School: De Visserschool

‘Ik smokkelde vitaminen voor het verzet’

Frits Neijts was 12 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Bestevaerstraat. Hij weet nog veel van de oorlogsjaren.  Zoals hij zelf zegt: “Hoe ouder ik word, hoe meer er terug komt.” Ilias, Rayan en Nurselen vroegen hem naar zijn ervaringen tijdens die oorlogsjaren in de Baarsjes.

Waar zat u op school?
‘Ik zat op de Columbusschool. Later bleek dat mijn vrouw daar ook op zat, maar dat wisten we toen nog niet. Die school was bezet door de Duitsers. Beneden stonden allemaal bedden en wij hadden alleen nog maar boven les. Ik was half Joods. Mijn vader was joods en mijn moeder niet. Ik had de achternaam van mijn moeder en had dus ook geen J in mijn paspoort staan. Dat heeft mijn leven gered. Mijn moeder wist via haar contacten in Duitsland wat het lot van de Joden was. Ze heeft toen mijn vader overtuigd om onder te gaan duiken. Mijn vader is ondergedoken in Amsterdam Zuid. Hij kwam dan toch wel eens stiekem naar ons toe. Dan werden wij heel boos, want hij liep gewoon met zijn ster op en dat was natuurlijk veel te gevaarlijk. Toen heeft mijn moeder gezegd: jij mag niet meer komen, dat is te gevaarlijk. Hij heeft heel veel geluk gehad, want hij is nooit ontdekt en heeft het dus overleefd. Mijn tantes, de zusters van mijn vader, zijn wel allemaal vermoord in de kampen. Dat hoorden wij pas veel later via het Rode Kruis.’

Deed u aan verzet?
‘In 1944, ik was toen zestien, werkte ik bij een dependance van een geneesmiddelenfabrikant. Wij woonden toen al in Noord. Via mijn buurjongen Pietje Douma, de zoon een verzetsstrijder, werd ik gevraagd of ik vitaminen naar buiten kon smokkelen voor het verzet en de onderduikers. Ik deed die rolletjes in mijn sportsokken waar ik een elastiek omheen deed. Als  naar buiten wilde, moest je langs de portier en de kauwgomballenautomaat. Daar zat alleen geen kauwgom in, maar groene en rode stuiters. Als je een rode eruit haalde, werd je gefouilleerd. Als je een groene had, mocht je zo doorlopen. En ik had heel vaak een groene! Een keer ging het mis. Ik moest mee naar kantoor en de oude Duitse soldaat vroeg ik mij waarom ik dat gedaan had. “Mijn familie heeft honger.” Hij zei toen: “Eigenlijk moet ik je uitleveren, maar je bent nog maar een kind. Ga maar!” Die man heeft eigenlijk mijn leven gered. Ik kan dus ook niet zeggen dat alle Duitsers slecht waren. Net zoals niet alle Nederlanders goed zijn. Er zit ook echt schorem tussen. Zoals de verzetsgroep die naast ons woonde. Die zijn op een gegeven moment verraden.  Die leider is toen doodgeschoten. Hij viel zo dood van de trap. De hongerwinter was ook heel erg. Wij hadden een brood voor de hele familie. Mijn broers pikten dan wel eens stiekem iets van mijn eten. Wij zijn met mijn moeder toen naar Groningen gelopen. Daar zijn wij goed verzorgd.’

Wat vindt u van oorlog?
Iedereen mag zijn eigen overtuiging hebben, maar ik vind het afschuwelijk als dat gepaard gaat met geweld. Je moet wel respect voor elkaar hebben. Dat is ook mijn grootste zorg voor jullie generatie: er is weer zoveel narigheid. Dan denk ik: Wat maakt het uit waar je vandaan komt, je bent mens!

School: De Visserschool

‘Ik ben gewond geraakt bij de schietpartij op de Dam’

Als tiener maakte Herbert Gunst, woonachtig aan de Marco Polostraat 208, drie hoog en leerling van de Lovelingschool aan de Jan van Riebeekstraat, de beschietingen op de Dam op 7 mei 1945 mee. We vroegen hem naar deze dag en de vijf jaren ervoor die hij als kind meemaakte.

De oorlog was toch voorbij op 7 mei?
‘Inderdaad. Er waren bevrijdingsfeesten en ik ging samen met een vriendje naar de Dam, waar we de bevrijders wilden zien. Het was druk, dus klommen Tonnie en ik klommen in een lantaarnpaal, vlak voor de ingang van het gebouw waar nog Duitsers zaten. Op een gegeven moment hoorden we een enorm gegil en geluid van schoten, die klonken als zweepslagen. Iedereen rende weg. Tonny had zich laten vallen, ik bleef haken met mijn mouw, rukte me los en snel renden we ook weg. Bij beddenzaak Woltering op het Damrak vernielden mensen de ijzeren schuifdeur om er te schuilen. Ik viel, iemand trok me omhoog, en ik rende door de zaak naar de uitgang aan de Nieuwendijk op waar ik Tonny weer tegenkwam. We hebben gerend, gerend, gerend en kwamen pas in de Jordaan tot stilstand. Daar voelde ik dat mijn schoen nat was. Ik bleek een enorme vleeswond aan mijn linker onderbeen te hebben. Een mevrouw die daar woonde heeft me geholpen met water en verband, waarna ik naar huis ben gegaan. Hoe het daarna ging, hoe mijn ouders reageerden, kan ik me niet herinneren…’

Heeft u honger gehad in de oorlog?
‘In het begin was er nog genoeg te eten. Steeds meer producten, zoals suiker en peulvruchten,  gingen op de bon; dan kon je er beperkt van kopen. In de beroemde Hongerwinter hebben we suikerbieten en bloembollen gegeten. Die bollen moest je goed schillen; in de schil zat gif. Daarna kookte je ze met een beetje zout. Dat zout pikten we op straat uit de zoutbakken van de gemeente. Op school kregen we een bordje waterpap of soep van de gemeente. Dat was bijvoeding zodat je niet helemaal doodging van de honger.’

Heeft u nog spannende dingen meegemaakt?
‘Ja hoor. Als kind beleef je het anders dan grote mensen. De pantserwagens en militairen op straat vond ik interessant, want die kende ik van plaatjes en de Nederlandse soldaten gingen toen nog te paard. Soms was er dreiging van bommen. Dan scholen we met alle buren beneden; men dacht dat het veilig was in het trapportaal. Nu denk ik: eigenlijk ben je daar helemaal niet veilig, het hele huis kan op je vallen! We hoorden het luchtdoelgeschut, dat waren kanonnen die op de overvliegende de bommenwerpers schoten. Je hoorde het fluitende geluid van neerkomende bommen, je hoorde het rinkelen op straat. De volgende dag gingen we met de jongens uit de buurt de scherven van granaten zoeken. Die ruilden we ook met elkaar, voor een grotere of anders gevormde bijvoorbeeld. Één scherf heb ik nog altijd bewaard. Door dat geluid van toen heb ik nog altijd een hekel aan vuurwerk.’
   

School: De Visserschool

‘Op een nacht in mei 1942 werd mijn vader gearresteerd’

Ans Neijts woonde ten tijde van de oorlog aan de Vespuccistraat 32, 2 hoog. Ze wordt emotioneel als ze vertelt wat er in die jaren gebeurde. Vooral het arrest van haar vader, door de Duitsers, midden in de nacht, was voor de toen elfjarige Ans een moment dat ze nooit meer zal vergeten.

Hoe heeft u als jong meisje de oorlog beleefd?
‘Ik was negen toen de oorlog uitbrak. Mijn school, de Columbusschool aan de Admiralengracht, werd door de Duitsers bezet. We kregen vervolgens halve dagen les op een andere school. Ondanks alles speelde ik wel gewoon buiten. Hinkelen, touwtje springen, maar als de sirene klonk, dan moest je snel naar binnen. Mijn oudere broers waren ondergedoken en mijn zus en mijn moeder – een flinke vrouw die erg lekker kon koken – waren koeriersters. Zij brachten illegale kranten weg. Ook mijn vader deed illegale werkzaamheden. Daarvoor werd hij op een nacht in mei 1942 gearresteerd. ‘Aufmachen, Aufmachen!’ klonk het, bonzend op de deur. En je moest wel open doen. Twee Duitsers kwamen binnen en namen mijn vader mee. Hij kon ons nog net een kus geven.’

Wat gebeurde daarna?
‘We waren in paniek, en erg verdrietig. Wat moesten we doen? Maar je kon niks doen, je moest maar afwachten of je vader ooit nog terug zou komen. Mensen uit de illegaliteit zeiden dat we maar beter ons huis konden verlaten. Mijn moeder en zus doken ergens onder, ik ging bij mijn oma in de Jordaan wonen. Die had een bedstee, zo’n heel krap bed en dat vond ik maar wat benauwd. Mijn vaders tbc bleek uiteindelijk een geluk bij een ongeluk. Mijn moeder gaf hem bij vertrek zijn hoestpoeder mee. De Duitsers pakten het af, want die dachten dat het een middeltje was om zelfmoord mee te plegen. Maar toen bleek dat het echt een medicijn was, werd ie vrijgelaten. Ze waren panisch voor tbc. Ons gezin heeft uiteindelijk de oorlog overleefd. Mijn ouders hebben gelukkig nog een aantal jaren van de vrede genoten.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Dat was heel erg. Mijn broertje en ik mochten één keer per week bij rijke mensen, die eten genoeg hadden, een maaltijd halen. Maar ja, er reden in de oorlog geen trams, dus we moesten een uur lopen en ook weer een uur terug. Tegen de tijd dat je thuis was, had je al weer honger. We aten ook suikerbieten. Die werden geraspt en tot koekjes gemaakt en dat vond ik nog lekker ook. Ik zat in die tijd op de Huishoudschool, maar er was niets meer om te koken. Toen moesten we recepten overschrijven. Van al dat lekkers liep het water me in de mond. Het laatst half jaar waren er geen kolen meer om de school te verwarmen. In het gymnastieklokaal werd toen afscheid van elkaar genomen en het Ave Maria gezongen. Dat was zo mooi.’

Denkt u nog vaak terug aan de oorlog?
‘Ja. We hebben veel meegemaakt. Als de muren van ons huis aan de Vespuccistraat konden spreken… dan zou je zoveel horen. Ik draag altijd een Davidsster om mijn nek. Ik ben niet Joods, mijn man half;  ik draag het voor al die mensen die in de oorlog zijn omgekomen. En het gebeurt nog steeds in de wereld. Daar word ik wel verdrietig van.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892