Erfgoeddrager: Valentino

‘Mijn vader was schipper op de pont’

Valentino, Andriy en Thies van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord zijn van plan om de chocolaatjes die ze Mart Wijbenga cadeau willen geven, maar meteen aan te bieden aan het begin van het gesprek. Ze hopen er zelf dan ook eentje te mogen oppeuzelen. Dit plan is vergeten als meneer Wijbenga het klaslokaal binnenkomt, want hij laat ze meteen twee oude boeken zien met foto’s over de oorlogsjaren in Noord. Hij grijpt de boeken aan om meteen iets te vertellen over de bombardementen waar hij getuige van is geweest. Doodstil en aandachtig zitten de jongens te luisteren…

Wat was het eerste dat u merkte van de oorlog?
‘Ik ben geboren aan het begin van de oorlog, in 1940. In Amsterdam-Noord zat de Fokkerfabriek op de Papaverweg. Die fabriek werd door de Duitsers in beslag genomen en daar werden Duitse vliegtuigen gerepareerd en gemaakt. In 1943 besloten de geallieerden om de fabriek te bombarderen. De bommen die ze gooiden, kwamen alleen niet terecht op de fabriek maar op de woonwijk rondom de Van der Pekstraat. Mijn zusters stonden net buiten te kijken, want ze hoorden vliegtuigen aankomen. Toen kwam mijn vader naar buiten en riep: “Daar komen bommen, wegwezen hier”. Ze zijn snel naar binnen gegaan. Wij hadden in de gang een heel klein kastje, en daar hebben ze mij als 3-jarig kind ingestopt. Het kastje deden ze op slot want ik mocht er niet uitkomen. En daar zat ik in het donker. Ik was helemaal over de rooie en begon te huilen. Mijn vader, moeder en twee zussen zaten op de wc. We hebben veel geluk gehad: ons huis werd niet getroffen. Maar voor mij is dat een hele traumatische ervaring geweest.’

Hoe heeft u de oorlog verder beleefd?
‘Het lastige van de oorlog was het gebrek aan eten. Mijn vader was schipper op de pont en kreeg daarom een ontheffing, bijvoorbeeld om ’s avonds op straat lopen. Andere mensen mochten dat niet. In zijn uniform ging hij wel eens naar Durgerdam, waar hij helemaal niet moest zijn, en liet bij een controle zijn Ausweis zien en dan was het oké. Ze keken nogal tegen petten op, die Duitsers… De ponten konden in 1944 niet meer varen want de kolen waren op. Maar in de bunkers zaten nog wel kolen. Mijn vader nam die mee naar de boeren in de omgeving om ze te ruilen tegen eten. Mede door die steenkolen zijn we door de Hongerwinter heen gekomen. Mijn vader had ook veel connecties met belangrijke mensen door zijn werk op de pont. Er kwam bijvoorbeeld wel eens een vrachtwagen met groene kool en dan vroeg mijn vader of hij een paar kolen mocht hebben. Zo hadden wij weer iets te eten. Of er kwam iemand van een grote verffirma, en dan kreeg hij gratis een bus verf mee.’

Erfgoeddrager: Valentino

‘Hard werken op het land’

Wij zijn Dina, Abdelahim en Valentino en wij interviewden Jan Holla, die 14 jaar was toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn ouders en acht broers en zussen in de Sloterpolder, waar zij een tuinbedrijf hadden. In de oorlog werkten ze allemaal hard op het land om zo veel mogelijk groenten te verbouwen. Meneer Holla is in de oorlog niet een keer in de stad geweest.

Wat herinnert u zich van toen de oorlog begon?
“Het was vier uur in de ochtend. Normaal ging dan de wekker, maar dit keer werd ik wakker van schoten in de lucht. Ik rende in mijn onderbroek naar buiten om te kijken. Daar zag ik vliegtuigen en ik dacht: kan het niet ergens anders? Toch was het wel erg indrukwekkend. Pas later hoorde ik dat het oorlog was. In die jaren werkte ik gewoon door op het tuinbedrijf. Ik heb de hele oorlog hard gewerkt. Wat moest ik anders? Er was niks te doen.”

Wat deed u op een gewone dag in de oorlog?
“Ik was vooral met mijn familie aan het werk tussen de andijvie op het land. Twee van mijn broers waren door de Duitsers naar Berlijn gestuurd om daar te werken. Ik was daar nog te jong voor. Omdat mijn broers gingen, mocht mijn vader in Nederland blijven werken. Onze groenten moesten we wel aan de Duitsers afstaan. ’s Avonds ging ik vaak kaarten bij de buren. Als het dan om 8 uur spertijd was, moest ik snel onder de heg doorkruipen. Anders zouden de Duitsers mij vanaf de weg kunnen zien.”

Wat gebeurde er met uw broers in Berlijn?
“Mijn oudste broer kwam voor het einde van de oorlog terug naar Nederland. Hij moest toen onderduiken. Bij de tuinderijen aan de andere kant van het weiland verstopte hij zich. Overdag kwam hij bij ons op het land werken. Als er dan Duitsers langskwamen, rende hij snel de polder in en voer hij met een kano weg. Dan konden de Duitsers hem niet pakken, want zij waren te voet. Als het weer veilig was, hing mijn moeder een krant tegen het raam van de woonkamer. Dat kon je vanuit de polder zien en dan kwam mijn broer weer terug.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892