Ik heb de soldaten zien komen. Mijn vader werd opgeroepen, maar gelukkig is hij later ook weer vrijgelaten. Ik herinner me ook nog dat de Duitsers bij ons in de kruidenierswinkel kwamen, en een van de soldaten eieren kocht die hij gewoon rauw opat. Hij slurpte ze naar binnen. Dat beeld vergeet ik nooit meer. Ik vond dat zoiets raars en smerig. Later dacht ik daar nog weleens aan: stel je eens voor dat het een eitje was met een vogeltje erin.’


Zaten er onderduikers in jullie huis?

‘Nee wij hadden geen onderduikers in huis, dat durfde je niet. Maar ik had wel voor de zekerheid een luik gebouwd in ons huis, in de kast die onder de trap zat. Daar, onder de houtenvloer, had ik een ruimte uitgegraven waar mijn vader en ik konden precies in konden, dan trok je het luik dicht. Het is een keer nodig geweest dat we ons daarin moesten verstoppen. Dat was toen de Duitsers een razzia hielden. Ze zochten mannen om in Duitsland in fabrieken aan het werk te zetten. In de fabrieken werden oorlogsmaterialen gemaakt. Natuurlijk wilden wij niet naar Duitsland.’

School: Et Buut

‘Na toestemming van de burgemeester konden we eindelijk naar huis’

Met de rollator erbij als stoel voor een van de interviewers, vertelt Anton Overpelt met duidelijk veel plezier en een goed geheugen over de periode 1940-1945. ‘Ik had het goed, kwam niks tekort’, zegt hij tegen Laura, Teun, Jeamin, Makar van basisschool Et Bruut in Zaandam. Wat de boventoon voert in zijn verhalen is zijn acceptatie van hoe de dingen gaan in het leven en een optimistische, bijna dankbare kijk daarop. Dat zal hem hebben geholpen om die zware jaren, als tiener te werk gesteld in het buitenland, toch redelijk goed door te komen.

Hoe zag uw leven eruit toen de oorlog begon?
‘Ik was sinds mijn 14e al aan het werk. Bij kruidenier Simon de Wit op de Westzijde in Zaandam pakte ik levensmiddelen in, brandde koffie en mengde thee. Op een dag kwam er per post een oproep van het Arbeidsbureau dat ik me moest melden voor de ‘Arbeitseinsatz’ in Duitsland. Net als van veel andere jonge Nederlandse mannen werd er van me geeist dat ik voor de Nazi-Duitsers ging werken. Mijn vader bracht me naar het treinstation waar het afscheid van hem heel verdrietig en zwaar was. Gelukkig was ik met mijn vier goede vrienden; Jan, Cor, Gerard en Ben. De treinen waren er slecht aan toe, heel oncomfortabel. We reisden ermee naar Straatsburg, een Franse, door de Nazi-Duitsers bezette stad. Daar kregen we houten barakken als huis aangewezen.’

Hoe was uw dagelijks leven in Straatsburg en later Freiburg?
‘Het was eigenlijk best prima. We hadden nauwelijks met de Duitse bezetter te maken. De metaalfabriek waar ik te werk was gesteld, werd nog gewoon draaiende gehouden door de Fransen. We werden betaald in geld, kregen goed te eten (onder andere bij een Nederlandse hotelbaas), gingen naar de film en konden brieven schrijven met de familie in Nederland. Op die brieven werd wel censuur toegepast, dan liep er een grote blauwe inktstreep door de tekst. Zo ook in de brieven naar en van Truus. Zij werd in de oorlog mijn vriendinnetje. Voordat ik naar Duitsland vertrok, hadden we elkaar twee keer ontmoet. Eenmaal in Straatsburg, besloot ons vriendengroepje dat we de meisjes die we thuis kenden en van wie het adres wisten, gingen schrijven. En van Truus dacht ik het adres nog te weten, maar de brief kwam terecht bij de groenteboer met dezelfe achternaam als Truus. De groenteboer heeft toen uitgezocht om welk meisje het ging en hem alsnog bij haar bezorgd. Twee jaar lang elke maand een brief…De liefde groeide.’

Hoe was het werk?
‘In de fabriek werd metaal bewerkt. Een Franse baas in de fabriek zag dat ik brildragend was en vond dat gevaarlijk bij de ovens. Ik werd op de locomotief, buiten op het fabrieksterrein, aan het werk gezet. Dat was een prima baan. In de barak waar we woonden, hadden we een landkaart hangen waarop we aangaven waar de geallieerden waren, hoe ver ze al waren opgerukt. De Nazi-Duitsers hebben die landkaart verwijderd. Toen we ons aanmeldden bij de lokale voetbalclub, werd ons lidmaatschap geweigerd omdat we de Hitlergroet niet wilden brengen.’

Hoe eindigde de periode in Duitsland?
‘De laatste anderhalf jaar werkte ik in Freiburg, in een spinnerij waar stof werd gemaakt voor kleding. Freiburg werd bevrijd door de Frans-Marokkanen. We waren er heel blij mee. Na toestemming van de burgemeester van Freiburg konden we eindelijk naar huis.’

   

 

 

School: Et Buut

‘De schoten kon ik horen, maar gelukkig heb ik niets gezien’

Het is een gezellige autorit van de basisschool Et Bruut in Zaandam naar Oostzaan, met Houda, Sylvie, Rekenia en May Geerlof op de achterbank. Ze zijn op weg naar Nico Lopes-Cardozo om interessante verhalen uit de oorlogstijd te horen. Over de vragen is goed nagedacht. Ze hebben er zin in. Nico Lopes-Cardozo en zijn vrouw Agie staan al klaar in de deuropening om iedereen te ontvangen.

Heeft u een razzia meegemaakt?
‘Op een dag in 1944 werd op alle deuren geramd. Het waren de Duitsers die de buurt kwamen uitkammen. Ze duwden mij hardhandig van de trap. Later stonden we met veel mensen op de Burcht in Zaandam. Het was heel koud. Er werden mensen doodgeschoten op de Prins Hendrikkade. De schoten kon ik horen, maar gelukkig heb ik niets gezien. Het was wel angstig om mee te maken, vooral voor mijn ouders.’

Heeft u ooit een bom gehoord?
‘Ja, op een zijpaadje van de Hogendijk bij slagerij Husslage. Eerst gierende vliegtuigen en daarna een enorme knal… Het was waarschijnlijk een Engels vliegtuig dat een bom verloor. Volgens mij is de 11-jarige dochter van de slager hierbij omgekomen.’

Heeft u ook leuke dingen meegemaakt?
‘Ja zeker, Ik haalde kattenkwaad uit samen met andere schooljongens. Ik was nog klein tijdens de oorlog, maar ik weet nog wel dat ik op de Prins Hendrikkade met schoolvrienden basaltblokken in de Zaan rolde. Later bleek dat de Duitsers deze stenen hadden neergelegd om de sluis te blokkeren…’

School: Et Buut

‘Binnen de kerk waren ook verraders, dus alles moest heel stiekem’

Lucie, Yasmin, Linus en Ridder staan al bij de deur van hun school in Zaandam klaar om Marian Schaap op te wachten. De kinderen zijn wat nerveus, maar mevrouw Schaap stelt ze op hun gemak. Ze vindt het zelf ook spannend, zegt ze, en ze geeft aan dat de kinderen alles mogen vragen behalve haar pincode. Dat grapje breekt het ijs en de groep gaat van start.

 

Wat herinnert u zich van de oorlog?
‘Ik weet niets van de oorlog, niet bewust. Wat ik weet, heb ik van verhalen, foto’s en televisie. Wij kregen thuis televisie toen ik zestien was. Er waren veel programma’s over de Tweede Wereldoorlog, maar als mijn zus binnenkwam, ging de televisie op een andere zender. Mijn ouders dachten juist dat zíj niet over de oorlog over wilde praten, zij dacht dat de oorlog geen gespreksonderwerp was. Nog steeds vertelt ze niets over haar verleden. Ze heeft twee kinderen die net als ik met veel vragen zitten. Mijn zus is Joods. Ze is in 1942 in Amsterdam geboren. Toen haar ouders werden opgeroepen om op transport te gaan, stonden ze klaar mét hun koffers maar zónder hun dochter. Ze hadden mijn zus, die toen 10 maanden oud was, va vlak daarvoor bij de buren gebracht, met de vraag om goed voor haar te zorgen. Mijn zus, die vanaf dat moment Elly heette, was door haar moeder in een dekentje gewikkeld. Daarin zaten het trouwboekje, een trouwfoto van haar ouders en een foto van mijn zus als baby met haar moeder. Het is het enige tastbare wat mijn zus heeft van haar ouders, tegelijk is het ook mijn meest dierbare bezit uit de oorlog. Jaren na de oorlog zijn er nog wat foto’s gevonden van de familie van mijn zus en een briefje dat haar moeder uit de trein naar Polen gooide waarop stond: ‘Ik ben blij dat ik het liefste niet bij me heb’.

Hoe kwam uw zusje bij uw ouders terecht?
‘Mijn ouders waren van de gereformeerde kerk. Binnen de kerk was veel verzet tegen de bezetter. Dat verzet regelde opvang en onderduikadressen. Er waren binnen de kerk ook verraders, dus alles moest heel stiekem. Mijn ouders hadden zich ook aangemeld voor opvang. Zo kwam Elly bij mijn ouders terecht. Mijn moeder had net een miskraam gehad. Als mensen vroegen wie Elly was, zeiden mijn ouders dat ze familie uit Zeeland was, dat was net gebombardeerd. Na de oorlog bleek dat een NSB-familie uit de straat wist dat ze Joods was, maar ze hebben haar niet verraden. Elly kreeg na de oorlog haar Joodse naam terug. Voedsel ging op de bon. Voor Elly waren er geen bonnen, er was altijd honger. Soms waren mijn ouders radeloos, ze vroegen zich af hoe ze nú weer aan eten moesten komen. Als een wonder lagen er soms voedselbonnen in de brievenbus. ‘

Hoe ging het na de oorlog met uw zusje?
‘Mijn ouders hoopten dat Elly‘s ouders de oorlog hadden overleefd. Maar al gauw hoorden ze via het Rode Kruis het afschuwelijke nieuws dat ze, na een kamp in Nederland, in een veewagon naar Polen zijn gebracht, waar ze in concentratiekamp Sobibor direct zijn vergast. Eén oom van Elly had de oorlog overleefd. Hij bleek een zeer getraumatiseerde man. In 1948 kwam er een voogdijrechtszaak. Een vriend van Elly’s ouders vond dat ze in de Joodse cultuur moest opgroeien. Maar de buren waar ze destijds was afgeleverd, meldden dat haar ouders niet religieus waren. De advocaat van mijn ouders heeft aan de hand van een foto, waarop mijn jongere broertje de hand van mijn zus pakte, laten zien dat Elly onderdeel van het gezin uitmaakte en dat ze bij ons moest blijven. Ik zie haar als mijn zus, alleen vind ik het naar dat we niet over het oorlogsverleden kunnen praten.’

Na afloop:
Mevrouw Schaap is tijdens het interview soms zichtbaar geëmotioneerd. Als ze vertelt over het briefje dat uit de trein geworpen is en als ze de foto laat zien waarop ze staat met haar zus en haar twee jaar jongere broertje, dat helaas op jonge leeftijd al is overleden. Het verleden laat haar niet los en het feit dat ze dit niet kan delen met haar zus, doet haar zichtbaar verdriet.

Ze vraagt of de kinderen zo alles hebben gevraagd wat ze willen weten en ze vertelt dat ze het heel fijn vond om hierover te praten. Dat ze het belangrijk vindt dat dit verhaal verteld wordt, dat mensen tolerant naar elkaar moeten zijn en dat er zoveel haat is in de wereld. Ze is heel blij dat haar ouders destijds, zo jong als ze waren, zo moedig waren om Elly in huis te nemen. Ze vindt het nog steeds heel bijzonder dat dit haar geschiedenis is. De kinderen zijn er stil van. Ze bedanken mevrouw Schaap en geven haar een doosje Merci als dank.

School: Et Buut

‘Wees een held, dapper en help en bescherm elkaar’

Goed voorbereid, met alle vragen op zak, fietsen David, Toby, Chris en Luuk naar het verzorgingstehuis in Zaandam, waar ze naar de kamer van Elizabeth Goosensen worden gebracht. Hard praten is belangrijk want mevrouw Goosensen kan niet meer goed horen. Omdat ze zelf altijd juf is geweest, geniet ze zichtbaar van de kinderen om haar heen. Ze mogen zoveel vragen als ze willen. Een belangrijk motto dat ze tijdens het interview meerdere malen herhaalt: ‘Ik hoop dat jullie het nooit hoeven meemaken, maar als het toch gebeurt… wees een held, dapper en help en bescherm elkaar’.

Hoe begon de oorlog voor u?
Ik was 18 jaar en woonde samen met mijn ouders en broer in Koog aan de Zaan en ik had een vriend. Mijn vader had een winkel waar we textiel verkochten en de vader van mijn vriend was chef in de fabriek van Honig. Ik studeerde om lerares te worden op school in Amsterdam. En toen stond in de krant dat de Duitsers Nederland wilden binnenvallen. Dit was moeilijk om te snappen, omdat we geen ruzie hadden. We hoopten dat ze in Nederland het Duitse leger zouden wegjagen maar dat lukte niet, dat was verschrikkelijk. Tijdens de oorlog waren er in de Zaanstreek geen gevechten zoals in andere delen van Nederland, maar we hebben wel op veel andere manieren gemerkt dat het oorlog was.’

Moesten mensen die u kende onderduiken?
‘Mijn vriend en broer moesten 5 jaar onderduiken om niet te worden opgepakt. Ze wilden niet voor de Duitsers werken. Ik had daar als meisje geen last van en ging nog naar school of was thuis. Mijn vriend heeft zich de hele oorlog van plek naar plek verplaatst. We hadden geen contact omdat we geen brieven konden schrijven aan elkaar, dat was te gevaarlijk. Hij werkte op het land bij boeren in Noord-Holland en ook op boomkwekerijen rondom Den Haag. Heel af en toe kreeg ik een briefje met een andere naam, waardoor ik toch wist waar hij was. Mijn broer was soms thuis en hij had een schuilplaats achter het huis. Daar stond een oude kleuterschool. Door over het hek van de tuin te klimmen en door een slootje te lopen, kon hij in een gangetje komen onder het schoolgebouw. Dit was een plek waar de Duitsers hem niet konden vinden. Wij hebben zelf ook onderduikers in huis gehad. We hadden een groot huis met veel hoekjes. Gelukkig is er bij ons nooit iemand gevonden. Dat ze mijn vriend, broer en de onderduikers nooit hebben gevonden, voelde als een soort overwinning.’

Was u boos of bang in de oorlog?
‘We waren boos op de Duitsers omdat ze ons land waren binnengevallen, maar ook omdat ze hele nare dingen deden. Ik zat een keer in Amsterdam in de tram toen de Duitsers binnenkwamen, en de Joden naar voren duwden. Ze waren aan het gillen en schreeuwen en dat was heel erg om te zien. Als er razzia’s in Amsterdam waren, moest je wachten en schuilen tot het veilig was, ze pakten alles van je af. Bang ben ik niet geweest. Ik was wel heel voorzichtig. Je wist nooit wie je kon vertrouwen, er waren ook verraders. Tijdens de Hongerwinter ging ik op mijn fiets richting Noord-Holland om tarwe te halen. Mijn moeder had de koffiemachine goed schoongemaakt zodat ze het tarwe tot meel kon vermalen zodat we brood konden bakken. Je kon toen niet alles kopen omdat het op de bon was. Tijdens de lange fietstocht moest ik continue voorzichtig zijn dat ik geen Duitsers tegenkwam die je fiets en al je spullen afpakten. Onderweg werd ik gewaarschuwd door anderen als er Duitsers stonden en dan nam ik een zijweg. Dat was wel spannend, want ik moest dan maar zien hoe ik weer thuis kwam. Mijn moeder was heel ongerust. Ik had een hele goede fiets en gelukkig is hij tijdens de hele oorlog nooit afgepakt.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Na de bevrijding waren we heel blij en hebben we gedanst en hard gejuicht tot we schor waren. Mijn vriend kwam ook plotseling weer tevoorschijn. We moesten nog wel voorzichtig zijn want er waren nog Duitsers in de buurt die wraak wilden nemen. Na de oorlog zijn we getrouwd en ik ben lerares geworden op een school. En school is belangrijk want doordat ik Duits had geleerd kon ik de Duitsers verstaan terwijl ik deed alsof dat niet zo was. Maar ik heb altijd een hekel aan de Duitse taal gehouden. Gelukkig zijn de boosheid en haat wel verdwenen. Laten we hopen dat de regering goed oplet en het nooit meer zo ver komt en jullie geen oorlog hoeven mee te maken.’

      

School: Et Buut

‘Om aan eten te komen, zochten we graan op het land van boer Jansen’

Mevrouw Van Soest ontving Branwen, Kenza, Amber, Kees en Rutger van Et Buut vriendelijk in haar huis in Zaandam. Zij vond het fijn om de kinderen mooie verhalen te vertellen. Maar soms had ze ook wel wat moeite om iets naars te vertellen. Het was dan te emotioneel voor haar.

Heeft u meegemaakt dat er Joodse kinderen werden meegenomen?
‘Ik was zes jaar toen ik voor het eerst naar school ging. In datzelfde jaar begon de oorlog. Een vreselijke tijd, niet te begrijpen. Ik woonde in de Burgermeesterbuurt en zat op de Klaas Katerschool, waar nu de Fluxus zit. Op een dag werden alle Joodse kinderen de klas uit gehaald. Wij werden de school uitgejaagd en moesten vluchten.’

Zag u op straat veel gevechten?
‘We hebben gezien dat er op de Burcht en de Prins Hendrikkade werd gevochten en dat er tien mensen werden neergeschoten. De doden werden in vuilniswagens afgevoerd en anderen werden opgepakt en in vrachtwagens afgevoerd. Je moest heel erg oppassen op straat.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Bij ons thuis waren mensen ondergedoken, kennissen maar ook vreemden. Ik vond dat spannend. Soms dook de broer van mijn moeder bij ons onder. Hij verstopte zich in de kledingkast in de gang. Een keer werd midden in de nacht door de Duitsers op de deur gebonsd. Klaas, mijn broer, moest mee. Mijn zus is snel naar de overbuurman gegaan om te waarschuwen dat de Duitsers kwamen en dat ze moesten vluchten. Ons gezin, mijn ouders, mijn broer en zus en ik, vluchtten ook. In jolletjes (roeibootjes) gingen we via de sloten het weiland in. Ons huis keek namelijk uit over de weilanden en molen de Poelenburg.’

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Om aan eten te komen, moesten we graan zoeken op het land van boer Jansen. Het graan maakten we fijn zodat mijn moeder er koekjes van kon maken. Als er echt niets te eten was, kregen we bloembollen, zoals tulpenbollen en narcissenbollen. Of zelfgemaakte pudding. Dat smaakte heel vies, het leek net een drankje. Soms moesten we dagen lopen om aan eten te komen. Dan gingen we langs bij kennissen die een boerderij hadden. Onze familie woonde in Friesland en stuurde wel eens spek en aardappelen. Maar het kwam nooit bij ons aan, de Duitsers hadden het al in beslag genomen. Soms moesten we eten stelen, dat deden we dan bij mensen die fout waren in de oorlog.’

    

School: Et Buut

‘Onze poes Pumpsi stal dat vlees van het aanrecht bij de overbuurman en wij aten het lekker op’

Aty Nijntjes (1934) houdt  veel van dieren. In de woonkamer loopt een heel oud hondje rond en een nieuwsgierige poes, Aagje. Verder staat het hele huis vol met zelfgemaakte knuffelbeesten, wandkleden en kleiwerken. Aty kan ook goed handwerken. Maar wat ze ook goed kan is vertellen, vinden Sterre, Pim, Lorelai, Nour en Sofie, die bij haar op bezoek zijn. Meer dan een uur lang vertelt Aty de leerlingen van basisschool Et Buut in Zaandam hoe zij als zesjarig meisje de oorlog beleefde.

Wat zijn uw ergste herinneringen uit de oorlog? 

Mijn vader is in 1942 overleden aan kanker. Toen was mijn moeder dus ineens alleen met vier kleine kinderen en daar had ze haar handen aan vol. Ik was de jongste. Ik had een oom en een tante op de Prins Hendrikstraat 4 in Koog aan de Zaan die onderduikers hadden. We kwamen daar vaak, maar hebben nooit geweten dat er mensen verscholen zaten. Ze hielden zich muisstil. Ik weet ook nog van de fusillade op de Burcht. Ik heb het niet gezien, maar ik hoorde wel schoten. Ik kwam toen net uit school en liep met een vriendinnetje op de Zuiddijk. Het gebeurde op de Prins Hendrikkade, dat is maar een klein stukje verderop. Ik zag dat er vrachtwagens stonden met hooi. Daar werden tien doodgeschoten mensen in gestopt. Ik kwam toen helemaal overstuur thuis.

Had u ook huisdieren vroeger?

Ja, we hadden een poes die Pumpsi heette. Aan de overkant van de straat woonde een kleermaker die kleding maakte en repareerde, in ruil voor vlees. Pumpsi stal dat vlees weleens van het aanrecht en nam het mee naar ons huis. Wij spoelden het af en aten het lekker op. Maar het liep niet goed af met Pumpsi: ze werd zelf ook opgegeten. Door wie weet ik niet, ze kwam op een gegeven moment niet meer thuis.

Heeft u gezien wat er na de Bevrijding gebeurde met vrouwen die met Duitse soldaten omgingen?

Ja, dat heb ik gezien. Vroeger deed je alles lopend en ik weet nog dat ik over de Wilhelminabrug aan kwam lopen en bij de bioscoop op het hoekje een grote menigte zag staan. Bij de nooduitgang was een trap en daar bovenop stond een meisje. Ze werd helemaal kaalgeschoren. Dat vond ik vreselijk om te zien. Ik ben snel weggelopen en naar mijn moeder gerend. De oorlog kent alleen maar nadelen. Maar ik heb er natuurlijk wel van geleerd dat je eigenlijk nooit ruzie moet maken en dat je elkaar altijd alles gunt. Ik hou ook helemaal niet van ruzies.

 

 

 

 

 

 

School: Et Buut

‘Op dat briefje bij de radiozaak stond dat we bevrijd waren’

In het sfeervolle huis van Marius Romijn (1938) nemen Mirthe, Shira, Kerim plaats aan tafel. Hun klasgenootje Jacob was helaas ziek tijdens het interview. Het huis aan de Parkstraat 2 was vroeger deel van de apotheek waar hij met zijn vader, moeder, twee zussen en broertje woonde. Hij heeft al verschillende foto’s en een oude Volkskrant neergelegd uit de oorlog en kan direct beginnen met vertellen.

Wat vond u het engst in de oorlog?

Er was altijd gevaar. Toen ik vijf of zes was en met mijn grote zus naar school liep, kon het luchtalarm afgaan. Als er bijvoorbeeld bommenwerpers overkwamen, of andere vliegtuigen. Onze ouders hadden gezegd: ‘Als jullie op weg zijn naar school en het luchtalarm gaat af, dan moeten jullie gewoon bij het eerste het beste huis aanbellen en vragen of jullie even op de gang mogen staan’. Dat kwam wel eens voor. Na vijf of tien minuten wachten hoorde je die sirenes weer, maar nu in een andere toon. Dat betekende ‘einde luchtalarm’ en konden we weer de straat op.

Wat deed u toen Nederland bevrijd werd op 5 mei?

Zolang de oorlog duurde was het verboden om na acht uur ’s avonds nog op straat te zijn. Want als de Duitse soldaten kwamen, konden ze zo schieten als je na die tijd nog op straat was. En als er bijvoorbeeld een dokter naar iemand toe moest, dan moest hij op de fiets (want voor de auto was geen benzine) met een witte vlag met ‘Arts’ erop, want anders kon ook hij beschoten worden. Het was erg onzeker wanneer we nou bevrijd zouden worden. Een radio mochten we niet meer hebben. Maar bij de oude radiozaak (daar luisterden ze kennelijk stiekem toch naar de radio) hing op 5 mei een briefje aan de deur. Er stonden allemaal mensen omheen. ‘O,’ zei mijn vader, ‘Ik ga even kijken wat er aan de hand is.’ Op dat briefje stond inderdaad dat we bevrijd waren. Toen kwamen er allemaal mensen op straat die met elkaar begonnen praten. Er stond een man bij die dwarsfluit speelde, Marius Ruising heette hij, die ging hier op het plein spelen. Iedereen luisterde ernaar en danste rond van blijdschap. We speelden tot ’s avonds laat buiten, en het was nog licht ook. Dat was ongeveer het fijnste wat er was.

Had u genoeg te eten in de oorlog?

We hadden vaak erge honger. Ik was in de laatste winter maar één centimeter gegroeid. Maar gelukkig kwamen er helemaal aan het einde van de oorlog, en ook nog vlak daarna, vliegtuigen die eten naar beneden wierpen in blikken, de zogenaamde voedseldroppings. Dat eten werd allemaal uitgedeeld ‘op de bon’. In de oorlog was het al het eten op de bon gegaan om het zo eerlijk mogelijk te verdelen onder de bevolking. Ik weet nog dat wij op een bepaalde bon drie blikjes bacon kregen. Ik zie ze nog staan, van die hoge blikjes. Het was een soort ingemaakt, doorregen spek. Het was echt het allerlekkerste dat ik ooit in mijn hele leven gegeten heb.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

School: Et Buut

‘Dankzij mijn hoofdpijn bleef ik in leven, anders was ik maar 26 geworden. Nu ben ik 100 jaar’

Wim Blank (100) werd geboren in Wormerveer en woonde daar ook in de oorlog, aan het Sluispad. Hij was 22 toen de oorlog begon en werkte als vertegenwoordiger in gloeilampen voor Philips. Hij is de oudste nog in leven zijnde verzetsstrijder uit de Zaanstreek. Ondanks zijn hoge leeftijd weet hij zich nog veel te herinneren. Nawal, Kingsley, Dilara en Gijs van basisschool Et Buut in Zaandam, interviewen hem in het verzorgingstehuis Mennistenerf.

U zat in het verzet, maar bent u eerst ook gewoon soldaat geweest?

‘Ja, maar gevochten heb ik niet. Ik werd samen met mijn kameraden zes weken voor de oorlog uitbrak opgeroepen. We zaten in drie grote barakken bij Schoorl en wisten eigenlijk amper wat er aan de hand was. Op een ochtend hoorden we vliegtuigen overvliegen, dat waren de moffen. Toen was de oorlog begonnen, maar wij wisten van niks. Een paar dagen later werd de helft van onze groep naar Wormerveer gestuurd. De andere helft, waaronder ikzelf, moest naar de Afsluitdijk om te vechten. We stonden al te wachten op de bus om ernaar toe te gaan, toen onze kapitein eraan kwam, op de fiets. ‘Hoeft niet meer jongens’, zei hij. De oorlog was voorbij. Daarna werden we door de Duitsers gevangen gehouden in onze eigen barakken. Na een week of zes had ik er genoeg van, toen ben ik stout geweest en naar huis gefietst en niet meer teruggekomen

U had een joodse verloofde, hoe heeft zij de oorlog overleefd?

‘Ik had een Joodse verloofde in Zaandam, Miep. Zaandam was de eerste plaats in Nederland waar de Joden weg moesten. Op donderdag kregen ze te horen dat ze op zaterdag hun huizen moesten verlaten. Miep had een zus die getrouwd was met een christenman en die hoefde niet weg. Dus we wisten wat ons te doen stond: trouwen. Ik zat toen al in het verzet en kende iemand op het gemeentehuis in Wormerveer. Die heeft er voor gezorgd dat we ’s morgens in ondertrouw konden. En die middag zijn we toen getrouwd.’

U heeft onderduikers gehad, hoe is het daar mee afgelopen?

‘Slecht. Dat waren twee jonge verzetsmannen van een jaar of 19, 20 uit Amsterdam. Het werd hun daar te heet onder de voeten, dus wij boden ze onderdak. Echt verstopt zaten ze niet, daarvoor was ons huis te klein. Maar dat was op zich geen probleem. Het lastigste was om genoeg eten voor die jongens bij elkaar te krijgen. Op een dag ben ik op de fiets naar de Beemster gegaan om aardappelen en groente te halen bij een boer. Onderweg moest ik twee keer dekking zoeken vanwege het luchtalarm. Toen ik thuiskwam wilden die jongens gaan varen, want ze verveelden zich. Ze konden het bootje gebruiken van de buurman, die ook in het verzet zat. Omdat ze de weg niet kenden, vroegen ze mij om mee te gaan. Maar dat wilde ik niet, want ik had barstende koppijn gekregen van die fietstocht en dat luchtalarm. In mijn plaats ging er een andere jongen uit Wormerveer mee. Allemaal zijn ze toen opgepakt. Een van de jongens had namelijk nog een oranje bandje in zijn zak dat we net daarvoor hadden gemaakt voor op onze overalls, voor als de oorlog voorbij zou zijn. Dus de Duitsers hadden meteen door dat ze in het verzet zaten. Meteen de dag erop zijn ze bij de Zaanse Schans gefusilleerd, op de plek waar nu het monument staat. Dankzij mijn hoofdpijn bleef ik in leven, anders was ik maar 26 geworden. Nu ben ik 100 jaar.

Als verzetsstrijder heeft u ook iemand moeten neerschieten. Waarom?

‘Daar praat ik eigenlijk liever niet over. Die man was gevaarlijk. Hij was geïnfiltreerd in het verzet en had ervoor gezorgd dat al vijf mensen van ons waren opgepakt en gefusilleerd. Hij was een verrader en moest dood. Wat hij precies gedaan had wist ik niet, maar ik kreeg de opdracht om het tedoen, samen met een kameraad. We waren met z’n tweeën op de fiets en volgden de die jongen en schoten hem neer. Hij was niet helemaal dood, en werd naar het ziekenhuis gebracht. Iedereen was bang dat hij daar zou gaan praten. Naar het schijnt hebben de verpleegsters toen een handje geholpen om te zorgen dat-ie gauw dood ging.’

 

 

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892