School: de Rosa Boekdrukkerschool

‘Ik ben nog altijd gek op thee’

Pim, Esmée, Stije en Nisa van de Rosa Boekdrukkerschool interviewden Frederika de Boer-Blom. Zij werd geboren in Amsterdam-West en verhuisde tijdens de oorlog naar Amsterdam-Oost. Ze was pas drie toen de oorlog begon, maar heeft duidelijke herinneringen aan spannende, angstige en ook leuke momenten.

Wat weet u nog van hoe de oorlog begon?
‘Ach, ik was nog zo klein, pas drie. We woonden toen in de Solebaystraat, vlak bij de Bos en Lommerweg. Opeens ging er een sirene af, zoals jullie die ook kennen van de eerste maandag van de maand om twaalf uur. Ik vroeg mijn vader wat dat was en hij zei: “Nu is het oorlog.” Als kind weet je niet wat dat betekent. Maar dat er iets niet klopte, dat begreep je wel.’

Kon u uw verjaardag wel vieren in die tijd?
‘Ja, dat kon. Het was ook weer niet alsof er elke dag beschietingen en bombardementen waren. Wel heb ik een keer op straat met vriendinnetjes meegemaakt dat de kogels me om de oren vlogen. We renden naar huis, maar onderweg werd ik een fietsenstalling ingetrokken. De kogels zaten daar in de deuren, binnen was veiliger. Uit angst heb ik toen in mijn broek geplast. Dat gebeurde toen we in Amsterdam-Oost woonden. Daar zijn we in de oorlog naartoe verhuisd, omdat dat dichterbij onze familie op de boerderij bij Nes aan de Amstel, waar we wel eens eten haalden, was. Dan was de reis korter. Door die familie hadden wij ook in de Hongerwinter wat te eten, zoals aardappels en groente, al hebben we wel eens honger geleden. In die koude winter werd mijn zusje geboren. Omdat mijn moeder pas bevallen was, kregen we extra eetbonnen. Mijn moeder heeft nog vaak gezegd: “Dat kind heeft ons gered!”’

Wat is het allerergste en allerleukste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘De keer dat ik met mijn vader op de fiets naar de familie op de boerderij ging. Duitse soldaten hielden mensen aan en pakten hun fietsen af. Ik moest huilen. Misschien was het daardoor dat we toch door mochten. Maar de anderen niet en dat vond ik heel erg. Op de terugweg hebben we de fiets achtergelaten bij de familie. Moesten we dat hele stuk, wel vijftien kilometer, lopen. Mijn vader had een klant die in Duivendrecht woonde. Die was thuis en we mochten even uitrusten. Voor mij hadden ze een bordje pap. De bijna afgepakte fiets was dus een van de nare dingen die ik heb meegemaakt. En het geluid van de laarzen van de Duitse soldaten of van vliegtuigen die laag overvlogen. Dat vond ik allemaal eng. Leuk in die tijd was het logeren bij oma. Dan mocht ik bij haar in bed. Ik herinner me een nacht dat er een bom vlakbij, in het weiland, was gevallen. Die had een enorme krater gemaakt.  Oma was een hele gelovige vrouw met een huis vol kruisbeeldjes. Door die beeldjes voelde ik me beschermd.’

Kon u buitenspelen of andere leuke dingen doen?
‘Het waren verdrietige tijden, maar ik kom uit een leuk, muzikaal gezin. Mijn vader speelde mandoline en mondorgel. Ja, muziek was heel geruststellend voor me. Buitenspelen kon ook in de oorlog; dan gingen we knikkeren of honkballen, waarbij je van put naar put kon rennen zolang de bal nog niet terug was. Dat soort dingen konden vaak gewoon. En gelukkig zijn we na vijf jaar bevrijd. Ik ben toen samen met mijn vader op de Berlagebrug gaan kijken naar de Canadezen, die met jeeps en tanks de stad binnenreden. Iedereen was blij, de straten waren versierd. Van crêpepapier werden bloemen gemaakt die de mensen ophingen voor hun raam of aan de deur. En in elke straat waren er spelletjes. Mijn broer heeft toen nog bij een hardloopwedstrijd een mud kolen gewonnen. Echt goede kolen, van antraciet! Dat was in de oorlog onbetaalbaar. Toen die voorbij was, konden we steeds meer kopen; langzaamaan ging van alles van de bon. Op een dag was er weer echte thee verkrijgbaar. Dat vond ik zó lekker. Ik ben nog altijd gek op thee.’
   

School: de Rosa Boekdrukkerschool

‘Ik wist niet of mijn ouders nog leefden’

Amelie, Nora en Yassin van de Rosa Boekdrukkerschool keken hun ogen uit in het verzorgingstehuis waar Willy (91) woont. Ze zagen een restaurant, een winkeltje en een kapsalon. Het mooist was het grote poppenhuis dat in de hal stond. Eenmaal boven bij Willy kon het interview beginnen. Haar man Wim (98) vertelde ook over de oorlog. Willy en Wim zongen zelfs samen een liedje wat de Duitse soldaten altijd zongen tijdens het marcheren.

Heeft u wel eens een schietpartij gezien?
‘Ik zelf gelukkig niet, maar mijn jongste broer wel. Hij was twee jaar jonger dan ik. Hij fietste ergens bij de Haarlemmerweg toen hij werd aangehouden door een Duitser. Mijn broertje moest mee, achter die Duitser aan. Bij de Haarlemmerweg moest hij wachten. Er kwamen jongens van een jaar of achttien aan die in Haarlem op straat waren opgepakt bij een razzia. De Duitsers hadden ze gedwongen om van Haarlem naar Amsterdam te lopen. De jongens werden op een rij gezet en doodgeschoten. Zomaar! Die Duitse soldaten hadden daar enorme lol om. Mijn broer was nog jong. Hij vond het vreselijk en sloot z’n ogen op het moment dat het gebeurde. Hij werd gedwongen om te kijken en anders zou hij ook doodgeschoten worden. Zo waren ze die soldaten. Mijn broertje kwam helemaal overstuur thuis. Hij heeft daar voor de rest van zijn leven een trauma aan overgehouden. Hij wilde er eerst nooit wat over vertellen. Dat kwam pas later. Voor die jongens is er een gedenkteken geplaatst op de plek waar ze zijn doodgeschoten.’

Was u wel eens bang in de oorlog?
‘Mijn vader zat in het verzet. Dat was natuurlijk vrij gevaarlijk. Wij als kinderen wisten dat natuurlijk wel maar je mocht nergens over praten. Als je verraden werd, zou mijn vader meteen opgepakt worden. Ook hadden we onderduikers in huis, drie joodse mensen. Mijn zus en ik moesten onze kamer afstaan aan die familie. Er was ook een dochter bij van negen jaar. Betty heette ze. Ik had er eigenlijk een zusje bij. Omdat Betty natuurlijk niet naar school kon, kreeg ze thuis les van haar moeder. Ik keek altijd haar huiswerk na. Er was in ons huis ook een schuilplaats gemaakt voor Betty en haar ouders. Dat was een ruimte boven de inbouwkasten. Als er weer een razzia was, moesten zij snel die kleine ruimte in kruipen met z’n drieën. Stel je voor dat je nooit meer op straat mag. Nooit meer met vriendinnetjes spelen. Dat is verschrikkelijk natuurlijk voor zo’n meisje. Je was helemaal van de buitenwereld afgesloten. Ze hebben gelukkig alle drie de oorlog overleefd.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Zelf zat ik nog in Friesland tijdens de hongerwinter. Kinderen uit Amsterdam konden voor een tijd naar Friesland. Daar was namelijk eten genoeg. Ik vond het wel leuk daar. Ik kon in Amsterdam toch niks doen. Ik kon ook niet meer naar school. Ik ben tot na de bevrijding bij die mensen gebleven. Ik heb het daar heel goed gehad. Mijn zus was in die tijd ook niet thuis. Zij sliep bij boeren, maar wel in de omgeving van Amsterdam. Mijn zus kon goed naaien. Die boeren hadden heel veel lakens en stof wat mensen bij hun hadden geruild voor eten. Toen is mijn zus daar bij die boeren in huis gegaan om kleren voor ze te maken. In het weekend kwam ze wel thuis en dan kreeg ze altijd tassen met eten mee van die boeren. Mijn oudste broer is de hele oorlog weg geweest. Die ging in 1939 al op een schip mee. Ons hele gezin was uit elkaar gevallen. Mijn ouders waren wel gewoon in Amsterdam. Ik wist niets van ze. Dat was wel erg hoor. Er was geen post, geen telefoon. Ik wist helemaal of ze nog wel leefden of dat er wat gebeurd was. Pas na de oorlog heb ik gehoord hoe ze dat laatste oorlogsjaar zijn doorgekomen. Want dat was het ergste jaar, tenminste hier in de stad.’

         

School: de Rosa Boekdrukkerschool

‘De artsen zeiden dat ik het niet zou overleven’

Tiny Aarssen werd zelf midden in de oorlog geboren, in 1943. Als baby kwam ze bijna om van de honger. Ze vertelt graag het verhaal van haar en haar ouders aan Chiara, Olivier en Rana van de Rosa Boekdrukkerschool. De leerlingen zijn vooral onder de indruk van alle mooie foto’s die Tiny van haar familie in huis heeft hangen.

Wat is er met uw vader gebeurd?
‘Mijn vader werd opgepakt, maar we wisten eigenlijk niet waarom. Hij ging gewoon naar zijn werk en opeens kwam hij niet meer thuis. Toen mijn vader weg was, kwam er geen geld meer binnen, geen eten, niks hadden we. En wel zes kinderen, en een zevende op komst, om voor te zorgen. Achteraf hoorden we dat ze hem hadden opgepakt met een heleboel andere mannen, in een vrachtwagen gegooid en naar Duitsland gebracht. Daar hebben ze gewerkt in fabrieken waar wapens werden gemaakt. Omdat mijn vader Duits sprak, kreeg hij in die fabriek een bevoorrechte positie. Daar heeft hij misbruik van gemaakt, want zo heeft hij veel joodse mannen kunnen laten ontsnappen. Mijn moeder heeft nooit geweten waar hij was. Op een dag stond er een Duitse soldaat voor de deur. Hij haalde uit de zool van zijn schoen een brief en geld van mijn vader. Toen wist mijn moeder pas hoe het met mijn vader zat. Zo zie je dat er ook goede Duitsers waren. Je moet nooit het vertrouwen in de mensheid verliezen. Mijn vader heeft nooit willen vertellen wat hij daar heeft meegemaakt. Het enige wat ik er van weet, heb ik van mijn moeder gehoord.’

Was uw moeder bang in de oorlog?
‘Toen mijn vader werd opgepakt, bleef mijn moeder achter met zes kinderen en ze was ook nog eens zwanger van mij. Maar bang was ze niet. Bijna alle mannen waren weg naar Duitsland, maar de achtergebleven vrouwen hielpen elkaar en ze deelden alles met elkaar. Ze gingen ’s nachts met elkaar naar de landerijen hierachter om groenten en aardappelen te stelen voor hun kinderen. Er was geen geld, dus hoe kon je anders aan eten komen? Ook hielp mijn moeder onze joodse buurman. Hij was verraden door een andere buurman. Daar kreeg hij 7,50 gulden voor. Dat is toch verschrikkelijk dat je voor 7,50 gulden een mensenleven ontneemt? De politie kwam er aan en de buurman klopte bij ons aan om zich te verstoppen. Hij verstopte zich achter een stoel en mijn moeder heeft er allemaal dekens overheen gegooid. De Duitsers doorzochten de hele woning, maar hebben hem niet gevonden. De buurman vluchtte daarna weg. Hij is ’s nachts door iemand naar Friesland gebracht, lopend. Gelukkig heeft hij de oorlog overleefd. Na de bevrijding heeft mijn moeder hem nog terug gezien.

Hoe was de hongerwinter?
‘Ik was heel mager als baby. Ik was negen maanden en toen woog ik 4,5 kilo. De artsen zeiden dat ik het niet zou overleven. Toen mijn moeder was bevallen van mij lag ze samen met de vrouw van de slager op de kamer in het ziekenhuis. Toen ik zo verzwakt was, is mijn moeder naar de slager gegaan. Van de slager kregen we elke dag vlees om bouillon van te maken. Zo heb ik de oorlog kunnen overleven. Eigenlijk heeft de slager mij gered. Ook waren er geen kolen meer voor in kachel. Mijn moeder had alle kinderbedjes verbrand in de kachel, want er moest warmte zijn. We sliepen met zeven kinderen bij mijn moeder in bed. Mijn broer, die toen pas tien jaar oud was, is ’s nachts houtblokjes gaan stelen uit de tramrails op de hoek van de Witte de Withstraat en de Postjesweg. Toen de Duitse politie er aan kwam, renden twee mannen heel hard weg maar ze werden van achter doodgeschoten. Mijn broer werd opgepakt met de rest van de overgebleven mannen. Ze werden tegen de muur gezet bij de ambachtsschool en de helft werd doodgeschoten. Gelukkig heeft mijn broer het overleefd. Hij heeft er nooit over willen praten.’

School: de Rosa Boekdrukkerschool

‘Mijn vader werd opgepakt en opeens was ik de baas in huis’

Ras-Amsterdammer Piet van Heusden woont tegenwoordig niet meer in de stad, maar kwam graag naar de Rosa Boekdrukkerschool om geïnterviewd te worden door Anton, Kasper, Pjotr en Zeger. Hij was elf jaar toen de oorlog begon, bijna net zo oud als de leerlingen nu zijn. Piet had zijn persoonsbewijs uit de oorlog meegenomen. Zoiets hadden de jongens nog nooit gezien!

Bent u wel eens opgepakt?
‘Nee, maar ik ben wel geregeld aangehouden. Ik was namelijk vrij groot en zelfstandig. Je moest altijd je persoonsbewijs bij je hebben. Ze dachten soms dat ik joods was en ik zag er ouder uit. Mijn vader is wel opgepakt. Hij kwam maar niet thuis. Dan vermoed je wel wat er aan de hand was. Op een gegeven moment kregen we een briefje door de bus en toen wisten we pas zeker wat er met hem was gebeurd. Achteraf bleek dat hij op straat is opgepakt en naar Duitsland moest om te werken. Hij werkte in een fabriek voor de oorlogsindustrie. Toen mijn vader weg was, was ik opeens de baas in huis. Dat werd van mij verwacht. Ik moest de boel regelen. Mijn grootvader woonde ook bij ons in huis maar hij was ziek dus hij lag altijd in bed. Na de bevrijding zag ik mijn vader pas weer. Hij was al eerder bevrijd door de Russen. Toch kon hij niet meteen terug naar huis komen omdat Amsterdam nog steeds bezet was.’

Luisterde u wel eens naar radio oranje?
‘Nee wij hadden zelf geen radio, maar we werden wel goed op de hoogte gehouden. Mijn moeder heeft wel illegale krantjes van het Parool weggebracht. Dat was bij ons thuis altijd de krant die we lazen. Later heb ik zelfs nog 20 jaar bij het Parool gewerkt. Ik heb nog geprobeerd om zelf een radio te maken. Dat was wel ingewikkeld maar soms kwam er geluid uit. In zulke tijden word je creatief hoor. Ik had ook zelf een telefoonverbinding gemaakt met de buurjongen. En ik heb bij een oude fiets een standaard gemaakt zodat we licht konden krijgen van de dynamo. Dan was ik midden in de kamer aan het fietsen om nog wat licht te krijgen.’

Hoe was de hongerwinter?
‘In de laatste jaren werd het steeds minder wat er te koop was. We kregen distributiebonnen om eten mee te kopen. Uiteindelijk kreeg je nog maar een half brood in de week. Je vertrouwde bijna je eigen familie niet met eten, bang dat iemand van je zou pikken. Eigenlijk kan ik dit natuurlijk niet zeggen, maar ik heb zelf ook wel eens wat gepikt. Dan stonden we in de rij bij de bakker en als je de kans kreeg, kroop je onder de rij langs om wat te pakken. Er waren ook geen kolen meer voor de verwarming. Ik sloopte de boel thuis om hout te hebben voor in de kachel. Aan het eind van de oorlog hadden we alleen nog een voordeur en een deur voor de wc. De rest van de deuren waren in stukjes in de kachel verdwenen. Ik was verantwoordelijk dat er brandstof kwam, in wat voor vorm dan ook. Dat heb ik wel kunnen doen omdat ik al wat groter en zelfstandiger voor mijn leeftijd was, maar eigenlijk was ik nog heel jong. Ik had ook een klein kacheltje gemaakt. Op school was er ook geen verwarming meer. Niemand ging dus meer naar school. Toen de oorlog was afgelopen moest ik de laatste klas weer opnieuw doen.’

Hoe was de bevrijding?
Ja dat was groots. Het leger kwam aangereden over de Hoofdweg. Die stopte hier en daar en er werd uitgedeeld. De soldaten vonden de meisjes ook wel interessant. Als je een beetje bietste, kon je wel chocola van ze krijgen. Ook hadden ze vierkante blikken met biscuit. Die lege blikken bonden we aan elkaar en daar maakten we een vlot van. De eerste week van de bevrijding was eigenlijk het ergst. Van de Duitsers kregen we natuurlijk niks meer, maar het duurde ook even voordat de bevrijders de hele distributie van eten weer op gang hadden. Er kwamen wel voedseldroppings uit de lucht vallen. Dat was vooral meel, waar de bakkers brood van bakten. Dat eerste brood smaakte zo lekker dat het net cake was.’

 

School: de Rosa Boekdrukkerschool

‘Ik werd als driejarig meisje in mijn eentje in de gevangenis gezet’

Lous Steenhuis-Hoepelman (1941) begint haar verhaal met een sprookje. Het is geen vrolijk sprookje zoals gewoonlijk, maar een sprookje over een onschuldig, joods meisje van drie jaar dat van haar ouders wordt gescheiden, onderduikt, verraden wordt en uiteindelijk op transport wordt gezet naar verschillende concentratiekampen. Kayleigh, Lina, Omar en Saúl van de Rosa Boekdrukkerschool luisteren aandachtig naar het oorlogsverhaal van Lous. Ook heeft Lous allemaal spulletjes mee uit de oorlog, zoals haar popje Mies.

Wat voor spulletjes heeft u allemaal mee?
‘Mijn oma was naaister en die heeft dit jurkje voor mij gemaakt. Het was mijn eerste jurkje. Het is mij heel dierbaar. Toen het bij ons oorlog was, gingen mijn ouders meteen onderduiken. Zij wisten heel goed wat voor kwade man Hitler was en hoe groot het gevaar voor ons was. Mijn oma wilde niet onderduiken. Zij dacht dat het wel mee zou vallen. Ze dacht dat ze als naaister kleren kon naaien in Auschwitz. Ze heeft zich zo met de trein laten wegvoeren. Ze is meteen vermoord in het kamp. Ik heb mijn oma niet meer gekend, maar dat ik dat jurkje heb, vind ik nog heel bijzonder. Ook heb ik mijn popje Mies mee. Die heb ik gekregen in Westerbork.’

Hoe bent u in Westerbork terecht gekomen?
‘We zijn eerst met zijn drieën ondergedoken in Amsterdam bij een kunstenaar. Dat werd toch te gevaarlijk, dus mijn moeder ging naar Haarlem, mijn vader is in Amsterdam gebleven en ik ging naar Bussum naar mijn oom en tante. Dat was een broer van mijn vader. Hij was ook joods, maar zijn vrouw niet. Als je zo’n gemengd huwelijk had, had je een grotere kans om te overleven. Toch moest hij later ook onderduiken, dus kon ik daar niet meer blijven. Er is een ander adres voor mij gevonden, in de Pieter van der Doesstraat hier in Amsterdam. Daar was nog een joods meisje ondergedoken. Zij werd verraden en toen heeft zij mij weer verraden. Ik werd als driejarig meisje in de gevangenis gezet op het Leidseplein, in mijn eentje. Na de gevangenis kwam ik in Westerbork terecht. Daarna werd ik weer op de trein gezet met allemaal andere kinderen, dit keer naar kamp Bergen-Belsen in Duitsland. Na drie maanden kwamen we in Theresienstadt terecht. Daar was het niet zo erg als in de andere kampen. We zijn daar uiteindelijk bevrijd door de Russen. Met het vliegtuig ben ik terug gekomen naar Nederland.’

Hebben uw ouders de oorlog overleefd?
‘Mijn vader niet, die is vermoord. Hij is ook op zijn onderduikadres in Amsterdam verraden en opgepakt. Toen ze onderweg waren naar het politiebureau heeft hij geprobeerd te vluchten. Bij deze vluchtpoging werd er op hem geschoten dus belandde hij in het ziekenhuis. Daar is hij toch weer gepakt en vervolgens naar Westerbork gebracht. Voordat de trein uit Westerbork naar Auschwitz vertrok, heeft mijn vader nog een briefkaart uit de trein kunnen gooien. Deze heb ik nu nog steeds. Het was een heel positief bericht, maar ik denk dat hij dit alleen maar deed om mijn moeder gerust te stellen. Mijn vader werd bij aankomst in Auschwitz meteen vermoord. Het was 28 februari 1943 en hij was nog maar 26 jaar.’

Hoe ging het verder met uw moeder?
‘Ze ging door met verzetswerk, zoals stiekem krantjes maken waar het echte nieuws in stond. Ze kregen via radio Oranje zulke berichten door. Mijn moeder bracht die krantjes rond in de kinderwagen. Ik lag als baby bovenop die krantjes. Toen ik eenmaal gescheiden was van mijn moeder wist zij al die tijd niet of ik nog wel leefde. Aan het eind van de oorlog had ze via via gehoord dat ik nog in leven was en per vliegtuig aan zou komen in Eindhoven. Ze stond me daar op te wachten. Ik herkende haar helemaal niet en zij mij ook niet. Er stond een mager, doodziek meisje voor haar. Ik had allerlei ziektes opgelopen in de kampen. Gelukkig had mijn moeder inmiddels een huis in Amsterdam waar we heen konden.’


School: de Rosa Boekdrukkerschool

‘Het was leuk dat je als kind ook je steentje kon bijdragen in het gezin’

Joop Bongers (84) en zijn vrouw Henny staan de leerlingen van de Rosa Boekdrukker al op te wachten als ze aan komen lopen voor het interview. Binnen in de hal zien Adam, Nathalie en Younes een vitrinekast staan met allemaal Amerikaanse modelvliegtuigjes die Joop verzameld heeft. Ze staan nog in de gang, maar de verhalen over de oorlog komen meteen al.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Ik was vier toen de oorlog begon en daar heb ik hele duidelijke herinneringen aan. Ik ging toen net naar de kleuterschool in de Chasséstraat bij de Admiraal de Ruyterweg. Die school bestaat nog steeds. Ik moest naar school, maar ik wilde niet. Bij ons in de buurt, in de Van Kinsbergenstraat, was een speelgoedwinkeltje. Daar had ik een heel mooi, blikken treintje zien staan. Ik wilde alleen naar school als ik dat treintje zou krijgen. Ik kreeg het treintje en ging braaf naar school. Kort daarna kwam er op een dag een groep jongens van de jeugdstorm met geweren in hun nek het plein op bij ons. Ze gingen rondom het plein staan en schoten in de lucht. Mijn neef, die op dat moment bij ons thuis was, waarschuwde ons allemaal dat we niet bij de ramen moesten blijven staan. Hij stapte zelf achteruit weg bij het raam en stapte op het treintje. Het treintje was kapot en voor mij was de oorlog al begonnen. Alles zou kapot gaan.’

Hoe kwam u tijdens de oorlog aan eten?
‘Ik heb tulpenbollen gegeten en alles wat los en vast zat. Alleen suikerbieten kreeg ik echt niet door mijn strot. Mijn vader moest voor de Duitsers werken in de Fordfabriek in noord. De Duitsers zorgden redelijk goed voor die werknemers dus hadden we nog wel wat te eten. Als mijn vader niet werkte, gingen we naar de gaarkeuken bij ons om de hoek. Als daar aardappelen werden gebracht, vielen er wel eens wat aardappelen naast. Wij hadden als kinderen een prikstok, een lange stok met een spijker aan het eind. Daar konden wij zo die aardappelen mee pikken. Zo konden wij als kind ook ons steentje bijdragen binnen het gezin. Ik heb wel eens vaker wat gepikt in die tijd hoor. In de scholen op het Columbusplein waren Duitsers ingekwartierd. Daar werd veel eten gebracht. Ik zag een keer dat ze twee broden verloren waren en die heb ik toen gepakt. Eén van die Duitsers had het gezien maar knikte me toe dat het goed was.’

Hoe was het na de oorlog voor u?
De bevrijding was een feest. In de buurt waar wij woonden, werden er gigantische feesten georganiseerd. Overal in Amsterdam waren kleine kermissen, feesten en wielerrondes. Na de oorlog zeiden we allemaal ‘dit nooit meer’. Het is zo erg wat we tijdens die oorlog hebben mee gemaakt: het afvoeren van joden en zigeuners en andersdenkenden. Maar al snel na de oorlog hier begon er een oorlog in Korea, oorlog in Vietnam, oorlog in Cambodja. We gingen gewoon door. We hebben niks geleerd. Dat vind ik beroerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was ik nog te jong om in het leger te gaan, maar later was ik in dienst bij de marine. Ik moest in 1953 naar Indonesië en de zeeën daar lagen acht jaar na de oorlog nog steeds vol met mijnen. Hier in Nederland mocht je ook heel lang het duingebied niet in want daar lagen ook nog allemaal mijnen.’

         

School: de Rosa Boekdrukkerschool

‘Een uur voor de bevrijding werd onze onderduiker doodgeschoten’

Amelia, Dylan en Levi van de Rosa Boekdrukkerschool mochten Ena Breukelaar (1934) interviewen over haar herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Ena zat een tijdje ondergedoken om de hoek bij de school vanwege het gevaarlijke verzetswerk wat haar vader deed. Tijdens het interview liet ze mooie foto’s van vroeger zien en een mapje met bonkaarten uit de oorlog. Ook had Ena haar pop Klompenhannes bij zich waar ze een leuk liedje van vroeger bij zong.

Wie kon u het meest vertrouwen in de oorlog?
‘Je was altijd op je hoede. Mensen die in het verzet zaten, die kon je vertrouwen. Maar zelfs dat was niet altijd het geval. Mijn vader zat in een verzetsgroep. In die verzetsgroep zat een vrouw die de hele boel tot twee keer toe verraden heeft. Mijn vader heeft gelukkig kunnen vluchten met nog een paar mensen. Hij heeft wel gezien hoe er een paar mensen van zijn verzetsgroep werden doodgeschoten. Dat zijn vreselijke dingen. De tweede keer kon hij ook vluchten, maar een derde keer was er geen ontkomen aan en moest hij naar de gevangenis in Scheveningen, het Oranje hotel. De verrader wist dat mijn vader een dochter had die ondergedoken zat. Toen de groep naar de gevangenis gebracht was, is de politie naar mijn onderduikadres gekomen om mij ook op te halen. Mijn onderduikfamilie heeft mij onder een stapel dekens gestopt aan het voeteneind van het bed. Ik moest heel stil blijven liggen en mocht geen geluid maken. Ook maakten ze de verduistering kapot in die kamer. Zo konden de mannen van de politie niet het licht aan doen, want dat mocht alleen als de ramen verduisterd waren. Gelukkig ben ik niet ontdekt.’

Waarmee speelde u in de oorlog?
Voor de oorlog speelde ik vaak buiten, vooral met Leo en David. Dit waren joodse jongetjes. Zij zijn met hun ouders en zus uit huis gehaald en naar Auschwitz gebracht. Alleen hun zus heeft het overleefd. Tijdens onze onderduikperiode mocht ik niet spelen. Ik kwam uit een heel streng gezin. Mijn vader zei altijd dat ik niet mocht spelen want ‘van spelen leer je niks’. Ik moest breien, haken, borduren, boekjes lezen, maar spelen was er niet bij. Ik kon natuurlijk ook geen kinderen bij mij thuis uitnodigen, want ik zat ondergedoken. En het was in die tijd ook te gevaarlijk om buiten te spelen. Omdat we vrij plotseling ons eigen huis hadden moeten verlaten, had ik niks aan speelgoed mee. Toen heeft mijn moeder aan mijn opa gevraagd, want die woonde een straat verderop, of hij een pop voor mij kon halen uit ons oude huis. Dat was Klompenhannes. Ik hield hem stevig bij me zodat ik niet alleen was toen ik onder de dekens verstopt lag voor de politie.’

Hoe was het einde van de oorlog?
‘Aan het einde van de oorlog was er geen eten meer. Het eten wat er nog was, moest zo veel mogelijk worden afgegeven aan de Duitsers. Je had bonkaarten, maar je kon er niks mee want er was geen eten meer in de winkels. In Amsterdam is het vreselijk geweest. Er zijn heel veel mensen doodgegaan van de honger. Omdat mijn vader gevangen zat, moest mijn moeder alleen voor ons zorgen. Ze ging eens in de week op de fiets met houten banden naar mijn oom toe, hij was namelijk boer. Daar kreeg ze altijd wat melk en groenten mee. Eén keer kwam ze met een half kalf thuis. Dat was heel bijzonder. Vlees was er al heel lang niet meer. Ook ging mijn moeder door met illegaal werk. We hadden onderduikers in huis, onder andere meneer Dam. Omdat mijn vader in de gevangenis zat, was meneer Dam een soort vaderfiguur. Hij is met Dolle Dinsdag richting zijn huis op de Veluwe vertrokken. Daar is hij herkend en verraden. Hij is gevangen genomen. Op 5 mei hoorden we ’s morgens om acht uur dat we bevrijd waren, en hij is die ochtend om zeven uur uit zijn cel gehaald en doodgeschoten.’

         

School: de Rosa Boekdrukkerschool

‘Pas na de oorlog vertelde mijn vader dat we een keer kat hebben gegeten’

Emre, Rana en Marwa gaan goed voorbereid op pad. Ze hopen op een gezellige ontmoeting en vooral dat ze de allerleukste oma zullen hebben die meedoet met dit project. Al meteen bij binnenkomst is het voor hen overduidelijk; dit is een oma met stijl. De 80-jarige Jopie heeft een huis waar ze zo zouden willen wonen, wat is het hier gezellig.

Hadden jullie te eten in de oorlog?
‘Ja, maar niet veel. Wat we hadden, deelden we met de buren. Wij woonden op drie hoog, en de oudere buren op twee en één hoog aten altijd met ons mee. Ook met de buren naast ons deelden we het eten. Toen er steeds minder was, gingen mijn vader en oudste zus af en toe op de fiets – met houten banden – naar de boeren. In ruil voor onze sieraden of lakens kregen ze dan wat eten. Die boeren gaven het eten echt niet cadeau; ik denk dat ze er best rijk van zijn geworden.
Toen er echt helemaal niks meer was, aten we ook bloembollen en een keer kat. Mijn vader had niet gezegd dat dat vlees op tafel van een kat was. Ik denk trouwens dat hij die op straat had gevangen. De buren aten mee en vonden het heerlijk. Pas na de oorlog heeft mijn vader verteld wat we die avond hebben gegeten.’

Hoe bang was u in de oorlog, op een schaal van 1 op 10?
‘Nou, ik was heel bang, dus zeker wel een 8. Ik was vooral bang voor de bombardementen en het schieten. ‘s Avonds moest alles verduisterd zijn; er mocht absoluut geen licht van binnen in huis naar buiten schijnen. Een keer deden mijn zusje en ik ’s avonds het gordijn toch een heel klein beetje open. Twee Duitse soldaten beneden op straat zagen dat en richtten hun geweer op ons. We werden snel door vader of moeder van het raam weggetrokken. Gelukkig schoten die soldaten niet, maar voor hetzelfde geld was er wel iets gebeurd! Ik was toen een jaar of vier en dat moment heeft ontzettend veel indruk op mij gemaakt. Het gekke is dat mijn vier jaar oudere zus het zich niet meer herinnert. Ik zie ze nog zo staan…’

Heeft u ook wel eens iets leuks meegemaakt tijdens de oorlog?
‘De saamhorigheid met de buren, dat was erg leuk. Het samen zijn, de gezelligheid. Alleen werden Sinterklaas en Kerstmis niet gevierd en op je verjaardag waren er geen cadeautjes. Je wist wel dat je jarig was, maar er was niks, ook geen lekkers. Speelgoed hadden we als kind dan ook niet. Ik had alleen een papieren aankleedpop.
Na de oorlog was het wel leuk, toen was het feest in de straat. Ik was zes en herinner me nog dat iedereen verkleed was. Geen idee hoe iedereen aan kleren kwam, want we hadden eigenlijk alleen maar lompen, ouwe kleren. Mijn buurman lag in een kinderwagen, verkleed als baby met een met mosterd besmeerde luier om; dat was heel grappig. Ik was verkleed als engel, mijn moeder had twee vleugels gemaakt. Heel eenvoudig hoor, maar wel allemaal zelf bedacht.’

           

School: de Rosa Boekdrukkerschool

‘Bij mijn vader op de fiets werden we na spertijd aangehouden’

Het ouderlijk huis van Henk Ras ligt op een steenworpafstand van de Rosa Boekrukkerschool waar Jip, Lea en Emre in groep 7 zitten. Henk woonde aan de Willem de Zwijgerlaan en werd er geboren op 17 mei 1940, een week na het begin van de bezetting van Nederland. Aan de keukentafel in zijn woning in Zuid horen de kinderen hoe hij als kleine jongen de oorlog heeft beleefd.

Hoe oud was u toen de oorlog begon en wat kunt u zich het beste herinneren?
‘Als je als kind opgroeit met oorlog om je heen, lijkt dat gewoon, je weet niet beter. Ik weet wel dat we geen honger hadden, ook niet in de Hongerwinter. Ik kreeg zelfs meer te eten dan ik lustte! We aten zogenaamde koekjessoep als avondeten. Dat was een diep bord gevuld met heet water en Mariakaakjes. Dat was heerlijk! Wat we verder aten weet ik niet. Mijn vader ging op de fiets met houten banden naar de boeren om eten te halen. Ook weet ik nog dat ik met mijn moeder in de rij stond bij de gaarkeuken; dat was een plek bij een school waar eten werd uitgedeeld. Dan stonden we met een pan te wachten en kregen we een schep eten erin. Ook hadden we het niet koud want mijn vader nam altijd een schepje kolen mee uit de bioscoop – het Astatheater, dat is nu het Rozentheater – waar hij werkte. Daar hebben mijn vader en moeder elkaar ontmoet. Zij werkte er als kassière en hij als portier.’

Vond u het eng in de oorlog?
‘Nee, ik wist niet beter dan dat het oorlog was, het hoorde erbij. Ik heb niet veel soldaten gezien. Alleen een keer op de Weteringschans, toen ik een groep soldaten langs zag marcheren. Ik zag vanuit mijn raam ook vliegtuigen overkomen en een keer een beschoten vliegtuig dat dwarrelend naar beneden kwam. Bij ons in de straat was ook een bunker, een gebouwtje van beton, waar bewoners konden schuilen als er gevaar was. Het is nooit gebruikt, omdat Amsterdam het geluk had niet zo gebombardeerd te worden als Rotterdam.
Mijn vader had ook het geluk dat hij niet te werk werd gesteld. De Duitse bezetters hadden alle jonge Nederlandse mannen opgeroepen om voor hen te gaan werken, ver weg in Duitsland of verder, en zo ook mijn vader. Maar omdat hij vroeger tuberculose, een besmettelijke ziekte, had gehad, en de Duitse bezetters daar als de dood voor waren, hadden ze hem weggestuurd. ‘Raus!’ zeiden ze toen ie zich meldde. Dat was dus een geluk bij een ongeluk. Mijn vader is ook een keer aangehouden toen hij na spertijd met mij voorop de fiets zat. Na acht uur ’s avonds mocht niemand meer op straat zijn. Hij werd na die tijd aangehouden door een agent. Ik zat voorop de fiets, en niet achterop. Als smoes zei mijn vader dat ik van de fiets zou vallen als ik in slaap zou vallen achterop de fiets. Toen liet de agent ons gaan.’

Wat weet u van de bevrijding?
‘Aan de bevrijding heb ik wél hele sterke herinneringen. Iedereen wist dat de Canadezen Nederland binnen waren gekomen om ons te bevrijden. Een heleboel mensen gingen net als mijn vader, moeder en ik naar de Dam op 7 mei. Toen we achter het paleis aankwamen, hoorden we opeens schieten. Duitse soldaten schoten vanaf een gebouw op de Dam op de mensen. In paniek begon iedereen weg te hollen. Ook wij. We bleven rennen tot aan de Heiligeweg. Daar was een winkel waar iedereen in wilde vluchten, maar het hek bij de etalage ging dicht en zo werd ik platgedrukt tussen de mensenmassa. Dat was echt eng. Gelukkig werd de deur van de winkel opengedaan. Zo rolden we de winkel in en waren we veilig.
Er waren in die tijd ook allerlei bevrijdingsfeesten. Midden in mijn straat, op de hoek met de Jan van Galenstraat, was een kermis met zuurstokken en een zweefmolen. Dat was magisch.
Vlak na de bevrijding kregen we ook Zweeds wittebrood. Mijn moeder deed daar roomboter op. Dat was bijzonder lekker! En uit die tijd herinner ik me ook de viskraam op de Prins Hendrikkade. De Volendamse visboer riep daar: ‘zes palingen voor vijf gulden!’ En als dat niet werd verkocht, bood hij steeds meer palingen voor hetzelfde geld.‘

          

School: de Rosa Boekdrukkerschool

‘Het wittebrood was nog lekkerder dan alle gebakjes die ik later at’

Atina, Aleyna en Badr zitten in groep 7 van de school die de naam draagt van de Joodse verzetsstrijder Rosa Boekdrukker. De kinderen zijn benieuwd of Thea Koning deze mevrouw of andere verzetsstrijders heeft gekend. Onderweg met de tram vragen ze honderduit over de oorlog en rekenen uit hoe oud Thea Koning nu is (95!!), wat zeker weten veel en veel ouder is dan hun opa’s en oma’s…

Hoe vond u het in de oorlog?
‘Ik vond het niet prettig, ik ben heel bang geweest. Er zijn hier geen bommen gevallen, maar we hoorden wel vaak het luchtalarm. Op de Blauwburgwal in het centrum is wel een bom gevallen. Van het luchtalarm, het afweergeschut en de vliegtuigen die overvlogen, kreeg ik – iedere keer weer – pijn in mijn maag. We woonden in een benedenhuis en als het luchtalarm ging, kwamen de mensen die boven ons op 1, 2 en 3 hoog woonden naar de grote hal beneden. Daar gingen we met z’n allen met ons rug tegen de muren van het trappenhuis zitten. Eén van m’n zussen zou binnenkort  gaan trouwen; we hadden kraaltjes op haar bruidsjurk geborduurd. Wat er ook gebeurde, als we moesten schuilen, ging de jurk mee.’

Heeft u in de oorlog over de verzetsstrijder Rosa Boekdrukker gehoord?
‘Nee, ik heb niet over haar gehoord. Je kreeg niks te horen. Alle Joden werden weggehaald, maar wij woonden niet in een zogenoemde ‘Jodenbuurt’. Dat was veel meer in de stad. Als ik in de Jodenbuurt had gewoond, had ik mijn buren weg zien gaan. Dan had je auto’s van de Duitsers voor de deur zien staan en gezien dat ze ze meenamen. Je had geen tv, geen radio, geen telefoon, geen krant; er was nagenoeg geen communicatie. Je wist niks, echt niks van een ander. Of wat er allemaal gebeurde. We hebben na de oorlog meer gehoord dan ín de oorlog. Ze hebben wel eens gezegd dat de Hollanders het maar hebben laten gebeuren, maar wij wisten er niks van. Hoe moet je dat aan de weet komen? Daar kan ik nog steeds kwaad over worden.’

Wat voor eten was er in de oorlog?
‘We moesten één brood met een heel gezin delen. Ik kreeg dan twee sneetjes brood voor de hele dag. Ik nam er dan zelf één en de andere sneed ik doormidden. De ene helft was voor mijn verkering – later mijn man – en het andere halve sneetje voor mijn broer. Ik woonde tegenover een klooster, naast de kerk. De zusters van het klooster hadden een gaarkeuken waar je met je pannetje eten kon halen, bijvoorbeeld aardappelsoep. Dat vond ik helemaal niet lekker; de schillen en pitten dreven er nog in. Maar ja, je had honger, dus je at het. Er was ook niet altijd genoeg voor iedereen, want als het op was, was het op. Er zijn toen veel kinderen en baby’s doodgegaan van de honger.
Omdat we zo weinig hadden, ging mijn vader met zijn zwager op de fiets de provincie in om eten te halen bij de boeren. Ze spaarden vooraf voedselbonnen op om wat extra eten voor onderweg mee te hebben. Zonder eten kom je niet ver. En op een fiets met houten banden – je hebt er geen idee van hoe dat fietst – al helemaal niet. Ze waren dan wel een paar dagen onderweg. Eén keer is het brood voor onderweg in de sloot gevallen!
Na de oorlog kregen we voedselpakketten, ik geloof uit Zweden. Vliegtuigen verspreidden die door heel Nederland; ik weet niet of het eerlijk verdeeld werd. In zo’n pakket zat een reep en wittebrood, dat was heel bijzonder. Dat was nog lekkerder dan alle gebakjes die ik later at. Je was niets gewend en dan opeens kreeg je dat!’

           

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892