Erfgoeddrager: Skyler

‘We waren net onderweg toen de Engelsen ons bombardeerden’

Het bijzondere interview met de Duitse Wolf Dittmar vindt plaats op de Amsterdamse Twiskeschool, in het doe-lab lokaal. Moeten we dan Duits of Engels praten, vraagt Skyler zich af. Gelukkig woont meneer Dittmar al zo lang in Nederland dat het interview over zijn oorlogstijd in Duitsland en Denemarken gewoon in het Nederlands kan. Hij heeft ook een presentatie gemaakt met foto’s die hij tijdens het interview aan Skyler, Ischa, Mike en Lennox laat zien.

Hoe heeft u ontdekt dat het oorlog was?
‘Ik was nog heel klein, maar ik begreep het toch wel. Ik woonde in de Duitse havenstad Stettin, een stad ongeveer de helft zo groot als Amsterdam. Mijn ouders en grootmoeder waren vaak heel bang van alle bombardementen. En dat maakte mij dan ook bang. Meestal ‘nachts maar soms ook overdag kwamen bommenwerpers over de stad vliegen. Ik wilde natuurlijk graag buiten spelen met mijn emmertje en schepje, maar mijn grootmoeder zei dan: nee, nee dat moet je niet doen. Ik zei dan terug: die FAK schiesst boos. Dat is kindertaal natuurlijk, maar als je het vertaalt betekent het; maar het afweergeschut schiet toch alleen maar? Ik wilde als 3-jarige gewoon buiten spelen.’

Was uw familie voor of tegen Hitler?
Nou, die waren heel kritisch ten aanzien van Hitler. Mijn grootvader was sociaal-democraat, dat is zoals de PvdA hier in Nederland, dus hij was heel fel tegen Hitler. Hij werkte in een scheepswerf en hoefde daarom ook niet als soldaat het leger in. Mijn andere grootvader was kapitein op de grote vaart, hij had een eigen schip en voer vaak naar Finland en Zweden. Daar hoorde hij dan wel dat wat Hitler de Duitsers vertelde flauwekul was. Maar heel veel Duitse mensen die niks anders hoorden, geloofden Hitler wel. Je mocht niet naar buitenlandse radiozenders luisteren of buitenlandse kranten lezen, daar stond een straf op, dan ging je naar de gevangenis. Mijn vader zat bij de luchtmacht en werd opgeroepen om te vechten. Hij moest naar Italië en Griekenland en naar Noord-Afrika. Boven de Middellandse Zee is zijn vliegtuig neergeschoten. Hij heeft het wel overleefd. Hij was architect van beroep en in de oorlog moest hij betonnen barricades bouwen tegen de Russische tanks die vanuit het Oosten binnenvielen.’

Heeft u ook ooit een bombardement meegemaakt?
‘Ja, ik heb een bombardement meegemaakt, maar omdat ik nog klein was weet ik er niet heel veel meer van. Ons huis werd gebombardeerd. Toen rende mijn moeder met mij naar het park dichtbij. Ze ging bovenop mij liggen om mij te beschermen. In de tussentijd brandde ons huis helemaal af, dus we konden ook helemaal niet meer terug. Met de laatste trein konden wij nog richting Hamburg reizen. Maar eenmaal in de trein hoorden mijn ouders dat Hamburg ook continu gebombardeerd werd door de Engelsen. Toen is de trein naar de Oostzee gegaan en daar vertrokken we vanuit Stralsund op een middelgroot schip. We zouden naar een andere Duitse stad varen. Er waren ook auto’s op het schip en er was stro en een paard en wel 600 mensen. We waren nog geen uur onderweg of we werden al gebombardeerd door de Engelsen terwijl op de boot een Rode Kruisvlag stond. Het schip zonk. De meeste mensen werden gelukkig gered door Duitse kleine snelle schepen. Mijn vader wikkelde mij in een jas tegen de kou en gaf die jas vervolgens aan de Duitse militair die ons hielp. Alleen wist hij niet dat ik in die jas gewikkeld zat. Dus ik gleed er uit tussen de twee schepen in. Gelukkig herinner ik me dit niet meer, maar mijn ouders schrokken vreselijk. Het is goed gekomen, mijn vader heeft me net nog kunnen pakken.

Toen brachten ze ons naar een vluchtelingenkamp Oksbøl in Denemarken. We zaten daar met in totaal 36.000 mensen in dat kamp in barakken. We moesten alles zelf organiseren. Na een half jaar was de oorlog voorbij, maar wij mochten nog niet terug naar Duitsland. Alles was daar stuk en moest opnieuw opgebouwd worden. Wij moesten vierenhalf jaar wachten en al die jaren in een barak gewoond.’

Hoe was het leven in een vluchtelingenkamp?
‘We kregen niet veel te eten, brood en melk en dat was het wel zo’n beetje. Van de Denen kregen we niks, zij waren immers ook bezet door de Duitsers. Dus ze waren ook kwaad. Maar er was destijds ook een wet die zei dat je je niet mocht inlaten met de arme Duitse vluchtelingen. Dus dat deden ze dan ook niet. Ik weet nog heel goed dat ik een keer in het dorp liep met mijn ouders en toen rolde een mevrouw een appel over de straat naar me toe. Dat mocht eigenlijk niet, maar dat deed ze toch. Ik wist toen ook niet wat een banaan was, of een druif of een sinaasappel. Dat heb ik pas geleerd toen ik weer terug naar Duitsland ging. Mijn zusje is geboren in het kamp. Op een gegeven moment hadden we ineens een herdershond. Het was een heel lief beestje. Ze heette Stella. Met haar kon ik wel leuk spelen. Ze beschermde ook mijn zusje. Er was daar in het kamp geen speelgoed, dus mijn vader en grootvader maakten speelgoed voor mij. Uit metaal maakten ze dan iets. Ik had wel een groepje kinderen waar ik mee speelde. Dat was soms ook wel heel gezellig. Er stond een hele oude mooie stoomlocomotief en daar konden we prachtig in spelen.’

Hoe was het toen je weer terug naar Duitsland mocht?
‘We gingen terug in een trein en reden langs allemaal platgebombardeerde steden. Dat weet ik nog wel. Ik dacht nog: hoe kan je daar nou wonen in die ruïnes. We kwamen terecht in Mainz, een stad in de buurt van Frankfurt en daarna in een klein dorp. We werden met andere vluchtelingen in een boerderij geplaatst. Mijn vader kreeg werk en zo konden we tweeënhalf jaar later een huis bouwen in Ingelheim, een stad aan de Rijn iets verderop. Daar heb ik mijn jeugd doorgebracht.’

Erfgoeddrager: Skyler

‘Als je jong bent voel je niet die angst – ik lachte erom, het was spannend’

Boven de deur van het huis van Jaap de Rover hangt een bordje. ‘Rovershol’ staat erop. Nieuwsgierig stappen Justin, Skyler, Thymen en Sascha van de Matthieu Wiegmanschool in Bergen binnen. De 92-jarige heeft voor het bezoek, met fotografe, zijn beste kleren aan gedaan.

Wat deed u toen de oorlog begon?
‘Het vliegveld werd gebombardeerd en wij kropen hoog in de boom om te kijken naar de Duitse vliegtuigen die op het vliegveld doken. We zagen Nederlandse soldaten, die vlak ervoor nog lagen te slapen, in hun lange onderbroeken door de vaart weg van het vliegveld rennen. Ook zag ik een gevecht tussen een Engelse en Duitse jager. De kogels sloegen in het Engelse vliegtuig. Door de bomen heen zag ik het neerstorten. School begon, maar ik ging natuurlijk liever daar kijken. Dat was veel spannender.’

Moest u onderduiken?
‘Ja. Ik zat ondergedoken bij een boer. Als we via via hoorden dat er een razzia kwam, gingen we de weilanden in. Dan kroop ik in een kuil. Ook in de tuin kon je schuilen; in een gat met een dakje erop. De Duitsers checkten alles in alle huizen. Maar als je jong bent, voel je niet de angst zoals wanneer je ouder bent. Ik lachte erom, het was spannend. We stalen fietsbanden van de Duitsers en gooiden hun fietsen in de sloot. We vonden het grappig te zien hoe ze dan hun fiets niet konden vinden. Een keer heb ik een dode kraai in een Duitse auto gegooid. De soldaten kwamen me achterna maar ik kon veel harder rennen. Ik heb me toen achter een graf bij de Ruinekerk verstopt. Een vriendje van me was zoon van een smid. Hij heeft een keer de revolver van een Duitser die bij zijn vader was en zijn belt op tafel had gelegd, gestolen. Hij verstopte dat in het weiland onder het hout dat op een motor met zijspan lag. Een boer heeft dat toen gevonden en naar het politiebureau gebracht. De Duitsers wisten het spoor van de motor met zijspan te volgen en kwamen er zo achter wie het gedaan had. De jongen die de revolver had gestolen kreeg de doodstraf.’

Hoe was de hongerwinter voor u en uw familie?
‘Bij de boer waar ik zat, had ik goed te eten. Veel mensen kwamen met karretjes overal vandaan om bij de boeren om eten te vragen. Mijn familie was geevacueerd naar Heiloo en had veel honger. Mijn broertjes hadden hongeroedeem; ze hadden dikke buiken en benen en konden niet meer lopen. Mijn vader kwam af en toe bij me op bezoek. Dan nam hij kievitseieren, die we op het land vonden, mee naar huis in zijn broek. Voordat hij de trein instapte, waren alle eieren al stuk. Het struif droop langs zijn benen. Een andere keer kwam hij aardappelen, die lagen opgeslagen in kuilen, jatten. Duitse landwachters zagen hem en sprongen middenin de kuil; ze dropen van de modder. Mijn vader werd meegenomen maar hij was zo weer vrij omdat ze anders geen melk meer kregen van de boer. Mijn broers slopen een keer langs Duitse wachtposten aan de Voert om een varken te stelen. De boer zag het gebeuren en dreigde om ze dood te slaan als ze niet weggingen. Mijn ene broer sloeg toen toch een pin in het varken om hem te doden maar sloeg mis en het varken begon hard te krijsen. In alle Duitse barakken ging het licht aan en mijn broers maakten snel dat ze wegkwamen. Onderweg kwamen ze een geit tegen; toen hebben ze die maar meegenomen.’

Kunt u iets vertellen over de ondergrondse in Bergen?
‘Bij de boer verbleef ook iemand van de ondergrondse;. Hij wilde een keer naar huis en vertrok op de fiets, maar halverwege vroegen Nederlandse landwachters om zijn paspoort. Hij pakte toen zijn geweer en toen schoten ze hem meteen dood. Ook woonde op Tuindorp 16 een NSB’er die op het vliegveld werkte. Mensen mochten tijdens de oorlog geen radio hebben en hij ging ‘s avonds de huizen langs om te luisteren of ze een radio aan hadden staan. Hij had al zeventien mensen in zijn boekje genoteerd en aangegeven, toen de ondergrondse hem vermoordde. Hier verderop in de tuin hebben ze hem toen begraven. Jaren na de oorlog hebben ze hem pas teruggevonden.
Wapens voor de ondergrondse werden vanuit vliegtuigen gedropt. Die werden in schuren opgeslagen en op een beschutte plek oefenden ze met schieten. Op de hoek stond iemand op wacht. Als er Duitsers aankwamen, ging de vlag omhoog; dan hielden ze op en verstopten ze zich in de kelders. Munitie werd daarvandaan met paard en wagen naar een opslag in Bergen vervoerd. Om de benen van de paarden deden ze jutezakken, zodat de Duisters hen niet konden horen. Eén keer schoot de wagen los en reed zo recht de sloot in. Door de klap was alle munitie alle kanten op gevlogen en lag verspreid onder en op het zand. Dat moesten ze allemaal weer bij elkaar zoeken en oprapen. Dat was heel gevaarlijk. Als je op zo’n doosje stapte, vloog je de lucht in.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892