School: Admiraal de Ruyterschool

‘Mijn tante heeft geen geboorteplaats in haar paspoort’

Djess, Yassin, David en Semih uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West interviewen meneer Randy Schoemaker. Meneer Schoemaker is conciërge op de school, dus ze kennen hem al een beetje, maar de kinderen weten niets over zijn familiegeschiedenis. De moeder van meneer Schoemaker moeder komt uit Indonesië, dus ze heeft daar het koloniale verleden meegemaakt.

Waar zijn uw ouders geboren?
‘Mijn moeder is geboren in Indonesië, in Bandoeng, op West-Java en daar is ze ook naar school geweest. Toen ze zes of zeven jaar was, is ze met haar ouders met de boot naar Nederland gekomen. Op de boot is nog een zusje van haar geboren, dat is dus mijn tante. Mijn tante heeft geen geboorteplaats in haar paspoort staan, maar de cijfers van een lengte en breedtegraad.’

Heeft u ook de moeder van uw moeder nog gekend?
‘Ja, dat was dus mijn oma, zij was Australisch. Haar moeder was vanuit Engeland naar Australië verhuisd. Australië werd in die tijd door de Engelsen gebruikt als een soort openlucht gevangenis, met werkkolonies voor criminelen. Maar na een tijdje werden er dorpen gesticht en de vader van mijn oma was apotheker in een dorp. Ze hadden het wel armoedig, geen elektriciteit en eens in de week kwam er iemand grote blokken ijs brengen, die in een kist gingen en dat was dan de koelkast.’

Wanneer is uw oma van Australië naar Indonesië verhuisd?
‘Mijn oma was verpleegster en werkte in een ziekenhuis, dat naast een vliegbasis stond. De vliegbasis was Indonesisch, maar lag in Australië. Mijn opa was half Indonesisch, half Nederlands en zat bij de Koninklijke Luchtmacht, hij moest in de oorlog bommen gooien op Indonesië. Daar bij de vliegbasis hebben ze elkaar ontmoet. Ze gaven briefjes aan elkaar door het hek en wilden allebei weg van daar. Toen zijn ze samen op Java gaan wonen, en daar is mijn moeder geboren.’

Waarom kwam uw moeder en haar gezin naar Nederland?
‘Ze zijn eigenlijk gevlucht, want ze waren geen volbloed Indonesiërs en als je ook een beetje Nederlands of Europees was, dan werd je weggepest, omdat Indonesië toen een zelfstandig land wilde worden en geen kolonie meer wilde zijn. Nederland had vierhonderd jaar Indonesië leeggeroofd met alle kruiden, de koffie en de thee. Indonesië werd onafhankelijk in 1949.’

Hoe vond uw moeder het in Nederland?
‘Ze was dus nog klein, 7 jaar, en ze kon niet goed wennen in Nederland. Ze vond het koud en de mensen niet gastvrij. Je moest een afspraak maken om een kopje koffie te drinken met elkaar. Mijn moeder had wel een beetje heimwee, denk ik. Toen ze wat ouder werd, ontmoette ze mijn vader. Mijn moeder had een beetje bruinige huid en wat sproetjes en dat vond mijn vader wel leuk. Ze zullen elkaar wel bij de ijssalon gezien hebben.’

Leven uw ouders nog?

‘Ja, ze wonen nu op Aruba. Toen ik achttien was, kreeg mijn vader daar een baan aangeboden. Ze zijn nu allebei in de tachtig en meer dan vijftig jaar getrouwd. Ik ga wel eens naar hen toe.’

Bent u wel eens naar Indonesie geweest?
‘Mijn opa wilde wel met me naar Indonesië toen ik 18 werd en als ik goede cijfers zou halen. Ik had wel goede cijfers op mijn achttiende, maar toen wilde hij niet meer. Je hoort vaak van mensen die iets met Indonesië hebben, dat ze zich er vertrouwd voelen. Dus ik ben daar wel benieuwd naar of ik dat ook heb, dus ik moet nog wel een keer gaan.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Woensdag was het gehaktballendag’

Yassin, Hidde, Rowen en Roudaina uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West interviewen mevrouw Wieneke van Stenis. Mevrouw van Stenis is geboren in Indonesië. Haar ouders waren Nederlanders en hebben in interneringskampen gezeten. Ze was naar school gekomen met wat boekjes en foto’s om te laten zien.

Wat is een interneringskamp?
‘Heel vroeger gingen de Nederlanders naar Indnonesië, in die grote schepen, die reis duurde maanden. Toen hebben wij Indonesië ons eigen gemaakt. Niet helemaal eerlijk. We hebben de Portugezen en de Engelsen weggejaagd en toen is er een hele handel ontstaan, waar Nederland rijk van werd. Veel later kwamen de Japanners en die gingen Zuidoost-Azië veroveren. En Japanners zeiden gewoon: ‘Indonesië is nu van ons.’ En toen hebben ze mijn vader en mijn moeder en alle andere Nederlanders in interneringskampen gezet. Het wordt ook wel Jappenkamp genoemd. Daar kreeg je vies eten en je had je niks, je mocht niks, er was geen onderwijs, je mocht niet zingen, niks. En als je niet diep genoeg boog voor de Japanners dan werd je geslagen. Heel veel mensen overleefden het niet.’

Waar moest u naartoe toen uw ouders naar die interneringskampen gingen?
‘Ik was toen nog niet geboren. Ik ben later geboren, toen de Japanners al weg waren uit Indonesië. Toen woonden mijn ouders in een groot huis. Het was een beetje koloniaal, want we hadden ook een kok, een chauffeur en iemand voor de tuin. Maar toen kwam er een andere oorlog. Dat was de onafhankelijkheidsoorlog. Jonge jongens, iets ouder dan jullie, begonnen zich heel stoer te gedragen, speren te maken van bamboe. Die wilden, nadat de Japanners weg waren, zelf de baas worden in hun land en wilden dus ook de Nederlanders weg hebben. Om dat tegen te gaan, stuurde de Nederland 3000 militairen daar naartoe. Dat was een hele nare, felle oorlog. Indonesië won en toen zei Soekarno: ‘Alles eruit!’. Alles wat Nederlands was, moest weg. Toen moesten mijn vader, moeder, ik en mijn broers en zus dus naar Nederland. We gingen op een hele grote boot. Dat schip heette de Oranje. Op het schip deed je als kind allemaal spelletjes. En toen het schip over de evenaar ging, was het feest. Er was iemand, die had zich verkleed als Neptunus, met die grote drietand en dan werd je als kind gedoopt. En we kregen limonade en gingen zaklopen en koekhappen en dat soort dingen.’

Hoe was het toen u aankwam in Nederland?
‘Ik vond het vreselijk, ik vond de mensen hier niet leuk, niet aardig. Ze hadden hier zelf net oorlog gehad, dus ze waren nog een beetje arm. Dus toen kwamen al die mensen uit Indonesië erbij en dan dachten ze: ‘Die gaan ons eten opeten en ons werk inpikken.’ Dus misschien waren ze een beetje bang. En in Indonesië eet je rijst en in Nederland moest je ineens aardappelen en andijviestamppot eten. Woensdag was het gehaktballendag. En mijn moeder kon niet koken, dat had ze al een hele tijd niet gedaan, want in Indonesië had ze een kok. Dus ze gooide een keer per ongeluk soda over de aardappels, in plaats van zout. Toen hadden we blauwe aardappels. Soda was om schoon te maken. Dat is maar een keer gebeurd, maar ik herinner me het nog goed. Ik vond het niet leuk, maar ik zei niks. Het was koud en ik miste mijn vriendjes en we spraken een beetje anders.’

Bent u nog wel eens teruggegaan?
‘Ik ben twee jaar geleden een keer teruggegaan met mijn broer. We zijn naar mijn oude school geweest. Als kind herinner ik me een grote tuin, dat was nu een sportveld geworden. Maar de oude stoelen en tafels waren er nog, die hebben ze niet vernieuwd. En er hing een hele grote foto van president Obama. Hij heeft een jaar in Jakarta gewoond en hij heeft op die lagere school gezeten.’

Hoe oud was u toen uw ouders voor het eerst vertelden over die interneringskampen?
‘Er werd niet over gesproken. Dat is het Indisch zwijgen. Later in Nederland, als ik mijn eten niet op wilde eten, zei mijn vader: ‘Als jij in het kamp gezeten had, dan had je wel anders gepiept.’ Ze hebben zo’n nare tijd gehad, dat ze er niet over spraken. Ik heb er wel spijt van dat ik mijn moeder nooit heb gevraagd: ‘Vertel eens over het interneringskamp. Hoe was het eigenlijk?’ Ik weet helemaal niets, ik weet ook niet hoe ze elkaar daarna weer hebben ontmoet. Als kind voelde je dat ze er liever niet over spraken en dus vroeg je niets. Maar misschien had ik het wel moeten vragen. Als ze gaan praten vinden ze het misschien toch fijn om te vertellen.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Onderweg zijn is soms het leukst’

Lucas, Amin, Gerencio en Chris uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West interviewen op hun eigen school mevrouw Simten Kalayci. Voordat de jongens vragen stellen, vraagt mevouw Kalayci of de kinderen weten hoe we mensen noemen, die vanuit een ander land naar Nederland zijn verhuisd. De jongens knikken enthousiast en noemen verschillende termen als gastarbeiders en vluchtelingen tot ze op het begrip immigranten komen.

Hoe was uw jeugd in Istanbul?
Ik ben nu vijfendertig jaar in Nederland en woon hier langer dan dat ik in Istanbul heb gewoond. Ik kom oorspronkelijk uit een stad vlakbij de grens van Iran. Tot mijn twaalfde woonde ik daar met mijn ouders, zusje en broertje. Ik ben de oudste. We gingen naar de basisschool en hadden schooluniformen. Verder speelde we veel buiten. We waren een echt middenklas gezin. Niet rijk en niet arm. Toen ik twaalf was kreeg mijn vader een nieuwe baan in Istanbul en zijn we met zijn alle verhuisd van de ene op de andere dag.’

Vond u het leuk in Istanbul?
Ik zat in het eerste jaar van de middelbare school en had natuurlijk een klas en vriendinnen die ik ineens achter moest laten. Als je van het platteland naar de stad komt, vinden mensen je natuurlijk een beetje apart. Het eerste wat ons opviel in de stad was het gebrek aan kinderen op straat. Nergens speelde kinderen totdat we een speeltuin vonden, waar ik mijn broertje en zusje vaak heb heengebracht.’
Ook lieten we onze familie achter. We zijn alleen met ons gezin verhuisd en ik ben ook nooit meer teruggegaan. Uiteindelijk wen je aan de nieuwe situatie en maak je weer nieuwe vrienden.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
Voor de liefde. Ik heb mij middelbare school afgemaakt en heb toen de opleiding dierengeneeskunde gestudeerd. Tijdens een lezing ontmoete ik mijn partner en ben ik met hem mee naar Nederland gegaan. Ik vond het heel lastig om de taal te leren. Dat vind ik nog steeds lastig. Het is een moeilijke taal. Ik heb anderhalf jaar een cursus gevolgd en wou daarna verder met mijn diploma als dierenarts. Alleen was mijn diploma niet relevant in Nederland en moest ik de opleiding opnieuw doen. Daar had ik niet zo’n zin in en ben ik iets anders gaan studeren. Toen ben ik opvoedkunde gaan studeren, een beroep waarbij ik ouders help met het opvoeden van hun kinderen.’

Wat vond uw familie ervan dat u wegging?
Mijn zus had al een eigen gezin met kinderen, dus die had het niet meer zo door. Ik denk dat mijn moeder en broertje het meest moeite hadden met mijn vertrek. Nog steeds. Mijn moeder noemde het een amputatie van haar eigen lichaam dat ik zomaar weggegaan ben. Ik ga nog vaak genoeg terug. Wat dat betreft ben ik heel slecht voor het milieu, want ik vlieg wel meer dan twee of drie keer per jaar terug naar Istanbul.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Wat je geeft, krijg je terug’

Lexie, Eli, Lisa en Mo uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West interviewen Samar Shaalan. Die is iets verlaat, dus ze hebben tijd om al hun vragen nog een keer goed voor te bereiden. Mevrouw Shaalan is dan wel een beetje later, maar ze heeft veel interessante spullen meegebracht.

Hoe was uw leven in Libanon?
Het was oorlog! Er was een burgeroorlog aan de gang. Iedereen tegen elkaar en ook oorlog met Israël. Libanon maakt deel uit van Klein-Azië en dat heet ook wel het Midden-Oosten. Ik woonde in Beiroet. Mijn moeder was thuis en mijn vader werkte als regeringsambtenaar. Hij overleed al jong. Op 42-jarige leeftijd. Wij waren met negen kinderen, de jongste was pas 2 jaar oud. Ik had als oudste dochter een mooi leven. Het leven in een groot gezin vond ik erg prettig. Wij vormden een warm, liefdevol gezin. Mijn vader en moeder waren als Romeo en Juliet, ze hielden veel van elkaar. Er was ook wel gekissebis als mijn zus kleren van mij aantrok. We leefden niet groots. Niet iedereen had een aparte kamer. Ik ging naar het gymnasium en daarna naar de universiteit. Ik was heel goed in wiskunde en heb daarin ook lesgegeven. Na de universiteit ging ik aan de slag als leerkracht op een basisschool.’

Waarom wilde u naar Nederland verhuizen?
‘Dat was eigenlijk nooit mijn plan. Als toerist bezocht ik Frankrijk met enige regelmaat, omdat mijn broer in Parijs woont. Ik kwam er bijna elk jaar. Vrienden van mij woonden in Nederland. Toen ik hen bezocht, leerde ik mijn inmiddels ex-man kennen. We trouwden in Nederland. En vanaf dat moment woonde ik in Nederland. Ik heb altijd veel van reizen gehouden. Nieuwe landen bezoeken, heerlijk! Ik hoorde al vroeg over Nederland, of Holland zoals wij het noemen. Wij Libanezen houden veel van Frankrijk. We noemen haar onze moeder. Vroeger was Libanon een kolonie van Frankrijk. Andere landen haatten de bezetter omdat ze vrijheid wilden. Frankrijk heeft heel veel goeds voor Libanon gedaan, de Fransen bouwden scholen, een universiteit en bruggen. Ook was de Franse cultuur alomtegenwoordig in Libanon. Ik heb wel heimwee naar Libanon. Libanezen zijn een trots volk.’

Heeft u ooit te maken gehad met discriminatie?
Ik ben erg actief op maatschappelijk gebied en ik heb zelf nooit gevoeld dat ik gediscrimineerd werd. Ik sprak heel goed Engels, waardoor mensen dachten dat ik uit Engeland kwam. Weinigen weten dat ik Islamitisch ben en uit Libanon kom. Ik kan het beter vinden met mijn Nederlandse vriendinnen dan met mijn buitenlandse vriendinnen. Mijn kinderen hebben helaas wel met discriminatie te maken gehad. Mijn zoon vanwege zijn zwarte haar. Hij zat op tennisles. Daar waren veel kinderen met blond haar. Hij wilde stoppen met tennissen. Toen deed ik hem op voetballen. Hij vond het eerst heel gek, veel Marokkaanse kinderen die eruitzien zoals hij. Later vond hij dat geweldig. Mijn dochter wil uniek zijn, dat zit in haar karakter. Ze is doktersassistent geworden, ze verdient goed. Ze heeft een huis in Dubai gekocht. Toen ze klein was, was ze heel goed met geld. Mijn zoon is afgestudeerd aan de universiteit van Cambridge in Engeland. Hij heeft een goede positie bij een bedrijf in Amstelveen. Ik geloof dat wat staat geschreven, dat gaat gebeuren. Geloof is voor mij gevoel. Het leven is karma, wat je geeft, dat krijg je. Als je goed doet, heb je daar ook weer veel plezier van.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Ik ben de rijkste man van de wereld’

Meneer Mustafa Ayranci komt op de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West praten met Donovan, Adam, Quinten en Iwa uit groep 8. Meneer Ayranci is geboren in het Koerdische dorp Celep in Turkije en woont sinds zijn 18e in Amsterdam. Dat vindt hij inmiddels de mooiste stad van de wereld. Sinds hij in Nederland woont, heeft hij zich ingezet tegen alle vormen van discriminatie en ongelijkheid.

Hoe was het in Turkije?
‘Ik ben in 1953 geboren in Celep, een dorp. Mijn ouders, mijn hele familie en het hele dorp waren onderdeel van de Koerdische gemeenschap. Tot mijn 17e jaar sprak ik geen Turks, alleen Koerdisch. Op school sprak de docent alleen Turks, maar ik niet. Ik begreep geen woord van wat hij zei. Hij werd boos, pakte mij bij mijn haren en tilde mij op. Ik was bang, maar wilde niet huilen. Ik moest van de docent aan mijn vader vragen of hij een broek voor mij wilde kopen. Ik droeg namelijk een lange jurk. Ik wil voor geen enkel kind dat hij door het spreken of niet spreken van een taal gediscrimineerd wordt. Mijn ouders waren arm en konden mij niet verder helpen met studeren. Ik had vrienden in Nederland, maar er was toen geen fax, geen telefoons, helemaal niks. Via via ben ik in contact gekomen met vrienden in Nederland en toen ben ik vanuit Turkije vertrokken naar Nederland. Met de trein ben ik eerst naar Belgrado in Joegoslavië gereisd en de tweede dag ben ik naar Nederland gegaan. Het enige wat ik wist over Nederland toen was Johan Cruijff en Ajax. Meer wist ik niet.’

Wat betekent de HTIB en wat deden jullie daar precies?
‘HTIB betekent de Turkse arbeidersvereniging in Nederland. H betekent Holland, T betekent Turk, I betekent arbeiders, B betekent vereniging. Die hebben wij opgericht op 7 juli 1974, dit jaar bestaat de vereniging 50 jaar. Wij hebben de HTIB opgericht toen de eerste Turkse migranten naar Nederland kwamen. Nederland had arbeiders nodig en Turkije had werkloosheid. Toen heeft Nederland arbeiders uit Turkije hiernaartoe gebracht. Na de Tweede Wereldoorlog moest Nederland opnieuw opgebouwd worden, maar er was niet genoeg mankracht. Daarom waren de arbeiders nodig uit Turkije. Ik werkte toen met een Nederlandse collega in een fabriek. Elke week kregen wij toen ons salaris in een envelop. Toen vroeg hij aan mij wat ik verdiende per week. Dat was honderdachtenzestig gulden. Mijn Nederlandse college verdiende tweehonderdtachtig gulden. Dat was ongelijkheid. Vanaf toen hebben wij een vereniging opgericht met het idee om op te komen voor de belangen van de gastarbeiders. Sinds die tijd strijden wij voor alle vormen van ongelijkheid, positie van de vrouw, positie van de jongeren, noem maar op.’

Vindt u Nederland of Turkije leuker?
‘Als je het hebt over het klimaat, de zon, het strand. Tuurlijk, dan is Turkije mooi. Maar als je vraagt: ‘Waar wil je leven?’ Dan zeg ik Amsterdam, Nederland. Mijn wortels zijn in Turkije. Ik ben daar geboren en al mijn vrienden heb ik achtergelaten. Nu is het leuk voor mij als vakantieland. En bepaalde dingen, over de mensenrechten, over Koerdische problemen, Armeense problemen, Christen-Turken… Dat zijn gigantische minderhedenproblemen. Dat vind ik jammer aan Turkije. Iedereen heeft recht op zelfbeschikking. Je moet zelf kunnen bepalen wie je bent. Dat moet niet van bovenaf opgelegd worden.’
‘Ik was 18 jaar toen ik vertrok. Ik woon nu al vijftig jaar in Amsterdam. Nu mis ik Amsterdam als ik naar het buitenland toe ga. De oude burgemeester van Amsterdam, Eberhard van der Laan, was een keer bij een vergadering van de HTIB. Hij zei: ‘Ik ben de rijkste man van de wereld!’ Iedereen keek verbaasd naar hem. Hij zei: ‘In mijn stad wonen honderdtachtig nationaliteiten. Als ik over straat loop, ruik ik alle keukens van de wereld, alle muziek van de wereld, alle talen van de wereld. Wat wil je nog meer?’ Daarom leef ik graag in Amsterdam. Jullie, onze toekomst, moeten proberen de stad nog verder te brengen. Mooier te maken. Dat is jullie taak.’

Als je terug zou gaan naar uw dorp in Turkije, zou u dan het leven daar beter maken?
‘Natuurlijk wil ik dat doen. Maar of ik die mogelijkheid krijg, weet ik niet. Dat kan je niet zelfstandig bepalen om scholen op te richten bijvoorbeeld. Daar heb ik toestemming voor nodig van de overheid. Als ik elke ochtend uit mijn bed stap en naar mijn werk toe ga, vraag ik me af wie ik vandaag zal ontmoeten, wat ga ik leren, wat kan ik voor anderen betekenen? Dat is mijn motivatie geweest, altijd al. Ik leer nog steeds elke dag.’

 

 

School: Admiraal de Ruyterschool

‘In Amsterdam waren nog maar tien of twintig Marokkanen’

Manar uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West is een beetje zenuwachtig. Vandaag interviewt ze samen met haar klasgenoten Abbey, Julan en Elfia haar eigen opa. Als meneer Mohammed Chegary binnenkomt, zijn de zenuwen meteen weg.

Hoe was uw jeugd in Marokko?
‘Mijn jeugd in Marokko was hartstikke goed. Ik ben geboren op de golfbaan, mijn vader was een golfleraar. Ik was veel buiten en ben opgegroeid in de zon. Ik ging naar een Amerikaanse school tot mijn 11de en daarna naar een Franse school. Op mijn 18de ging ik werken als receptionist. Vervolgens werkte ik in een uitzendbureau met twee Nederlandse gisten die elke week ongeveer tachtig tot honderd mensen naar het hotel brachten. Na een half jaar zeiden ze: ‘Jij gaat met ons mee naar Nederland.’

Hoe was de reis naar Nederland?
We gingen met de auto naar Nederland. Een Volkwagen Transporter, tegenwoordig een hippe auto. Samen met een vriend, twee andere Marokkanen en twee Nederlanders, gingen we onderweg. Ergens bij de grens tussen Frankrijk en Spanje ging de motor stuk. Toen hebben we drie dagen in een hotel gezeten en is van een van de jongens zijn vrouw bevallen. Hij moest met het vliegtuig terug. Twee anderen wilden weer terug naar Marokko en toen de bus klaar was, vroegen ze of ik kon rijden, want van de laatste jongen was zijn bril stuk en hij kon niet meer zo goed zien. Ik kon wel een beetje rijden, maar had geen rijbewijs. Uiteindelijk hebben we de trein gepakt naar Amsterdam.’
‘I
k sliep bij kennissen van mijn vader en een achterneef ,die op de Overtoom woonde. Ik heb in twee weken tijd Amsterdam verkend en ben toen gaan werken in Amstelveen, waar ik lampen ging monteren. Ik heb daar denk ik een half jaar gewerkt tot ik mijn vrouw ontmoette.’

Werd u gediscrimineerd?
In heel Amsterdam waren nog maar tien of  twintig Marokkanen. Iedereen in Nederland was heel aardig en ik heb mij nooit gediscrimineerd gevoelt. Ik ben de eerste generatie Marokkanen die is gekomen.’

Wat voor werk heeft u allemaal gedaan?
Ik begon als monteur. Dat heb ik zes maanden gedaan. Toen ben ik bij het Hilton gaan werken, maar na twee weken vond ik dat niet meer leuk. Ik moest op zaterdag en zondag werken terwijl mijn vrienden gingen stappen.’
In 1965 ben ik getrouwd en zijn we naar Kampen verhuisd. In de polder was ik de eerste Marokkaan en ging ik in een meubelbedrijf werken, waar ik verschillende technieken leerde en cursussen kon volgen. Op mijn 21ste ging ik solliciteren bij de gemeente en bij de vrijwillige brandweer.’
Op mijn 60ste ging ik met pensioen en ben ik golfleraar geworden op de golfbaan, maar tegenwoordig kan ik niet meer zo lang staan. Op de golfbaan heb ik ook veel lesgegeven. Nu golf ik vooral zelf en op zaterdag sta ik nog achter de bar.’

Voelt u zich meer Marokkaans of Nederlands?
Ik voel mij een Marokkaanse Nederlander, maar eigenlijk ben ik meer een Nederlandse Marokkaan. We gaan nog vaak terug naar Marokko, we hebben met de familie een huis bij de golfbaan.’

 

 

 

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Iedereen van buiten de stad was een boer’

Op de woensdagochtend op de Admiraal de Ruyterschool zitten Sara, Mella, Ilias en Adam uit groep 8 samen met meneer Hans Staphorsius aan tafel. Meneer Staphorsius vraagt of ze vaker iemand hebben geïnterviewd. De kinderen knikken enthousiast. ‘Ervaren interviewers dus’, knikt meneer Staphorsius glimlachend, ‘Begin maar.’

Waarom doet u mee met dit project?
Ik vind het leuk om te vertellen over vroeger. Het is belangrijk dat jullie wat weten over die tijd. De beginjaren ‘50. Ik komt uit Friesland. Ik woonde in Gorredijk, maar ben geboren in het ziekenhuis van Drachten. De eerste zes jaar van mijn leven woonde ik in Gorredijk. Het was een leuk dorp. Best groot voor het begrip dorp. Ik woonde in de Ooststraat met mijn vader, moeder en twee broertjes. Mijn ouders hadden een winkel. Daar verkochten en repareerden ze naaimachines en ontwikkelden fotorolletjes. We woonden in het gebouw achter de winkel. Het was een drukke straat. Ik ben er twee keer aangereden door een fiets als klein kind.’

Waarom bent u naar Amsterdam verhuisd?
‘Vlak na de oorlog was iedereen redelijk arm. Vooral in het dorp. Mijn vader en moeder hadden niet genoeg geld om de winkel te betalen en eten te kopen voor drie groeiende jongens. Mijn vader is toen weggegaan uit Friesland. In 1955 ging hij naar Amsterdam om bij de trams te werken. In de jaren ‘50 werd Amsterdam steeds groter. Ze hadden meer conducteurs nodig en mijn vader is toen de opleiding gaan volgen. Hij woonde door de weeks bij iemand op kamers en kwam in het weekend terug naar Friesland. Na een jaar had hij de opleiding afgerond en zijn wij meeverhuisd naar Amsterdam. Naar hetzelfde huis als waar ik nu nog steeds woon. Als de winkel goed had gedraaid of er was nooit oorlog geweest, waren we waarschijnlijk nooit weg gegaan uit Friesland.’

Was u vroeger arm?
Als klein kind merk je niks van de armoede. Iedereen uit de buurt was arm. We merkten het pas toen we in Amsterdam kwamen wonen. We gingen erop vooruit. Mijn vader had een vaste baan en inkomen. In Friesland hadden we alleen koud water. Een keer per week gingen we in de tobbe en dan moest er water gekookt worden om ons te wassen. We hadden geen douche of warm water. In Amsterdam was er een douche en kwam er warm en koud water uit de kraan.’

Hoe was het om op te groeien in Amsterdam?
‘Ik woon nu achtenzestig jaar in Amsterdam in een heel rustig straatje. Veel mensen denken dat het platteland rustig is en de stad druk, maar voor mij was het andersom. Op school had ik een Friese juffrouw, die het heel leuk vond om de taal met mij te spreken. Daardoor leerde ik geen Nederlands. Ik had moeite met leren en mijn ouders zijn later gescheiden, waar ik ook moeite mee had. Al met al zorgde dat voor een leerachterstand. In de vierde klas bleef ik zitten en ging ik naar speciaal onderwijs en vervolgens door naar de technische school. Amsterdams leerde ik op straat.’
In het begin werd ik wel gepest, omdat ik de taal niet sprak en een boertje was. Iedereen van buiten de stad was volgens de Amsterdammers een boer. Ik kreeg wel eens een paar klappen op straat en toen zei mijn vader: “Je bent een kop groter en je laat je niet meer slaan.” Ik heb het vervolgens een keer andersom gedaan en toen had ik geen problemen meer.’

 

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Hier was werk te vinden’

Noera, Israe, Ben en Kid uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West ontvangen mevrouw Farida Oualih op hun school. Mevrouw Oualih is in 1975 met haar man naar Nederland gekomen. Op haar zestiende is ze getrouwd in Marokko. Daarna kwam ze naar Nederland. Gelukkig had ze al wat familie hier.

Hoe was het leven in Marokko?
‘Prachtig, echt waar. In alle landen is het prachtig. Waar ik wil leven, vind ik het mooi. Van veel culturen weet ik iets. Als ik mocht kiezen waar ik zou wonen, dan zou het in Marokko zijn. Ik heb op een boerderij gewoond, niet in de stad. Daar was maar één school. Geen taxi’s, geen bussen, geen auto’s. Ik had graag willen studeren, maar omdat er op school alleen maar jongens zaten, moest ik van school af van mijn vader. Ik mocht niet verder studeren. Ik had graag journalist willen worden. Ik vind het heel jammer dat dat niet kon.’

Waarom wilt u niet meer naar Marokko?
‘Mijn kinderen zijn hier geboren en opgegroeid. Ik ben inmiddels ook oma van zes kleinkinderen. Ik kan niet terug naar Marokko. Maar als ik wil, kan ik er wel heen. Ik mis mijn ouders wel. Toen mijn vader vorig jaar overleed, was ik heel verdrietig. Maar waar mijn kinderen wonen, dat is het belangrijkst voor mij. Ik mocht niet studeren en ik heb daarom tegen mijn kinderen gezegd dat ze goed hun best moeten doen. Mijn dochter is lerares en mijn drie zoons zijn ook allemaal goed terecht gekomen.’

Waarom hebben jullie voor Nederland gekozen?
‘Vroeger mocht je overal heen, zonder visa, zonder paspoort. Nu is dat moeilijker. We konden voor veel landen kiezen, maar kozen voor Nederland. Hier was werk te vinden. Mijn man heeft lang in een garage voor auto’s gewerkt. Wij woonden toen aan de Apollolaan,in Amsterdam-Zuid. Toen de kinderen klein waren, heb ik altijd op school meegeholpen. Mijn zoon werkt nu in het Krasnapolski hotel en daar heb ik ook vier jaar lang schoon gemaakt. Ik heb veel familie die hier woont, mijn vader is hier ook geweest. Maar hij vond het hier niet leuk en ging weer snel terug naar Marokko.  Veel mensen vinden het leuk hier en blijven daarom. Ik heb veel familie in Marokko, maar ook in Nederland. Nu ook met mijn kinderen erbij hebben we een grote familie.’

Wat doet u in uw dagelijks leven?
‘Een beetje in het huis rommelen, mijn man helpen. Hij is al wat ouder en ziek. Vroeger naaide ik wel kleding. Maar vroeger mocht je ook niet met mannen samen wat doen. Sporten bijvoorbeeld. Ik praat graag veel. Nu doe ik alleen in huis kleine dingetjes. Ik lees veel, de Koran bijvoorbeeld. Maar ook andere boeken. Ik kan niet heel goed Nederlands praten, want ik zit veel alleen in huis. Ik vind het soms een beetje moeilijk om te praten, ook omdat ik last heb van mijn oren, ik kan niet goed horen. Ik heb gelukkig wel veel contact met mensen uit mijn buurt. Ik praat veel met mijn buren en daardoor ken ik ook allerlei soorten eten. Nederlands eten maak ik ook wel eens, met mijn buurvrouw bijvoorbeeld.’

 

 

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Laat geen plaats voor discriminatie in je hart’

Sarah, Pep, Jet en Fien uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam West wachten op meneer Abdeslam Mimouni. Sarah is zijn kleindochter. Het is best speciaal dat ze haar opa gaat interviewen. Hij kwam in 1971 vanuit het Marokkaanse Al Hoceima via Corsica en Frankrijk naar Nederland. Vijfendertig jaar werkte hij hier in een melkfabriek. Abdeslam voelt zich Amsterdammer en daarna pas Nederlander.

Hoe leefde u in Marokko?
Ik ben de jongste uit een gezin van zeven kinderen; voor mij kwamen twee zussen en vier broers. We gingen vaak naar zee, want die was dichtbij. Elke dag vis eten en lekker in de natuur. Omdat ik uit een arm gezin kom, moest ik op mijn twaalfde naar een internaat. Dat lot trof kinderen uit arme gezinnen in die tijd nu eenmaal. Daar kreeg ik ook eten en drinken. Vanuit daar heb ik de middelbare school doorlopen. Ik had echt zin om te studeren en haalde goede cijfers. Ik kreeg uitstel van dienstplicht. Ga eerst maar studeren, zeiden ze. Het jaar erop kreeg ik bericht dat ik toch het leger in moest. Via iemand die ik kende in Frankrijk kreeg ik een arbeidscontract om daar te werken.

Wat dacht u toen u voor het eerst naar Nederland kwam?
Nederlanders zijn open en er valt goed met ze te praten. Mijn woonsituatie was in het begin niet optimaal en ik had ook geen vrienden in het pension waar ik woonde. Er was een man die me altijd stoorde. Iemand waarschuwde me ook voor die man. ‘Hij wil je in de gracht gooien’, zei hij. ‘Let op met wie je loopt!’ Ik moest kiezen met wie ik omging. Toen nam ik de beslissing om naar Amsterdam te gaan. Ik kwam in de Marnixstraat te wonen. Naast me woonde een Egyptenaar. Die wist wel een baantje voor me. De volgende dag kon ik beginnen in de melkfabriek naast de Albert Cuypstraat. Het was daar altijd heel druk op straat. De fabriek moest op zeker moment sluiten, omdat de omwonenden hun de wijk niet geschikt vonden voor industrie. De fabriek verhuisde naar Oost. Tot we daar ook weg moesten en de fabriek naar Hilversum verkaste. In totaal heb ik vijfendertig jaar bij die melkfabriek gewerkt. Toen ik daar ontslagen werd, moest ik nog vier jaar tot mijn pensioen. De uitkeringsinstantie zei dat ik dan maar als vrijwilliger aan de slag moest.’

Vindt u Nederland leuker of Marokko?
‘Het land waar je geboren bent, zit in je hart. Van dat land hou je. Als het moeilijk is om daar te leven, zoek je een andere plek. Dat gebeurde bij mij. Het was leuk in Marokko. Ik heb er mijn studie afgemaakt. Maar als je in Marokko jong bent en je hoopt iets te bereiken, dan is dat lastig, dus zocht ik een andere plek. Frankrijk en Nederland in mijn geval. Ik ging hard werken. Een keer per jaar ging ik naar Marokko. In het begin leefde ik celibatair. Ik kon pas trouwen als ik een groter huis had. Ik vroeg mijn aanstaande bruid of ze mij naar Nederland wilde volgen. Ik wilde haar niet achterlaten en in mijn eentje in Amsterdam wonen. Dat is geen leven. Gelukkig wilde ze dat. In 1972 zijn we getrouwd en al snel kwamen er kinderen en werd ons huis te klein. Waar mijn kinderen geboren zijn, is mijn land en dat is Nederland. Maar ik hou ook van Marokko. Inmiddels leef ik langer in Nederland dan in Marokko.’

Heeft u ooit te maken gehad met discriminatie?
‘Discriminatie is overal. Je moet ermee leren leven. Ik kom van Afrika naar Amsterdam. Mijn kinderen zijn Amsterdammers. We moeten samen zien te leven, als Amsterdammers, Nederlanders. Of ik nou uit Afrika kom of niet, dat maakt niets uit. In mijn hart ben ik Amsterdammer, Nederlander. Iedereen die hier woont heeft een huis en kinderen. En iedereen heeft zijn rechten en plichten. Discriminatie mogen we nooit toestaan. We moeten hier rust voor ons hart vinden om in vrede te leven. We zijn elkaars gelijken. Overal zijn slechte en goede mensen. Ik zag ooit door ons keukenraam een buurvrouw allemaal rommel in de tuin gooien. Ik zei er wat van tegen haar. Ze zei dat we terug naar ons land moesten. Ze spuwde een lading haat over me heen. Mijn vrouw zei dat ik het raam dicht moest doen. Toen ik dat deed zag ik andere buren kijken waar dat geluid vandaag kwam. Twee dagen later wilden buren mijn handtekening. De buurvrouw die met spullen smeet, was niet alleen lastig voor ons maar voor de hele buurt. Zij moest daar weg. De goede mensen overwonnen. Mijn advies is om geen plaats voor discriminatie te laten in je hart. Laten we ons tegen de haat wapenen en het geluk vooropstellen. Als je gelukkig en tevreden bent, wordt het leven veel gemakkelijker. Maar je moet eerst wel hard werken en studeren. Dat staat voorop!’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘We zijn allemaal trots op onze cultuur’

Mevrouw Samar Shaalan komt op bezoek op de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West om zich door David, Hidde en Samantha uit groep 7 te laten interviewen. Mevrouw Shaalan werd in Libanon geboren. Ze kwam met haar Irakese man naar Nederland.

Hoe was uw leven in Libanon?
Ik ben geboren in 1958. Ik had een goed leven daar. Ik had een leuke baan en een fijne familie. Thuis waren wij met negen kinderen. Mijn vader werkte voor de regering, mijn moeder werkte niet. Maar omdat er veel kinderen waren, was mijn vader ook nog taxichauffeur. Libanon is een mooi land met prachtige natuur, lekker weer en aardige mensen. Ik voelde me erg verbonden met mijn familie en de buren. Mijn lievelingsplek in Libanon is Rouche Manara, dat ligt aan de kust. En elke keer als we erop uit waren geweest, eindigden we daar. Beetje flaneren langs de kust en dan naar huis. Mijn familie is moslim, maar in Libanon wonen veel mensen met een ander geloof: Christenen, Sjiieten, Soennieten, Druzen. Deze groepen vochten met elkaar. Er was wel een burgeroorlog. Dat was best wel eng, want je kunt doodgaan. Er kwam eens een raket in de slaapkamer, maar gelukkig was er niemand gewond.’
Mijn vader is jong gestorven, we waren heel verdrietig. Ik dacht dat het goed zou zijn als ik mijn rijbewijs haalde, dan kon ik met de kleinen toch reisjes maken. Ik was de enige vrouw die dat deed. Ik was erg verdrietig, maar wilde niet bij de pakken neer gaan zitten. Ik wilde iets wat erg zwaar was buigen naar iets goeds.’

Hoe kwam u in Nederland?
Mijn broer studeerde in Parijs en ik ging hem bezoeken. De reis vond ik geweldig en Parijs ook!
Ik had al mijn sieraden verkocht om een ticket te kunnen kopen. In Parijs heb ik mijn man leren kennen. Hij kwam uit Irak. We zijn getrouwd en naar Nederland gekomen. Ik kreeg twee kinderen.’

Wat vindt u van Nederland?
Ik ben erg blij dat ik hier woon. Ik ben gescheiden van mijn man. Ik doe hier vrijwilligerswerk. Bij de vrouwenbazaar. Ik ben daar voorzitter van. Alle mensen hebben mooie dingen en we zijn allemaal trots op onze cultuur. We willen laten zien dat je goed bent, zoals je bent. Ik wil ook zeggen dat dat veel belangrijker is dan geld. We helpen mensen met formulieren invullen en vertellen welke rechten ze hebben’.

Zou u ooit terug willen naar Libanon?
Tja dat is niet zo gemakkelijk, je woont al lang in Nederland en veel van mijn familieleden zijn gestorven.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892