School: De Visserschool

‘Ik heb die krijtjes heel lang bewaard’

Iza, Micah, Liyana en Ella uit groep 8B van De Visserschool in Amsterdam-West interviewen meneer Henk Smit op hun eigen school. Toen de oorlog uitbrak woonde hij in Amsterdam-West, vlakbij de plek waar nu De Visserschool staat.

Hoe oud was u toen de oorlog begon en wat merkte u daarvan?
Ik was zes jaar en woonde met mijn ouders op de Van Oldenbarneveltstraat nummer 10. Dit was mijn buurtje. Ik zat op een Franse school, maar de Duitsers vonden dat niks, zo’n Franse school. Dus die school werd opgeheven en toen moest ik ineens naar een andere school. Dat vond ik wel jammer, want ik vond Franse les leuk. Na 1941 mochten Joodse mensen bijna niks meer en ze hebben toen ontzettend veel Joodse mensen opgehaald.  Ik herinner me ook dat we onze ramen moesten afplakken, zodat er geen licht naar buiten kwam. Dan wisten de vliegtuigen niet waar de steden waren. Ze hadden toen nog geen GPS.’

Hadden jullie het zwaar in de oorlog?
Ik was 8 jaar en mijn moeder was veel ziek en mijn vader was veel weg, daarom kookte ik vaak. Dat heeft mijn moeder mij geleerd. Ik was enig kind. Later in de oorlog was er geen gas meer. Toen moest ik een potje met eten op de houtkachel warm maken.  Maar er was geen hout, dus hakte ik de planken van de wandkast in onze kamer in stukjes, om toch vuur te kunnen stoken. We ruilden ook veel met andere mensen, bijvoorbeeld wat groente tegen wat aardappelen. In de zomer kochten we dan groenten, dat was goedkoop en die maakten we in en bewaarden we in speciale kruiken. Ik heb nog zo’n kruik bewaard. Later in de oorlog was er steeds minder eten.’

Zijn er ook erge dingen gebeurd in de oorlog?
‘We hadden een hondje, die moest een keer een behoefte doen en mijn moeder heeft hem toen in de tuin gelaten, want ik was er niet om hem uit te laten. Toen is hij gewoon door iemand meegenomen en opgegeten. Mensen hebben ook bloembollen gegeten. Bij ons thuis was het gelukkig niet zo erg. Maar ik heb soms wel honger gehad. Alles was op rantsoen.  Ik herinner me nog dat als je een klein plakje kaas op je boterham had, dat je dat dan steeds verschoof, zodat je aan het einde nog een beetje kaas op je brood had. Dit noemden we ‘schuifkaas’.’

Hoe heeft u de hongerwinter overleefd?
‘Toen er steeds minder te eten was, ben ik in januari 1945 buiten Amsterdam zonder mijn ouders bij een boer gaan wonen, in de Wieringermeer. Ik werkte mee op het land en dat vond ik fijn. Ik moest mest scheppen. Dat vond ik lekkere ruiken, vreemd genoeg. Maar het was zo koud buiten en de mest dampte flink, dat was lekker warm. Mijn vader is ook nog een keer vanuit Amsterdam langs geweest om eten te halen, tarwe om broden te bakken.’
‘Sommige dingen waren niet fijn: ik moest bijvoorbeeld van de boerin me elke vrijdag in een teil wassen, met ijskoud water, dat vond ik vreselijk. Toen de oorlog bijna was afgelopen hebben de Duitsers de Wieringermeer onder water gezet, dus moest ik nog een paar weken naar een ander gezin.  Ik ging pas eind juni terug naar huis.  Al mijn vrienden waren broodmager na de oorlog. Mijn moeder lag in het ziekenhuis en heeft niet lang meer geleefd. Ik ben op 10 november jarig en kreeg toen krijtjes als cadeau, want ik hield veel van tekenen.  15 november overleed mijn moeder. Ik heb die krijtjes heel lang bewaard.’

 

 

School: De Visserschool

‘Helaas leren we er niet van’

Ndoba, Maya, Riva en Yusuf uit groep 8B van De Visserschool uit Amsterdam-West interviewen Simon Italiaander . Simon is in 1940 geboren en was nog maar een baby aan het begin van de oorlog. Hij weet zich daarom weinig te herinneren van die tijd, maar heeft later allerlei puzzelstukjes van zijn jeugd teruggevonden in archieven en via andere mensen. Bijvoorbeeld over het onderduiken.

Waarom moest u onderduiken?
‘In de loop van de oorlog, in 1943, werd het steeds moeilijker voor Joodse mensen. Sommige familieleden waren al ondergedoken. Mijn ouders hebben mij aan bevriende buren op de Admiraal de Ruyterweg afgegeven. Ze zijn vlak daarna opgepakt door de Gestapo. Ze hebben nog een briefje gesmokkeld naar de mensen, waar ik was. Die wisten toen dat ze me niet meer op kwamen halen.  Ze zijn ook nooit meer teruggekomen.’

Wat kunt u zich nog herinneren van uw ouders en de onderduikperiode?
‘Van mijn ouders en van de dag dat ze me aan de buren gaven, daar kan ik me daar niets van herinneren. Wel herinner ik me dat ik op verschillende adressen ondergedoken heb gezeten. En dat dat een enorme onzekerheid gaf voor mij als klein kind. Ik heb eerst heel kort in Haarlem gezeten.  Daarna ben ik door twee dames op een fiets opgehaald en naar Alkmaar gebracht. Daar woonde ik kort op de Houtweg, maar daar woonde een NSB-gezin onder de familie, dat was veel te riskant. Op mijn derde adres, in Alkmaar, kon ik eindelijk blijven.’

Hoe voelde u zich bij deze familie?
‘Het was fijn. Ze waren lieve mensen en hadden twee kinderen. Een meisje wat een jaar jonger was dan ik. En ik had een grote broer. Siem de Geus. Mijn zusje en ik werden altijd als tweelingen aangekleed door mijn tante. Die breide dus iedere keer dingetjes voor ons. En toen zijn we naar de kleuterschool gegaan. We werden uit elkaar gehaald. Omdat ik een jaar ouder was, ging ik naar een ander klasje. Ik heb dat een dag uitgehouden, toen wou ik niet meer. Want ik was totaal in paniek, dat ik daarheen moest. Ik voelde me eindelijk op mijn gemak bij die mensen in Alkmaar. En dan moest ik weer naar school. Ik was bang dat iemand mij weer naar een ander adres zou brengen. Je leert snel als kind. Dat was verlatingsangst.’

Wat was uw eerste maaltijd na de bevrijding?
‘Er was een grote hongersnood in Nederland. De geallieerden maakten afspraken met de Duitsers over voedseldroppingen. Toen hebben ze meel gedropt. Zo konden de bakkers in mei 1945 weer brood bakken. Zweeds wittebrood heette dat. En er was ook suiker bij. Dus op een gegeven moment kregen wij witbrood met suiker. En dat is jarenlang mijn lievelingskost gebleven. Moet er nu niet aan denken, witbrood. Het is allemaal anders geworden.’

Waarom heeft u Stolpersteine voor uw ouders geplaatst?
‘Mijn ouders zijn in Auschwitz vermoord. Mijn moeder meteen op de eerste dag. Bij elke herdenking dacht ik vroeger: ik heb geen plek om mijn ouders te herdenken. Toen hoorde ik dat er iemand in Duitsland is die Stolpersteine laat plaatsen voor mensen, die in de oorlog vermoord zijn. Die steentjes, ook wel struikelsteentjes genoemd, worden voor het laatste adres van de mensen gelegd. Ik was de eerste in Amsterdam die ze aanvroeg. Nu liggen ze op heel veel plekken.’

Wat gebeurde er na de oorlog met u?
‘Mijn ouders waren dus dood. Ik bleef nog een tijdje in Alkmaar. Ik ging later bij mijn echte oom en tante in de Witte de Withstraat hier wonen. Ik ben ze papa en mama gaan noemen en ze kregen nog een kindje, mijn zusje. Na de oorlog werd helemaal niet gesproken over de oorlog; het was te moeilijk. Pas de laatste dertig jaar praat men over de oorlog, Helaas leren we er niet van. Over de hele wereld zijn er kinderen die dezelfde problemen hebben als ik toen.’

 

 

School: De Visserschool

‘Ze kon geen emoties toelaten’

Adam, Akari en Diaz uit groep 8B van De Visserschool in Amsterdam-West gaan op bezoek bij Marjan Smook, ze is geboren in 1933. Ze heeft in haar huis een grote vitrinekast, die volstaat met wel meer dan honderd beeldjes van olifanten. Marjan begint meteen met vertellen

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Ik was pas 7 jaar toen de oorlog uitbrak. Ik herinner me dat er bommenwerpers overkwamen. Die hebben toen Amsterdam-Noord gebombardeerd. Nog steeds vind ik het moeilijk als vliegtuigen door de wind laag overvliegen om te landen op Schiphol. Ik wist niet dat ik Joods was. Ik zat bij Anne Frank op school, maar zij zat een paar klassen hoger.  Op school gebeurden vreemde dingen. Zo verdwenen er Joodse kinderen en niemand durfde ernaar te vragen, maar iedereen wist dat ze waren meegenomen.Overal in de stad hingen bordjes met ‘Verboden voor Joden’. Mijn moeder moest een Jodenster dragen. Zij droeg een jas met lange revers, waarachter zij die ster verborg en dan kon ze stiekem met ons naar het park, maar dat was wel heel erg gevaarlijk. Mijn vader was niet Joods, maar kon er niet meer tegen. Hij heeft het gezin in 1942 verlaten. Mijn moeder stond er dus helemaal alleen voor.’

Hoe was het voor uw moeder in haar eentje voor u te zorgen?
Uiteindelijk kon mijn moeder niet meer voor ons zorgen. We zijn toen naar boerengezinnen in het oosten van Nederland gebracht. Achter het centraal station stond mijn moeder ons uit te zwaaien. De boot stak ‘s nachts het IJsselmeer over, want de Duitsers mochten ons niet zien. In Ommen wachtten we in een gymzaal van een schoolgebouw op de gezinnen, die ons zouden komen adopteren. Ze keken dan waar je het beste paste. Mijn zusje werd snel meegenomen door mensen met een naaiwinkel en heeft het daar geweldig gehad. Ik was toen 9 jaar en werd geadopteerd door een gezin met een dochtertje met het syndroom van Down. Zij wilden graag een vriendinnetje voor hun dochter Dika. Toen iemand uit een andere stad mijn kleine broertje mee wilden nemen, ben ik heel hard gaan gillen, totdat er een postbode binnenkwam. Hij zei: ‘Wat is hier aan de hand?’ Ik vertelde in tranen mijn verhaal waarop hij zei: ‘Ik ga jouw broertje meenemen en je mag elke dag komen kijken of het goed met hem gaat.’

Hoe was het om bij het adoptie-gezin te wonen?
Helaas klikte het niet zo heel erg met Dika, dat vonden mijn adoptieouders heel erg jammer. Ik herinner mij nog goed dat Dika alleen tegen de muur van de kerk stond, terwijl ik met andere kinderen speelde. Ik voel me daar niet echt schuldig over, ik was nog maar een kind. Maar het voelt ook niet fijn. Ik had het niet goed bij dit gezin en herinner mij dat ik een keer buiten de deur ben gezet. Daar stond ik in de kou in de tuin en toen ben ik heel hard gaan gillen totdat er een buurman kwam. Ik heb hem het verhaal van Dika verteld. Hij zei: ‘Ik weet dat je het niet fijn hebt daar, ga maar terug naar binnen, wees lief. Het is nu te druk bij ons, maar als onze baby is geboren, kun je bij ons wonen.’ En dat is gebeurd.

Hoe was de bevrijding?
‘Ik woonde bij het nieuwe gezin tot we op 11 april 1945 werden bevrijd door de Canadezen. Tijdens die bevrijding werd het huis heel zwaar beschoten door de Duitsers. We zijn toen gaan schuilen in de schuilkelder in de tuin. Mijn adoptievader is toen heel kwaad geworden, omdat ik van de spanning veel moest plassen. Dan moest ik er steeds naar buiten en dat was heel gevaarlijk. De volgende dag waren de Duitsers vertrokken. Toen we in ons huis kwamen, zagen we dat er kogelgaten in de kussens van het bed zaten. Als we daar hadden geslapen dan hadden we dat niet overleefd.

Heeft u uw moeder nog terug gezien?
In totaal zijn er 64 mensen uit mijn familie vermoord. Maar wij hebben alle drie de oorlog overleefd. Mijn moeder is ons niet meteen komen ophalen. Waarschijnlijk omdat ze nog niet meteen voor ons kon zorgen. Pas in augustus 1945 kwam mijn moeder naar Ommen. Ik had in mijn hoofd een hele mooie vrouw gemaakt van mijn moeder met mooie donkere krullen. Maar toen ik haar zag, schok ik heel erg; daar stond een heel mager oud vrouwtje met grijs haar. Ik herkende haar niet. Ik ging expres met een accent praten, dan leek het alsof ik niet bij haar hoorde. Het beeld van mijn moeder die me heel wanhopig aankijkt, zie ik nog altijd voor me.’

Heeft het iets met u gedaan, de oorlog?
Het heeft vooral veel met mijn moeder gedaan, ze was een goede moeder in praktisch opzicht. Ze heeft heel goed voor ons gezorgd. Maar het was alsof er een glaswand tussen haar en de kinderen zat. Ze kon geen emoties toelaten en knuffelde nooit met ons. Dat voel je wel als kind.’

School: De Visserschool

‘Niet alle Duitsers waren slecht in de oorlog’

Adam, Stan, Julia en Elisa uit groep 8B van De Visserschool in Amsterdam-West interviewen mevrouw Marja Ruijterman. Zij heeft de oorlog niet zelf meegemaakt, vertelt de verhalen door van haar moeder, die 12 jaar was toen de oorlog begon. Ze woonde in de Kinkerstraat. Marja heeft foto’s van haar familie meegenomen en een doos met bijzondere spullen uit de oorlog,  zoals brieven van het Rode kruis met namen van Joodse familieleden die niet meer leven.

Wat heeft uw moeder meegemaakt?
Mijn moeder had een Joodse vader en een niet-Joodse moeder en was daarom officieel niet Joods. Haar ouders waren in 1941 gescheiden en haar vader trouwde daarna met een Joodse vrouw. Samen kregen zij een dochter, Sara. Op een dag in 1943 is hij met zijn vrouw en haar andere kind weggehaald. Ze zijn in Sobibór vergast. Maar Sara, haar halfzusje, heeft de oorlog overleefd, omdat ze net op tijd aan de buren is gegeven. ‘

Hoe was de hongerwinter?
Dat was vreselijk. Mijn moeder had bijna niks te eten. Ze werkte bij een naaiatelier. Op een dag is moeder een keer flauwgevallen, toen ze moest werken. Vanaf dat moment kreeg ze één boterham met kaas per dag van de baas. En het was ook nog eens koud in de Hongerwinter. Om de kachel te kunnen aandoen, haalde mijn moeder blokjes uit de tramrails in de Kinkerstraat. Een keer kwamen er net Duitse soldaten aan. Eentje pakte mijn moeder beet, want je mocht die blokjes niet stelen. Hij zei: ‘Ga gauw naar huis. Ik heb ook kinderen!’ Het was dus een Duitser, die haar heeft gered. Niet alle Duitsers waren slecht in de oorlog zie mij moeder altijd.’

Heeft uw moeder na de oorlog nog familie teruggevonden?
Ja, dat was heel bijzonder. Net voordat haar vader was opgepakt, is baby Sara dus aan de buren gegeven. Die buren hebben haar naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Daar tegenover zat een crèche, waar Joodse baby’s door het verzet vandaan werden gesmokkeld. Daarna kwam ze terecht bij een gezin in Delft. Ze is Katholiek opgevoed. Ze zag er heel Joods uit, maar ze wist niet dat ze Joods was. Dat ontdekte ze pas op haar zestiende. Ze voelde dat er iets niet klopte, toen is ze gaan zoeken en heeft ze ontdekt dat ze Sarah heette in plaats van Maria en waar haar biologische familie woonde.  Toen is ze mijn moeder gaan opzoeken. Op een dag werd er bij ons aangebeld. Mijn moeder ging naar beneden en ik hoorde ineens heel hard geschreeuw. Ze kwam met iemand boven, dat was haar zusje Sara! Ze was een prachtig meisje. We hebben altijd contact gehouden. Ze is helaas aan corona overleden.’

Kent u nog meer mensen die de oorlog hebben overleefd?
Toen mijn moeder stierf, vond ik een grote doos. Daarin zaten allemaal gedichten van tante Engeltje, de zus van mijn opa. Eén daarvan ging over mijn opa. Hij had een voddenkar en verkocht oude spullen op het Waterlooplein. Mijn tante vond hem maar niks, maar in dit gedicht schreef ze: ‘Duizendmaal excuses Sem, ik heb je geminacht om je voddenkar’. Ze had spijt, omdat zij zelf met zo’n voddenkar, met allemaal lakens erover, uit concentratiekamp Westerbork is ontsnapt. Ik heb tante Engeltje nog gekend. In haar huis had ze beeldjes, die ze poetste en dan praatte ze ertegen alsof het familieleden waren.  Als we op visite waren, deed ze in het begin aardig. Maar langzaam werd ze dan steeds kwaaier en sloeg ze ons weg, gooide ze met boeken en begon ze te schelden dat wij nazi’s waren. Op straat liep ze ook te schelden. Ze was niet meer goed in haar hoofd. Dat kwam door wat ze in de oorlog heeft meegemaakt.’

 

School: De Visserschool

‘Mijn ouders zeiden dat het ooms waren’

Siep, Yaece, Aeron en Simon uit groep 8B van De Visserschool in Amsterdam-West interviewen meneer Ben Bakker. Meneer Bakker woont nu in Monnikendam, maar vroeger woonde hij in west, vlakbij het Rembrandpark. Hij was twee jaar oud toen de oorlog begon.

Hoe was het begin van de oorlog?
Ik was toen 2 jaar toen de oorlog begon. Daar weet ik niet veel meer van. Ik heb meer herinneringen van de latere periode, van de hongerwinter bijvoorbeeld. Toen aten we vieze pap uit grote emmers. Maar ik weet nog wel dat er in het begin van de oorlog zakken met graan in mijn kamer stonden. Ik had een eigen kamer en mijn zussen sliepen samen in de andere kamer. Als ik in bed lag, zag ik de muizen over de zakken graan lopen. Dat was een beetje eng.’

Wat deden uw ouders tijdens de oorlog?
Mijn ouders zaten bij het verzet. Van mijn vader weet ik het niet precies, want ik was te jong en mocht niks weten. Dat was te gevaarlijk. Mijn moeder was een koerier. Ze ging met de kinderwagen, met mijn zusje erin en ik ernaast, spullen wegbrengen. In de kinderwagen lagen onder het matras bonnen en pakketjes met eten. Dit brachten we naar de mensen, waar onderduikers zaten. We brachten ook verzetskrantjes rond. En we hadden een luik achter de voordeur, waarin geweren lagen. Soms kwamen er mannen, die ook in het verzet zaten, met die geweren oefenen. Mijn ouders zeiden dat dat ooms van ons waren, zodat ik niet buitenshuis zou verraden.’

Heeft u ook erge dingen meegemaakt in de oorlog?
Als kinderen deden we ook leuke dingen, zoals soldaatje spelen in het Vondelpark, waar we ons konden verstoppen achter bomen. Op een keer mochten we niet verder, omdat er mensen waren doodgeschoten. Ik heb ze zien liggen. Ik was niet bang, maar het heeft wel indruk gemaakt. Er staat nu een monument op de Amstelveenseweg voor de mensen, die toen zijn doorgeschoten.’

Aeron: Kende u ook mensen die bij de NSB zaten?
Bij ons in de straat weet ik het niet, maar natuurlijk waren en ook mensen, die voor de Duitsers waren, die waren van de NSB. Mijn ouders waren heel bang dat we verraden zouden worden. Het is een wonder dat dat niet gebeurd is. Na de oorlog was mijn vader in dienst en heeft mensen die bij NSB waren geweest, gearresteerd.’

Hoe was de bevrijding?
Het heftigste dat ik me herinner was twee dagen na de bevrijding. We gingen naar de Dam waar een feest zou zijn, mijn vader was daar ook.  Met mijn moeder liepen we, met de kinderwagen met mijn zusjes, naar de Dam. Maar in een huis op de hoek van de Kalverstraat zaten nog Duitsers  en die gingen ineens op de mensen schieten. Er vielen doden. Dat moment, dat ik mensen zag vallen, zal ik nooit vergeten. Mijn moeder heeft ons meegesleurd naar de Nieuwendijk. Daar gingen we schuilen in een kerk. Mijn vader heeft meegewerkt om die Duitsers te pakken.’

School: De Visserschool

‘In 1991 wisten we wat er met mijn vader gebeurd was’

Mia, Oscar en Adam uit groep 8A van De Visserschool in Amsterdam-West gaan bij mevrouw Yvonne van der Zwaard op bezoek om haar te interviewen. Mevrouw Van der Zwaard is 87 jaar. Ze is geboren in de Reinier Claeszenstraat, vlakbij de school van de kinderen. Waar nu het schoolplein is, was vroeger een grasveld.

Uit wat voor gezin komt u?
‘Mijn moeder was Duits en kwam in 1930 naar Nederland om te trouwen met mijn vader. Mijn vader was Joods. Zij hadden dus een gemengd huwelijk. Hij werd vrijgesteld van deportatie. Wij hadden een benedenhuis en we kregen joodse onderduikers. Mijn vader had een luik gemaakt, zodat de onderduikers zich konden verstoppen achter een luik in de vliering. Dat was een heel gevaarlijke en spannende tijd. Wij moesten ons heel stil houden en mochten met niemand spreken. Bij de buren op nummer 41 zat ook een onderduiker. Op een nacht kwam daar de politie en toen sprong de onderduiker uit het raam en kwam door een deurtje, dat mijn vader had gemaakt naar ons toe. Hij moest snel in mijn bed en de volgende dag moest hij weer verder. Ik moest even in het bed bij mijn ouders.’

Hoe is uw vader verraden?
‘Weer een huis verder, op nummer 39, woonde een man, die tegen mijn zei vader dat hij met onderduikers moest stoppen, omdat hij hem anders aan zou geven. Maar er kwamen toch weer vrienden en toen heeft die man mijn vader verlinkt. De politie kwam mijn vader ophalen en hij moest mee naar de gevangenis. Daarna moest hij gaan werken op Schiphol om de kapotte landingsbanen te repareren. Die waren door de geallieerden gebombardeerd. Mijn vader was kleermaker, dus met asfalt sjouwen en met stenen werken, was zwaar werk van ’s morgens acht uur tot ’s avonds acht uur.  Toen mijn vader even wilde pauzeren, kwam een leider zeggen dat hij weer naar de gevangenis moest en vanaf daar werd hij naar Westerbork gestuurd in zo’n veewagen. Hij heeft wel brieven gestuurd, uit de trein gegooid met de vraag of de vinder de brief wilde posten.’
‘Vanaf Westerbork werd hij weer in zo’n veewagen doorgestuurd naar Auschwitz. Daarna weer verder naar Lieberose Sachsenhausen, een werkkamp, geen vernietigingskamp. Begin 1945 kwamen de Russen dat kamp bevrijden en werden de gevangenen, lopend op blote voeten 200 kilometer door de ijzige kou in januari weggestuurd. Wie geen energie meer had en in elkaar zakte, werd gelijk doodgeschoten. Die tocht werd daarom een dodenmars genoemd. Mijn vader heeft deze tocht niet overleefd.’

Hoe wist u wat er met uw vader was gebeurd?
‘Mijn vader kwam niet meer thuis, maar wij wisten op dat moment niet wat er met hem gebeurd was. Daar kwamen we pas veel later achter. Mijn moeder ging in het begin met mij, omdat ik blond haar had, naar een Duits bureau om naar mijn vader te vragen en een goed woord voor hem te doen. Mijn moeder dacht dat ze met haar Duits wel goed overkwam. Maar dat heeft niet geholpen. Mijn moeder moest in haar eentje met twee kinderen de oorlog overleven. Pas in 1991 kregen we vanuit de archieven uit Berlijn de brieven over de mensen die bij de dodenmars waren omgekomen.’

School: De Visserschool

‘De oorlog heeft alles anders gemaakt’

Sam, Arlo, Amira en Fabian uit groep 8A van De Visserschool in Amsterdam-West interviewen meneer Simon Italiaander. Het is een zwaar verhaal, want de hele familie van meneer Italiaander is Joods en hij heeft zijn beide ouders in de oorlog verloren. Als peuter moest hij al onderduiken, maar omdat hij zo jong was, kan hij zich dat niet herinneren.

Waar ging u onderduiken?
‘Ik kwam eerst bij bevriende buren op de Admiraal de Ruijterweg, maar daar kon ik niet lang blijven. En toen hebben ze via het verzet een plek voor mij gevonden in Haarlem. Ik weet niet hoe lang ik daar heb gezeten. En daarna is er contact gezocht met familie van mij, daar kwam ik terecht. Dat was in Alkmaar. Ik werd opgenomen in het gezin. In Alkmaar hadden ze nog twee kinderen, een jonger meisje en een oudere broer, die is nu bijna 90 jaar. Het was een klein huis, ik had geen eigen kamer, maar wel een eigen bed. Ik ben daar nooit echt verstopt. Dus ik denk wel dat de hele buurt wist dat ik daar zat, maar ze hebben allemaal netjes hun mond gehouden. Met die mensen heb ik nog steeds contact. Op bevrijdingsdag ben ik er met een grote bos bloemen heen gegaan.’

Hoe kwam u erachter dat uw ouders waren vermoord?
‘Ja, ze waren er niet meer, maar het was heel lang niet duidelijk waar ze waren. Er was wel een tante, die het had overleefd en zij vertelde wat er daar in Duitsland allemaal gebeurd was. Toen begrepen we wel dat ze niet meer terug zouden komen. Maar de officiële melding kwam pas veel later. Daaruit las ik dat mijn moeder eigenlijk meteen vermoord is toen ze in Auschwitz aankwam. Mijn vader heeft nog wel een paar maanden geleefd, maar ik ben er nooit achter gekomen wanneer hij precies is overleden. In de administratie staat dat hij er op 31 januari 1944 niet meer was. Gestorven aan ‘hartfalen’ staat er. Later hoorde ik dat als de Duitsers het ook niet wisten, dat ze dan 31 januari opschreven.’

Was er wel andere familie die het had overleefd?
‘Ik had mijn grootouders nog. Die waren ook in Noord-Holland ondergedoken. Toen de oorlog voorbij was, is mijn opa snel weer met de trein naar Amsterdam gegaan, want hij had daar zijn werk als groente- en fruitverkoper. Dus hij was benieuwd of hij na de oorlog daar mee verder kon gaan. Voor de oorlog heette het bedrijf van mijn opa: “S. Italiaander en zoon”, de zoon was mijn vader. Ze hadden samen die zaak. Ze waren gespecialiseerd in bloemkool. Die kocht mijn opa in bij de veilingen op het platteland, waar de boeren hun groentes naartoe brachten. Mijn opa had een telefoon, terwijl niemand dat nog had en hij kon bellen met iemand die naar de veiling ging om de bloemkolen voor mijn opa te kopen. Die man stuurde dat dan naar Amsterdam en mijn opa verkocht het aan de groentemannen in de stad. En zo regelden ze dat. De man die de inkopen deed op de veilingen bij de boeren, dat is de man die ook de onderduikadressen heeft geregeld, zodat ik en mijn opa en oma konden overleven.’

Bij wie woonde u na de oorlog?
‘Een oom en tante hadden het ook overleefd. Ze kregen een woning en toen kon ik bij hen gaan wonen. Mijn opa en oma konden weer op de Admiraal de Ruijterweg wonen. Twee huizen verder van waar ik als baby’tje heb gewoond. Bij hen kwam ik regelmatig op bezoek. Maar ik heb mijn oma nooit meer zien lachen. Twee van haar kinderen waren vermoord. De oom en tante waar ik bij kon wonen, gingen scheiden. Dus toen ik 19 was, ging ik snel het huis uit. Want mijn oom had inmiddels een andere vrouw en ik zat alleen nog bij die tante. Die kon ook niet echt voor mij zorgen. Ik vond het geen prettige situatie. De oorlog heeft alles anders gemaakt.’

 

 

 

 

School: De Visserschool

‘Het is gezond om ook te huilen’

Ravi, Fay en Matine uit groep 8A van De Visserschool in Amsterdam-Was interviewen mevrouw Marja Ruijterman. Mevrouw Ruijterman heeft de oorlog niet meegemaakt, maar haar moeder wel mee en die heeft er veel over verteld. Haar moeder was 12 jaar toen de oorlog begon.  Ze merkte dat het steeds enger werd, heel veel plekken werden voor Joden verboden. Ze was zelf half joods.

Had uw moeder ook leuke herinneringen aan de oorlog?
‘Wat wel een grappig verhaal is dat er op een gegeven moment een mevrouw uit Volendam kwam bij mijn oma. Daar hebben ze van die klederdracht. Mijn moeder dacht: ‘Wat zie ik nou voor raars?’ Het leek wel of de rok van die vrouw bewoog. En toen bleek dat ze in de zakken van die rok allemaal levende palingen had om aan mijn oma te geven, die kon ze eten. Mijn oma was er blij mee, maar mijn moeder wilde dat echt niet. Ze vond dat zo vies. Maar er was veel te weinig eten in die tijd, dus ze moest wel. Dat vond ik wel een grappig verhaal.’

Hoe is het om op te groeien met ouders, die de oorlog hebben meegemaakt?
‘Dat vind ik een hele goeie vraag! Nou, mijn moeder wilde positief en krachtig zijn na de oorlog. Ze wilde mij een goed leven geven. En de eerste 12 jaar was dat ook zo, maar op een gegeven moment werd ze depressief. Dat was moeilijk, ook voor mij, want soms begon ze plotseling te schreeuwen. Toen bleek dat ze zich eigenlijk helemaal niet zo positief voelde en dat ze zich veel te positief en krachtig had opgesteld. Zo kon ze niet de moeilijke tijd van de oorlog verwerken. Het is namelijk gezond om ook te huilen af en toe om wat er is gebeurd, als je dat niet doet, dan kan je depressief worden.’

Had uw moeder nog broers of zussen?
‘Ja, ze had een jongere zus en nog een babyzusje, Sara. Zij is in 1943 geboren, in de oorlog. Mijn opa en oma, dus de vader en moeder van mijn moeder, gingen op een gegeven moment scheiden en mijn vader kreeg bij zijn nieuwe vrouw het baby’tje Sara. Maar vlak nadat Sara was geboren, werden mijn opa en zijn nieuwe vrouw opgepakt. Mijn opa heeft toen Sara aan de buren gegeven in de hoop dat ze snel weer terug zouden komen. Maar de buren vonden het toch te eng om een Joods baby’tje in huis te hebben en die hebben het aan de Duitsers gegeven. De Duitsers hebben Sara naar de Hollandse schouwburg, de Joodse crèche gebracht. Ze is door een student gered.’

Heeft uw moeder haar zusje daarna weer gezien?
‘Na de oorlog groeide Sara op bij pleegouders, ze wist niet dat ze Joods was. Die mensen hadden haar dat niet verteld en ze hadden haar Maria genoemd. Maar Sara voelde dat er iets niet klopte en toen ze een keer alleen thuis was, ging ze zoeken in de papieren en toen vond ze dat ze Sara heette en nog twee zussen had. Ik herinner me nog dat bij ons de thuis de bel ging en mijn moeder naar beneden liep. Ik hoorde mijn moeder heel hard schreeuwen, dus ik ben onder de tafel gaan zitten. Even later kwam ze boven met een heel mooi meisje en toen zei ze: ‘Dit is mijn zusje’. Dus ze had eindelijk haar zusje weer gevonden.’

Was er nog andere familie, die de oorlog had overleefd?
‘Ik had een tante Engeltje, dat was een heel klein vrouwtje. Ze had geen tanden in haar mond en we kwamen haar vaak tegen op straat. Dan zei ze: ‘Nabisch’, dat betekent iets van ‘Ach wat een lief kind’ en dan kreeg ik een zoen, wat ik vies vond, want ze prikte een beetje. Maar daarna begon ze te schelden en te tieren. Ze had een heel klein kamertje, waar het heel erg stonk. En ze had een heleboel beeldjes, waar ze tegen praatte. Dan deed ze net of die beeldjes haar familieleden waren, want die familie was ze allemaal kwijtgeraakt in de oorlog. Haar negen broers en zussen zijn vermoord, haar vader en moeder zijn vermoord en haar opa en oma zijn vermoord, alle neven en nichten. Ze was na de oorlog helemaal gek geworden.’

 

 

School: De Visserschool

‘We hadden een buurman, die NSB-er was’

Aiden, Yasmin, Jonathan en Kaatje uit groep 8A van De Visserschool in Amsterdam-West interviewen mevrouw Gien Kamphorst. Mevrouw Kamphorst is nu 90 jaar en woont in Hilversum. Tijdens de oorlog woonde ze in Utrecht. Ze was 5 jaar toen de oorlog begon, dus ze herinnert zich er nog een beetje van.

Zat uw vader in het verzet?
‘Nee, hij zat niet in het verzet. Hij is daar door vrienden wel voor gevraagd, maar hij wilde het niet doen. Hij vond het risico te groot voor zijn gezin met twee kinderen. Soms heeft hij wel hulp geboden voor kleinigheden.’

Was u Joods?
‘Nee, wij waren niet Joods. We zijn niet in concentratiekampen geweest. We wisten daar weinig of niets vanaf. We wisten wel dat er kampen waren in Amersfoort en Vught en we wisten dat dat niet best was, maar wat er precies gebeurde wisten we niet, het was vaag en eng. Pas na de oorlog hoorden we wat er in Duitsland in de concentratiekampen gebeurde.’

Wat is uw ergste herinnering aan de oorlog?
‘We woonden niet te ver van het bos, de Hollandse Rading. Met een stevige handkar geduwd door twee mannen gingen we het bos in. Dan werden er bomen gekapt en gezaagd, op de kar gelegd en verdeeld onder de mensen van de groep. Dat was zwaar werk. Ik mocht soms ook mee. Ik stond op een afstand op de wacht te kijken of er politie kwam en ik moest fluiten als ik iemand zag, zodat de zagers hun zagen konden verstoppen. Officieel was het verboden om hout uit bos te halen. Op een dag ging Corrie, een kennis, met haar vriend en een paar sterke jongens het bos in om hout te halen. Ze vroegen of ik mee mocht, maar mijn moeder zei dat ik thuis moest blijven. Het was al tegen het eind van de oorlog. In die tijd vlogen overdag Engelse en Amerikaanse vliegtuigen naar Duitsland om kazernes en ook steden te bombarderen. Als ze terug over Nederland vlogen en nog wat munitie over hadden, dan probeerden ze in ons land op Duitse dingen te schieten. Op de dag dat Corrie en de mannen hout hadden gehaald en met een paar volle karren het bos uit kwamen, vlogen er twee Amerikaanse bommenwerpers over. Vanuit het vliegtuig zagen ze onze houthakkers lopen, maar ze dachten dat het een Duits konvooi was en de piloten schoten de houthakkers gewoon dood vanuit het vliegtuig. Er kwam niemand meer thuis. De moeder van Corrie bleef alleen achter.’

Kende u Joden die weg werden gehaald?
‘Kennissen van ons hadden buren die Joden waren en op een gegeven moment weg werden gehaald. Ze dachten dat ze wel weer terug zouden komen, dus ze hadden hun huis goed opgeruimd en ze hadden nieuw beddengoed, waar ze heel zuinig op waren. Ze zijn ze naar de buurvrouw gegaan en vroegen: ‘Willen jullie het beddengoed voor ons bewaren, zodat als we na de oorlog terugkomen, we in ieder geval dat beddengoed weer hebben?’ Die buurvrouw zei dat ze er goed voor zou zorgen en ze heeft het opgeborgen in de kast. Maar toen kwam de hongerwinter. Je kon aan eten komen, door spullen te ruilen. De buren, die op het beddengoed pasten, hadden ook geen eten. Toen kwam die vrouw bij mijn moeder en vroeg: ‘Wat zou jij doen?’ Toen zei mijn moeder: ’Ik denk toch dat ik dat beddengoed zou ruilen, want je moet toch eten, anders overleef je het niet! Dan kan je na de oorlog misschien wel nieuw beddengoed voor ze kopen.’ Dus ze is het gaan ruilen en toen had ze wat eten. Maar die buren zijn nooit teruggekomen.’

  

 

 

School: De Visserschool

‘Er kwamen mannen om met de geweren te oefenen’

Max, Luna en Jhayrill uit groep 8A van De Visserschool in Amsterdam-West interviewen meneer Ben Bakker. Meneer Bakker is geboren in 1938, dus hij was 2 jaar toen de oorlog begon. Hij had nog twee jongere zussen, die in de oorlog werden geboren. Hij herinnert zich niet veel van de oorlog, maar toch waren er wat momenten die veel indruk op hem maakten.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Ik woonde in Amsterdam in de buurt van het Surinameplein. Mijn vader was smid en had een smederij. Hij maakte met metaal voorwerpen zoals sierhekken voor de tuin of kachels. In een smederij wordt metaal op heet vuur in de gewenste vorm gebogen. Mijn moeder was huisvrouw, dat was heel normaal in die tijd, want huishouden kostte veel tijd. We hadden geen stofzuiger, wasmachine of vaatwasser. Het was hard werken.’

Ging u naar school in de oorlog?
‘Toen ik vijf was, ging ik naar de kleuterschool, naar de Sneeuwbes. En na de oorlog ging ik naar de lagere school, daar woonde ik vlakbij. We hadden geen schriften, maar we schreven op een lei, dat is een donkergrijze dunne steen en daar schreven we op met een griffel. Dat was een soort pen van leisteen. We hadden een doosje met een nat sponsje en daarmee konden we de lei schoonvegen. In dat natte sponsje deden we vaak een boon en die kon dan ontkiemen tot een plantje in het sponsje.’

Wat was het schokkends in de oorlog voor u?
‘Ik was een keer aan het spelen in het Vondelpark en we werden tegengehouden. Toen zag ik mensen in de verte neervallen. We hoorden knallen en wat we daar dus hadden gezien, was dat mensen werden gefusilleerd, doodgeschoten. Dat had veel indruk op ons gemaakt. Er staat nu een monument voor die mensen.’

Kenden jullie mensen, die in het verzet zaten?
‘Ja, mijn ouders zaten in het verzet. Mijn moeder was koerierster en maakte thuis potjes eten en bracht dat rond, ze stopte het onder de matras van de kinderwagen, met mijn baby-zusjes erbovenop. Ze bracht het naar mensen, die onderduikers hadden. Mensen die onderduikers hielpen, kregen geen voedselbonnen voor de ‘gasten’, dus daar moest extra eten gebracht worden. Maar dan liep ze wel veel risico.’
‘Mijn vader was niet veel thuis en hij vertelde ook niet wat hij deed. We hadden in ons halletje een luik en daaronder waren geweren opgeborgen. ’s Avonds kwamen er soms mannen om met de geweren te oefenen, te leren bedienen. Verder wisten we niks. Wat wij niet wisten, konden we ook niet doorvertellen. Gelukkig hebben ze het er allebei goed vanaf gebracht en overleefd.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Dat was een groot feest, straten werden versierd en overal werden spelletjes gespeeld, touwtrekken en zaklopen in de straten. Mensen konden weer zeggen en doen wat ze wilden. Op 7 mei na de bevrijding gingen we lopend naar de Dam. Op de hoek van de Dam en de Spuistraat stond het Telegraafgebouw. Dat was het onderkomen van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) en daar zat mijn vader. Maar er zaten nog Duitsers in het gebouw aan de overkant en zij gingen schieten op de mensen op de Dam die feest vierden. Mijn moeder sleepte ons mee naar de hoek van de Nieuwendijk. Toen hebben we even gewacht en zijn snel naar huis gegaan. Dat heeft heel veel indruk gemaakt.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892