Erfgoeddrager: Vince

‘Ik heette daar Wimpie want mijn echte naam, Rolf, klonk te Duits’

Cayden, Savi en Vince van basisschool Rapenland in Eindhoven gaan op bezoek bij Rolf Loewenstein om hem te interviewen over zijn herinneringen aan de oorlog. Meneer Loewenstein is Joods en was één jaar toen de oorlog begon. Aan het einde van het interview zegt hij: ‘Mensen zeggen vaak: Het mag nooit meer gebeuren. Daar word ik zo boos van want het gebeurt nog steeds overal!’

Waarom is uw familie naar Nederland gevlucht?
‘Mijn ouders hadden in Duitsland een schoenenwinkel. Toen Hitler aan de macht kwam, had hij een groep mensen om zich heen. Zij droegen allemaal bruine kleren, ‘Bruinhemden’ heetten zij. Hitler had ze opgeroepen om bij de Joden alle ruiten in te gooien en de kerken in brand te steken. De ‘Kristallnacht’ noemden ze dat. Ook bij mijn ouders werden de ruiten ingegooid. Mijn vader ging aangifte doen, maar hij werd het politiebureau uitgezet. Toen mijn ouders nieuwe ruiten erin hadden gezet, werd op hun ramen geschreven: Niet kopen bij Joden. Er zijn zelfs Bruinhemden voor de winkel gaan staan om andere mensen tegen te houden die iets wilden kopen bij mijn ouders. Toen mijn vader weer aangifte probeerde te doen, zei de agent: ‘D’r uit vuile rotjood, wat kom je hier doen?’ Dat was het sein voor mijn ouders om te vluchten naar Nederland. Ik ben er nooit achtergekomen hoe mijn ouders hebben kunnen vluchten.’

Hoe moeilijk was het leven in de oorlog?
‘Mijn ouders zijn naar Nederland gevlucht en hebben een schoenenwinkel geopend op de Demer. Ik was nog heel jong. Toen de Demer werd gebombardeerd, zijn ze, met opa en oma, opnieuw gevlucht, nu naar Maarheeze. Dat deden ze via het illegale werk. Zij hebben zomer en winter moeten slapen in een hooiberg. Jarenlang. Ik denk dat het leven heel moeilijk was. Er was ook weinig eten, weinig aardappels, fruit was er ook niet veel.

Hoe was het toen uw moeder u kwam ophalen na de oorlog?
‘Ik had ondergedoken gezeten in Apeldoorn. Ik heette daar Wimpie om me te beschermen, want Rolf, mijn echte naam, klinkt te Duits en dat zou verdacht zijn. De mensen die mij geholpen hebben, hadden twee jongens en een dochter. Zij was veel ouder en bracht mij altijd naar bed. Dan mocht ik op haar rug zitten. Dat vond ik fijn.

Ik kende mijn moeder niet. We zaten op een vrachtwagen, mijn moeder en ik, ze had lang zwart haar. Ik was bang van haar. Dat moet heel erg geweest zijn voor mijn moeder, maar ik heb de hele weg gehuild.

Mijn vader was vermoord in de oorlog en mijn broertje ook. Ik heb aan mijn moeder gevraagd hoe het allemaal gegaan was, maar ze heeft nooit iets verteld. Geen enkel woord. Als ik iets vroeg, zei ze: ‘Dat weet ik niet!’ Daar moest ik het mee doen. Ik wilde weten hoe mijn vader was en dat wist ze ook niet.’

Erfgoeddrager: Vince

‘De bommen vielen niet op de Philipsfabrieken, maar op de Demer’

Sanne, Furkan, Poorvi en Vince van basisschool Rapenland in Eindhoven zijn op bezoek bij Piet Hoppenbrouwers. Zijn huis hangt vol met schilderijen, gemaakt door zijn vader. Hij woont hier inmiddels 38 jaar. Meneer Hoppenbrouwers woonde vroeger met zijn zes broers en zussen op het Stratumseind, waar ze een drogisterij en een schilderswinkel hadden. Hij was bijna 6 jaar oud toen de oorlog begon en kan ontzettend veel vertellen over deze tijd.

Wat weet u nog van het Sinterklaasbombardement?
‘Op zondag 6 december 1942 kwamen er Engelse vliegtuigen om de Philipsfabrieken op de Emmasingel te bombarderen. Die fabrieken maakten onderdelen voor de Duitsers die ze konden gebruiken in de oorlog. Het bombardement deden de Engelsen op zondag omdat er dan geen onschuldige mensen bij betrokken zouden raken. De bommen vielen niet op de fabrieken, maar op de Demer, midden in de stad. Van de straat was niks meer over. Er zijn toen meer dan tweehonderd doden gevallen. Ook een klasgenootje van mij kwam om, hij heette Pierre.

Mijn oom had een kledingzaak op de Demer. Het enige wat hij nog over had, was zijn geldkistje. Daarin zaten verkoolde biljetten, maar heeft hij ze toch nog kunnen omwisselen bij de bank. Een andere oom van ons was op die dag ook alles kwijtgeraakt. Wij hadden een dienstmeisje uit Heeze, die meteen contact met ons zocht nadat ze hoorde van het bombardement. Mijn oom en zijn kinderen konden toen tijdelijk logeren bij de ouders van ons dienstmeisje.’

Kunt u iets vertellen over de Duitse soldaten die naar jullie winkel kwamen?
‘Er kwam eens een Duitse soldaat die graag 24 pastelkrijtjes wilde. Mijn vader vertelde hem dat hij maar 12 pastelkrijtjes mocht uitzoeken omdat hij wilde dat er nog iets overbleef voor de andere klanten. Mijn moeder stond, uit het zicht, achter in de winkel het bijna in haar broek te doen van angst. Ze was bang dat mijn vader meegenomen zou worden omdat de Duitse soldaat geen 24 krijtjes mocht. Mijn vader heeft de 12 mooiste kleuren voor de soldaat uitgezocht en hij verliet de winkel. De volgende dag kwam hij terug voor nog eens 12 pastelkrijtjes.’

Hoe was het bombardement na de bevrijding?
‘De bevrijding was op maandag. Op dinsdag reed er een colonne van Engelse militairen door de straat waar wij woonden. Toen wij stonden te kijken, riep er iemand naar mijn vader: ‘He, Hoppenbrouwers!’ Mijn vader kende hem, hij zat bij de Prinses Irene Brigade. Deze man vertelde hem dat er iets op komst was… Plotseling stopte de colonne van vrachtwagens en tanks, en het onderste stel van het kanon draaiden ze naar het Hikspoorbruggetje. Wat bleek? De Duitsers wilden na de bevrijding Eindhoven weer in, maar zijn uiteindelijk door toedoen van een boer niet verder gegaan. Gelukkig maar, want anders waren wij er allemaal niet meer geweest.

In de avond riep mijn broer naar mijn vader dat hij allemaal vuurwerk zag. Het bleek geen vuurwerk te zijn, maar lichtkogels. Die waren van de Duitsers, zo konden ze goed zien waar ze konden bombarderen. Mijn broer moest snel naar de gang van mijn vader. Net toen hij weg was, vloog al het glas uit de keukenramen. Vervolgens hebben we met het hele gezin in de gang gewacht totdat het bombardement voorbij was. Die nacht is boekhandel Van Piere in Eindhoven door een bom geraakt. Ik mocht in de nacht buiten gaan kijken. Het was zo’n mooi gezicht om die boeken te zien branden, net als bij een kampvuur. Als ik mijn ogen dicht doe, zie ik het nog precies voor me.’

Hoe ging het verhaal van oom Sjef?
‘Ome Sjef was de broer van mijn vader. Hij was getrouwd met de zus van moeder… Hoe krijg je het verzonnen? In de oorlog kregen de mensen bonnen waarmee ze bijvoorbeeld schoenen en kousen konden kopen. Die bonnen moest worden opgehaald in een gebouw en ome Sjef had de sleutel ervan. De Duitsers wilde dat gebouw opeisen, maar ome Sjef ging daar niet mee akkoord. Hij werd opgepakt en kwam in een kamp in Duitsland terecht. Twee jaar zat hij in het kamp, intussen dacht iedereen dat hij dood was. Pas na de bevrijding kwam hij terug.

Zijn vrouw was inmiddels getrouwd met een andere man. Hij was hier erg verdrietig over en verhuisde daarom. Later is hij ook hertrouwd. Het gekke was dat de nieuwe man van mijn tante wel welkom was bij de familie, maar de nieuwe vrouw van Ome Sjef niet. Ik ben zijn vrouw nog wel eens tegengekomen en zei toen tegen haar: ‘Loop maar even om en kom dan bij mij naar binnen’. Mijn deur staat nog steeds voor iedereen open.’

Erfgoeddrager: Vince

‘Ik ben naar de toespraak van veldmaarschalk Montgomery geweest’

Dex, Mats en Vince van De Handreiking in Eindhoven interviewen de 89-jarige Elly van Wijk over haar herinneringen aan de oorlog. Als ze haar huis binnenkomen, liggen er al allerlei spullen klaar uit de oorlog, zoals een echte Duitse helm. Maar ook een blik met marsen, dat ze heeft gekregen bij de viering van de 50-jarige bevrijding van Eindhoven.

Heeft u iets bijzonders meegemaakt in de familie?
‘Mijn vader zat bij de luchtbescherming, bood eerste hulp en hielp bij het blussen. We hadden ook een radio in huis. De kast werd opzijgeschoven, want daar zat de radio verstopt, en dan luisterde hij berichten af. Wij mochten niets weten, zodat we niets verkeerds konden doorgeven. Hij zei alleen maar dat hij even weg was. Mijn oudste broer deed hier ook aan mee. Na de oorlog hebben we er nooit meer naar gevraagd.

Mijn vader werkte voor Philips, net als velen in Eindhoven. Tijdens de oorlog is hij in de liftkoker gevallen bij Philips. Hij lag daarna in het oude Binnenziekenhuis op de Vestdijk, met zijn been in een schraag. Er lag een schaar naast hem, zodat hij het verband kon doorknippen en kon vluchten. Hij is altijd mank blijven lopen.

Mijn oom was fout in de oorlog. Toen mijn vader dat te weten kwam, hebben ze elkaar nooit meer aangekeken. Dat kan gebeuren.’

Zat u wel eens in een schuilkelder?
‘Aan de overkant was een groot veld, en de mannen uit de buurt hebben daar een schuilkelder gegraven. Het was helemaal van zand, en als er veel mensen in zaten, werd het benauwd en begon het te ruiken. Op een gegeven moment moesten we eruit, want het stond op instorten. Dus gingen we bij een volgende bommelding maar naar de Stratumse Heide en zochten droge sloten. Daar lagen we en wachtten tot het over was. Soms sliepen we ‘s nachts in de bossen… dat was niet leuk.

Ik moest ook wel mee met mijn moeder naar Lieshout, waar mijn tante woonde die ons eten gaf. Daarom hebben we geen honger geleden. We namen de bus tot Gerwen en moesten vanaf daar lopen. Als er weer iets gebeurde, moesten we in de sloot gaan liggen.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Het was geweldig! Ik ben naar de toespraak van veldmaarschalk Montgomery geweest, met de school ernaartoe. Dat was echt een feest. Op de markt, in de stad, op het podium… Mijn vader had van witte parachutestof een plooirokje voor mij gemaakt en in elke plooi een lint van rood en blauw genaaid.

We hadden twee Engelse koks op de binnenplaats, zij kookten voor de andere soldaten en wij kregen ook eten. Dat was geweldig, vooral de biscuits waren een traktatie. Ze woonden ook bij ons in huis, er werd een kamer voor ze vrijgemaakt. Mijn vader vond dat maar niets omdat ik een meisje was en nog heel klein was.’

Erfgoeddrager: Vince

‘Als jong baasje ging ik snel op de fiets de onderduikers waarschuwen’

Jeldau, Anniek, Vince en Wietze van basisschool De Romte in Tytsjerk bezoeke meneer Oebele Leistra (95). In de oorlog woonde meneer Leistra op de Súderein in Tytsjerk, dichtbij het tankstation. Hij woonde er met zijn ouders, zijn oudere broer en zijn broertje en zusje. Meneer Leistra was 11 jaar toen de oorlog begon.

Heeft u ook Duitsers gezien in de oorlog?
‘Ja, goede Duitsers ook. Naast ons huis verbleef een poosje een groep Duitsers. Op een dag kwam er een Duitse soldaat bij ons thuis en hij ging op zijn knieën bij mijn zusje zitten. Hij vertelde dat hij een zoontje van twee had, ongeveer net zo oud als mijn zusje, en dat hij hem nog nooit gezien had. Hij keek verdrietig. Hij wilde liever thuis zijn dan oorlog voeren.’
‘Ook kwam er eens een Duitse soldaat samen met een SS’er bij ons in de timmerfabriek in Burgum, daar werkte ik toen als jongen. Hij richtte zijn geweer op ons en schreeuwde iets, ik weet niet wat precies. Later die dag kwam de Duitse soldaat terug, hij was alleen. Hij vroeg ons om vergeving. Hij zei dat hij niet anders kon, omdat de SS’er erbij was.’

Wat deed u in de oorlog?
‘Ik was 11 toen de oorlog begon, ongeveer jullie leeftijd nu. Ik kwam net van de basisschool en ik kon bij de timmerfabriek van Harm de Boer in Burgum aan het werk. Maar er was bijna geen hout, dus maakten we kinderspeelgoed en sierradendoosjes. Dat was mijn plekje in de oorlog. Mijn baas, dat wist ik eerst niet, zat bij de ondergrondse, bij het verzet. Als jong baasje kon ik gaan en staan waar ik wilde, de Duitsers hadden het niet gemunt op jongens van mijn leeftijd. En als er een razzia door de SS’ers kwam,  kreeg mijn baas een seintje. Want er zat iemand bij de SS’ers op kantoor in Glinstra State met een dubbelrol. Ik ging dan snel op de fiets naar Eastermar om de onderduikers te waarschuwen. Dan fietste ik terug en kwam op de terugweg de overvalwagen van de Duitsers tegen en dacht bij mezelf: ‘ha, jullie zijn mooi te laat.’
‘Aan het eind van de oorlog was er geen hout meer voor speelgoed. We zetten dan in de timmerfabriek vaak nieuwe zolen onder de klompen, want de zolen raakten versleten. Ik bracht de klompen weer terug in een grote zak achterop de fiets. Onderin die zak met klompen zaten ook wel eens blaadjes, van die illegale. En soms ook wel eens revolver. Die moest ik dan bij een timmerman in De Westereen brengen, die zat ook in het verzet. Dat deed ik als een jongen van ongeveer 14 jaar in de oorlog. Mijn ouders wisten van niks, anders mocht ik natuurlijk nooit weer naar de timmerfabriek. Ik heb het ze pas na de oorlog verteld.’

Heeft u ook angst gekend in de oorlog?
‘In het begin dacht ik: ‘De Duitsers moesten eens weten wat ik allemaal doe.’ Dan was ik ook wel een beetje bang. Op het laatst wende het wel om er op uit te gaan om mensen te waarschuwen en werd het steeds makkelijker. Ik deed altijd een ander jasje aan of ik had een alpinomuts of een pet op, zodat de Duitsers mij niet zouden herkennen.’
‘Eén keer ben ik trouwens wel heel bang geweest. Ik ging toen met paard en wagen naar Leeuwarden en moest langs een Duitse controle. Het was bij een muur. Onder die wagen zat een geheim vakje waar spek in zat verborgen. Maar we hadden ook nog een varkenskop en die paste daar niet in. Die hadden we daarom onder het hooi op de wagen verstopt. Een Duitse soldaat prikte bij die controle met zijn geweer in het hooi, maar hij stak net naast de varkenskop, dus die hebben ze niet gevonden. Anders hadden ze me opgepakt en had ik hier misschien niet meer gezeten. Ik lustte later nog wel een stukje spek, maar ik wilde nooit meer iets van een varkenskop eten.’

 

Erfgoeddrager: Vince

‘Na de oorlog werd gezegd dat mijn vader heulde met de moffen’

Mason, Vince, Gijsje en Utku lopen in de stromende regen naar Westerhout, een verzorgingstehuis in Alkmaar, waar ze een bewoner gaan interviewen over zijn herinneringen aan de oorlog. Als ze aankomen bij Westerhout, blijkt dat de bewoner het te aangrijpend vindt om over de oorlog te vertellen. Gelukkig is er Wil Opdam die graag wil meedoen. Meneer Opdam maakte de oorlog in Heiloo mee. De leerlingen van de Kennemerpoort in Alkmaar schuiven wat met tafels in de zaal en medewerkers van het verzorgingstehuis komen koffie en thee brengen, superaardig.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik was die dag op bezoek bij familie toen het vliegveld in Bergen werd aangevallen. Geleidelijk aan veranderde het leven. Mijn school werd bezet door Duitse soldaten en ik moest naar andere scholen die verder weg waren. Vaak moesten we ver lopen en als er bommenwerpers aankwamen sprongen we de loopgraven in die overal langs de weg waren gegraven. Heel eng vonden we dat… We waren zo bang dat de bommen ons zouden raken.’

Wat at u in de oorlog?
‘We aten paardenbloemen en pap van gemalen bladeren met gedroogde tabaksbladeren als smaakje. Je kreeg ook bonnen waarmee je eten kon halen, maar dat was niet genoeg, je moest zelf zorgen voor bijvoeding. Een keer per week ging ik naar een boer om melk te halen, dan stond ik met mijn emmertje in een hele lange rij. Soms, als ik eindelijk aan de beurt was, was er geen melk meer…

Mijn pa ging op de fiets helemaal naar Amsterdam om een stukje vlees te halen van een koe die al dagen dood was. Maar wij waren heel blij met dat stukje vlees. Ook stalen we in de oorlog. Als je honger hebt dan ga je dingen doen die je anders niet zou doen, oorlog verandert je waarden en normen. We gingen bijvoorbeeld naar de tuin van de buren en dan ritsten we gauw de spruitjes van de takjes af en renden weer naar huis. Mijn moeder zei wel dat het niet mocht, maar ze begreep het natuurlijk ook. Wij hadden zelf een tuin met appels en perenbomen, dus we hadden wel fruit.’

Hoe kwamen jullie aan kolen en hout om jullie huis te verwarmen in de oorlog?
‘Ik speelde vaak met vriendjes naast de treinbaan oorlogje en soldaatje, dat vond ik een mooi spelletje. Op een dag kwam er een locomotief aan denderen die kolen kwam afzetten op het perron. De treinmachinist, die honger had, minderde vaart en vroeg ons of wij wat te eten hadden in ruil voor wat kolen. Ik rende naar huis om eten te vragen. Mijn moeder bakte op een plaat platte broden van een meelpapje, die noemden we platters, en die ruilde ik voor kolen bij die treinmachinist zodat wij konden koken en het warm konden stoken.

Ook hadden we een kar, zaag en bijl. We gingen dan naar de school waar twijgen groeiden. Daar stond een wacht, maar als die even afgeleid was zaagden we de takken stiekem af, bonden ze bij elkaar en sleepten ze door de straten naar huis.’

Wat deed uw vader?
‘Mijn vader zorgde voor de distributie van eten. Boeren in Heiloo verbouwden aardappelen. Die haalde mijn vader op en sloeg ze op in onze garage. Vanuit de garage werden ze met paard en wagen naar de gaarkeukens vervoerd.

Buurtbewoners wisten dat de aardappelen bij ons lagen opgeslagen en kwamen mijn vader er wel eens om vragen. Meestal gaf hij ze niet omdat hij dan iedereen zou moeten geven. Maar als iemand bijvoorbeeld ziek was, dan gaf mijn vader wel wat. Toch waren er mensen die zeiden: waarom geef je hem wel, maar mij niet…? Hij werd dus een beetje met scheve ogen aangekeken. Ook kwam de staatspolitie af en toe kijken of mijn vader wel alles volgens de regels deed van de bezetter; dat deed mensen ook denken dat hij met de Duitsers samenwerkte. Na de oorlog werd daarom gezegd dat mijn vader heulde met de moffen, dat was wel verdrietig.’

Erfgoeddrager: Vince

‘Hij sloeg ons met een zweep en knuppelde me neer’

Aan Valery, Vince en Wahida van de 1e Montessorischool in Alkmaar vertelt Jan Boerman over zijn oorlogsherinneringen. Hij was zeven toen de oorlog uitbrak en maakte angstige momenten mee.

Had u Joodse vriendjes in de oorlog?
‘Ik had een Joods vriendje, Eli. We zaten samen op de Vondelschool. Omdat de Duitsers de school vorderden, moesten we naar een andere school. Mijn moeder zei: “Eli gaat niet mee, dat is een Jood, die moeten ze niet. Hij moet een ster dragen.” Ik vroeg of ze een kerstster bedoelde. Niet dus. Het was een ster van stof met ‘Jood’ erop, zodat iedereen kon zien dat hij Joods is. Eli moest toen naar een interneringskamp. Ik wist in die tijd niet wat dat allemaal betekende. Ik snapte er niets van en had veel verdriet dat mijn vriendje weg moest.’

Hoe kwam u aan eten tijdens de Hongerwinter?
‘Ik had een bolderkar en hoorde dat ik in Stompetoren een kar met schillen kon ruilen voor een halve liter melk. Ik ging langs de deuren voor schillen en liep een uur lang naar Stompetoren en weer terug voor die melk. Dat ging een poos goed, maar op een keer was ik met mijn broertje op de terugweg toen er vliegtuigen overvlogen. Achter de dijk liep een spoorlijn met daarachter een munitiebasis. Over de spoorrails werd munitie vervoerd. Dit was uitgelekt naar de ondergrondse. Geallieerde vliegtuigen schoten op die treinen, terwijl wij daar liepen. We sprongen in een greppel. Ik was helemaal ontdaan. Gelukkig is er toen geen trein geraakt; dat zou een enorme explosie gegeven hebben. Ik besef nu dat we door het oog van de naald zijn gekropen. Het was wel een spannend verhaal dat ik op school kon vertellen.
Toen een vriendje van me erachter kwam dat ik maar twee dagen per week te eten kreeg, mocht ik bij hem thuis huiswerk maken en lunchen. Als er iets over was, kreeg ik dat mee naar huis. Zijn vader drukte op zolder pamfletten, maar dat wist ik toen natuurlijk niet. Een NSB’er heeft hem verraden en Duitse soldaten kwamen naar zijn sigarenwinkel. Hij schudde snel mijn tas leeg, propte papieren erin en gaf me in aanwezigheid van de soldaten twee klappen en schreeuwde dat ik ervoor moest zorgen dat de volgende keer mijn huiswerk in orde was. Ik schrok me rot en begreep er niets van. Toen ik thuis kwam keek mijn moeder in mijn tas en vond daarin allemaal vluchtbrieven. Ze beval me die te verbranden, omdat het gevaarlijk was ze te hebben. Maar dat wilde ik niet; ik besefte dat het belangrijk was om ze terug te brengen. Ik verstopte ze in ons toilet en heb ze later teruggebracht naar de vader van mijn vriendje.’

Wat maakte nog meer veel indruk op u tijdens de oorlog?
‘Op een dag kwam mijn vader niet thuis. Duitse soldaten kwamen aan de deur en zeiden: “Heute Nacht Sabotage!” Bleek dat mijn vader met anderen in een auto naar Santpoort was gegaan en één van hen had een pamflet met informatie over wat er allemaal in de oorlog gebeurde. Dat mochten mensen niet weten; alles was gecensureerd. Die blaadjes waren dus absoluut verboden. De auto werd aangehouden en iemand had het pamflet in mijn vaders tas gefrommeld. Daarom werd hij opgepakt. Een dag later kwamen er opnieuw soldaten aan de deur. “Heute Abend um fünf uhr komt das Fahrzeug”. Die avond om vijf uur reed er een vrachtwagen voor; de klep ging open en er rolde een man uit in een witte onderbroek met striemen op zijn rug. Mijn vader! Dat had zoveel impact op mij. Die rotmoffen…”

Heeft u moedige dingen gedaan in de oorlog?
‘Er was een gebrek aan hout voor de kachel. Mensen zaagden daarom de bomen in het park om. Op een dag werd iedereen, wij ook, door soldaten meegenomen naar het Duitse Hoofdkwartier aan de Kennemerstraatweg. Ze ondervroegen ons. Of we Joods waren, communistisch, of we iets wisten over de illegale pamfletten. Ik zei: “Wij zijn te jong om dingen te weten!” Maar de soldaat zei: “Je bent kennelijk niet te jong om ons park kapot te maken”. Hij zette ons tegen de muur, sloeg ons met een zweep, knuppelde me neer en riep “Raus!” We maakten dat we wegkwamen. Toch wilde ik onze kar in het park niet laten staan. Ik ben teruggegaan en heb hem meegenomen, met al het hout. Niet lang geleden kwam ik op Facebook een foto tegen van de Duitser die mij neerknuppelde!
Ik heb nog een herinnering. Mijn moeder vertelde me dat iedereen één wollen deken mocht houden en dat de Duitsers alle wollen dekens zouden ophalen. Ik rende naar huis en verstopte alle wollen dekens in het toilet. In de oorlog bestond het toilet uit een vierkante houten kist met een uitgesneden cirkel waar je op ging zitten. Daaronder stond een houten tonnetje van zo’n halve meter doorsnee. Om het tonnetje heen, in de houten kist, had ik de dekens verstopt. Toen de Duitsers ons huis doorzochten vonden ze niets!’

         

 

Erfgoeddrager: Vince

‘Wat moet ik hiermee, een ouwe kist?’

Hans Notmeijer kwam zelf naar de Twiskeschool in Amsterdam-Noord. Terwijl hij in gesprek was met Vince, Bas, Ebrar en Djuna over de oorlogsverhalen van zijn ouders en grootouders, bracht juf Nanette bracht hem een kopje koffie. ‘Dankjewel’ zei hij en keek toen op. ‘Hee wat léuk, wat doe jij hier…?’ Heel toevallig hadden juf Nanette en Hans Notmeijer, die vroeger meester was, op dezelfde school gewerkt. Dat was wel een grappig voorval tijdens het interview. De kinderen vonden het ook leuk om al die oude spulletjes te bekijken die uit de kist kwamen van de oma van Hans.

Kenden uw ouders gevaar in de oorlog?
‘Mijn ouders woonden in de buurt van het Mosveld, een ouder deel van Amsterdam-Noord. Omdat ze kind waren, merkten ze weinig van écht gevaar. Hoewel ik wel begreep dat mijn mijn vader op zijn 12e met een stel vriendjes ’s nachts naar een treinstation ging om kolen te pikken. Dat was best riskant, maar zo konden ze thuis de verwarming weer aanmaken. Toen ik mijn diploma had gehaald voor ‘meester’ ging ik op de brommer naar mijn oma. Tuurlijk zou oma heel trots zijn. ‘Yes, ik krijg geld’, dacht ik, maar toen ik bij mijn oma kwam, liep ze naar de slaapkamer en haalde deze doos. Wat moet ik hiermee, een ouwe kist? Mijn oma zei: ‘Dit is voor jou, omdat ik wil dat niemand vergeet wat er gebeurd is en dat de verhalen over de oorlog doorverteld kunnen worden’. Ik maakte hem open, net als jullie nu…kijk maar. Het eerste wat ik zag was deze krant uit 1940. Dit was de krant waardoor mensen wisten dat Nederland in oorlog was met Duitsland. Eerst was ik wat teleurgesteld met die ouwe spullen, maar jaren later ben ik trots op deze kist van mijn oma. Dankzij haar kan ik jullie over de oorlog vertellen. Ze bewaarde veel dingen uit de oorlog, zoals boeken, tijdschriften, kranten, eetbonnen en een persoonsbewijs…’

Kenden uw ouders mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn moeder kende veel mensen die zeiden dat ze in het verzet zaten. Eigenlijk gebeurde dat pas aan het einde van de oorlog, toen Duitsland al verloren had… Toen wilde opeens iedereen in het verzet. Vergelijk het een beetje met Ajax, je hebt zeg maar 10.000 fans en als ze het heel goed doen, heb je opeens 50.000 fans. Het is dus moeilijk na te gaan wie echt heeft gestreden in de oorlog.’

Hadden uw ouders honger tijdens de Hongerwinter?
Nee, niet echt want mijn ouders woonden in het noorden en daar waren veel boeren, dus ook genoeg te eten. Ze moesten soms wel dagenlang lopen met een kinderwagen. Helemaal langs het Noordhollandsch Kanaal naar Hoorn en soms wel verder. Ze vertelde dat het een paar keer gebeurd is dat ze eten hadden gehaald bij de boeren, maar werden tegengehouden door soldaten. Moesten ze alles weer inleveren. Dat was natuurlijk een angstige ervaring voor mijn moeder die toen nog maar een klein meisje was.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Erfgoeddrager: Vince

‘Wij dachten dat we helemaal niet met dat zoontje van een NSB’er mochten praten’

Rosalie, Nikky-Jayney en Vince van de J.D. Arkelschool in Broek op Langedijk interviewen Klaas ten Bruggecate in het BP station aan de Hornweg. De 90-jarige werkt nog altijd in het familiebedrijf en vertelt daar op kantoor en aan de hand van foto’s en vooraf gemaakte aantekeningen over de oorlog.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Wij woonden aan de Sluiskade. Mijn vader was sluiswachter; er kwamen veel schepen met groente aan boord voorbij. Vaak kregen we wat te eten, waardoor we in die tijd voldoende te eten hadden. Er was in de oorlog niet alleen gebrek aan voedsel, maar ook aan rubber en olie. Dat kwam niet meer binnen in de haven, zoals gewoonlijk. Wij aten wel iedere dag vlees. Ik had in de tuin een groot konijnenhok gebouwd waar wel tachtig konijnen in zaten. Die werden niet gevorderd, dus konden we ze eten. Ik heb er tijdens de oorlog wel 1500 geslacht; elke dag eentje.
Op een dag in de Hongerwinter kwam een jongetje uit Amsterdam langs de deuren in Broek op Langedijk. Bij iedere deur kreeg hij één aardappel totdat hij een zakje vol had. Toen hij terugliep over het spoor bij Heerhugowaard werd hij aangehouden door de Crisis Controle Dienst en werd zijn zakje aardappels afgenomen. Dat was zo erg.’

Heeft u zelf iets ergs meegemaakt?
‘Er is iets dat ik nooit meer vergeet. Een keer zag ik hoe een stoomlocomotief met Duitse militairen, die vliegtuigen wilden beschieten, werd gebombardeerd. Ik fietste in de buurt en ging er naartoe. Het beeld van een militair die aan flarden geschoten was, dat vergeet je nooit meer.’

Kende u NSB’ers?
‘Wij hadden in de klas een kindje van een NSB’er zitten. Onze ouders hadden gezegd dat we niets tegen hem mochten zeggen. Ze bedoelden natuurlijk dat we hem geen belangrijke dingen mochten vertellen die we hadden gehoord, maar wij interpreteerden het zo dat we helemaal niets tegen hem mochten zeggen. Dus niemand sprak met dat jongetje en hij werd helemaal buitengesloten. Na de oorlog hebben we hem niet meer teruggezien. Veel NSB’ers werden na de oorlog als zuivering tewerkgesteld in de Wieringermeer. Een van de mannen in dat kamp wilde op zijn verjaardag graag naar zijn vrouw toe voor een dag. Hij vroeg een bewaker of die weg wilde kijken als hij stiekem op een kar sprong om mee naar huis te rijden. Hij beloofde aan het eind van de dag weer terug te komen. Dat mocht van de bewaker. Gelukkig waren er mensen die menselijk bleven. De broer van mijn vader was ook NSB’er. Dat vonden wij fout, maar het bleef wel zijn broer.’

          

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892