Erfgoeddrager: Siena

‘Ik ben zoveel meer dan alleen mijn huidskleur’

Siena, Esha, Cecilia, Ibtissame, Ilaysa van ROC TOP de Klencke in Amsterdam-Zuid hebben zelf het klaslokaal helemaal leeggemaakt en de banner van ‘In mijn Buurt’ opgezet. Als het bijna half 11 is, worden ze ineens zenuwachtig. Wie stelt ook alweer de eerste vraag? Maar als ze Carl Hagenaar ontmoeten en ze even kort kennismaken, zijn de zenuwen snel weg. Meneer Hagenaar vertelt zo veel, hij beantwoordt alle vragen al.

Hoe was het om in de oorlog te leven?
‘De Japanners bezetten Nederlands-Indië in 1942, ik was toen 3 jaar oud. Mijn moeder was een Indische vrouw van gemengd bloed, ze heeft de oorlog in een Jappenkamp doorgebracht. Mijn vader zag ik pas toen ik 10 jaar oud was. Hij heeft in de oorlog als dwangarbeider moeten werken aan de Birmaspoorlijn. Ik ben opgevoed door mijn oma, van haar kreeg ik liefde en vertrouwen, ze was mijn alles, ze was mijn moeder. Ze woonde in een groot huis en we hadden vijf bedienden. Ik zag wel eens militaire voertuigen langskomen en ik hoorde vliegtuigen, maar ik heb weinig écht van de oorlog meegekregen. De Bersiap-tijd die volgde, was spannender. Op 15 augustus 1945 capituleerden de Japanners en twee dagen later verklaarde Soekarno Indonesië onafhankelijk. Alleen werd dit niet geaccepteerd door Nederland. Dus vanaf die tijd was er totaal geen gezag in het land. We noemen dat de Bersiap. Het betekent in het Indonesisch; wees paraat, word wakker. De Bersiap duurde kort, van augustus 1945 tot maart 1946, maar het was een van de meest gewelddadige periodes in onze Nederlandse geschiedenis. De Indonesiërs hadden het voornamelijk gemunt op de Indischen, de gemengdbloedigen. Dat waren in de ogen van de Indonesiërs de bastaards en die moesten allemaal dood.

‘Ik heb als kind lijken op de weg zien liggen en ook vlotten zien drijven door de sloten met daarop in stukken gehakte lichamen. Mijn oma dacht: ik ben Indonesisch dus mij zullen ze niks doen. Maar we werden wel bedreigd. Ze waren uit op het mooie grote huis van mijn oma en het stukje grond erachter. Mijn oma hield vol en bleef, en toen werden de bedreigingen steeds erger. We hadden drie grote honden in huis en de een na de andere hond verdween en werd dood teruggegooid in de tuin. Toen ze dreigden mij ook te vermoorden, heeft mijn oma wat spullen gepakt en is ze samen met mij uit haar huis vertrokken.

‘We kwamen in een huis terecht met andere families. Daar zag ik voor het eerst mijn moeder terug. Ik had geen emotionele band met haar. Ik kende haar nauwelijks. Ze bemoeide zich ook niet met me. We zouden als gezin ook herenigd worden met mijn vader. Daarvoor zouden we naar Bali vertrekken. Vier dagen voordat we zouden vertrekken, overleed mijn oma in haar slaap. Ze was nooit ziek, het was een heel sterke vrouw. Ze heeft haar eigen dood geregisseerd. Ze kon het niet aan dat wij Indonesië zouden verlaten en dat ik bij haar weg zou gaan. Ik was haar anak mas. Ik vind het heel erg dat ik van de vrouw waar ik zoveel van hield geen passend afscheid heb kunnen nemen.’

Hoe bent u in Nederland gekomen?
‘Terwijl iedereen uit Nederlands-Indië vertrok met de boot, kwam ik met het vliegtuig aan in Nederland. Mijn moeder werkte bij een luchtvaartmaatschappij, de Garoeda, daardoor kregen wij voordelige tarieven. De reis duurde drie volle dagen. Alle mensen uit Nederlands-Indië werden ondergebracht in pensions. Mijn zuster en haar man zouden ons ophalen van Schiphol en naar een pension in Zandvoort brengen. Alleen had zij zich vergist in de dag dus er was niemand. Ik had geen geld om te bellen en ik wist ook niet hoe die telefoons werkten. Ik ben toen naar een wildvreemde man gelopen en hij gaf me een dubbeltje en legde me uit hoe de telefoon werkte. Een taxi bracht ons naar het pension. Ik was toen bijna 14 jaar. Ik kwam terecht op een katholieke school in Haarlem in de derde klas, maar ik liep heel erg achter dus ik bleef zitten. Wij waren niet welkom in Nederland. Die hele grote groep Nederlandse Indiërs die naar Nederland is gekomen, heeft zich geruisloos geïntegreerd en volledig geassimileerd in de Nederlandse samenleving.’

Hoe vond u het om in Nederland aan te komen. Merkte u veel verschillen tussen de samenleving in Nederland en die in Nederlands-Indië?
‘Ja, er waren heel veel verschillen. In Nederlands-Indië had je een hiërarchische samenleving. Je had de witte Nederlanders, de elite. Daarna had je de gemendbloedigen en dan de Indonesiërs. Ik was gemengdbloedig want mijn oma was Indonesisch. Mijn oma was een njai, dat is Indonesisch woord voor concubine, een bijvrouw. Een njai werd als dienstvrouw gebruikt, maar ook op seksueel gebied wanneer het de man uitkwam. Zo’n njai sliep vaak onder het bed van de man. Die bedden stonden vanwege het ongedierte, zoals slangen, altijd op hoge poten en daar sliep dan zo’n njai. Mijn oma raakte zwanger en kreeg een kind, maar pas drie jaar later had mijn grootvader het fatsoen om mijn oma te trouwen en het kind, mijn oom Eugene, te erkennen.

‘Mijn opa behoorde tot de witte elite. Daarna hebben ze samen nog vijf kinderen gekregen. Mijn vader was de een na jongste. Ik heb gewoon een Nederlandse opvoeding gehad. Koninginnedag werd daar veel uitbundiger gevierd dan in Nederland. Op de lagere school zat zaten Hollandse kinderen op een aparte school. Ik zat op een school met Indische kinderen. En dan was er nog een school voor Indonesische kinderen; dat werd scola djonkok genoemd. Scola is school en djonkok is op je hurken zitten. Ik leerde alles van de Nederlandse topografie en twee keer per week hadden we zangles en zongen we Nederlandse liederen.

‘In Nederland had je die klassenmaatschappij niet. Ik was de enige donkere bij ons op school, maar ik werd niet gepest. Wel was ik verbaasd over de vragen die ik kreeg. Ze vroegen me bijvoorbeeld: waar heb jij in godsnaam Nederlands geleerd? Maar dat legde ik dan gewoon uit. Ik heb me in Nederland nooit gediscrimineerd gevoeld. Ik laat me niet kwetsen door mijn huidskleur, want ik ben zoveel meer dan alleen mijn huidskleur.’

Erfgoeddrager: Siena

‘Ze vertelden met dat het Fries was en dat geloofde ik als kind’

Het is half vier ’s nachts als Neil Vroegop – drie jaar toen de oorlog begon – Siena, Sifra, Laurens en Jonathan van de J.D. Arkelschool spreken. Bij hem in Washington dan. Vanwege de afstand vindt het gesprek via de computer plaats. Dat doen ze in het Engels, wat best spannend is. Gelukkig kon fotografe Judith van Lunsen de kinderen helpen als dat nodig was. Op afstand, maar ook zo dichtbij, hoorden ze zo over Broek op Langedijk tijdens de oorlog.

Zaten uw ouders bij het verzet?
‘Mijn vader was hoofd van de Nederlands ondergrondse. Wij hadden gedurende de oorlog veel onderduikers in huis. Mijn vader werkte hierin samen met verzetsstrijder Jacob Balder, die in de oorlog is verraden en doodgeschoten.
Mijn vader zorgde ervoor dat wij ons als gezin beschermd voelden en nam ook de tijd voor ons. Ik heb daarom toch  hele fijne herinneringen aan mijn jeugd, ondanks de oorlog. Ik ben heel trots op mijn ouders.’

Hoe was het om onderduikers in huis te hebben?
‘Mijn vader had een bloembollenbedrijf en omdat er bij ons vaak mensen uit verschillende landen verbleven, viel het niet op dat we ook onderduikers in huis hadden. Daarnaast hadden we genoeg te eten. Ook daardoor was het voor mijn ouders mogelijk mensen te helpen. Er verbleven bij ons neergestorte piloten, Joodse mensen en jongemannen die te werk gesteld moesten worden in Duitsland. De onderduikers werkten allemaal mee in het bedrijf. Als kind vond ik al die vreemde talen om me heen raar. M’n ouders vertelden me dat het Fries was. En dat geloofde ik.
Op een dag vond ik een paar laarzen onder tafel. Ik vond ze erg mooi en besloot ze aan te trekken en ermee te gaan wandelen buiten. Toen mijn moeder me zag, werd ik meteen naar binnen gestuurd. De laarzen waren namelijk van een Engelse piloot! Als de Duitsers dat hadden gezien, was iedereen in ons huis, ook mijn ouders, opgepakt en vermoord.’

Wat vond u van de Duitsers?
‘Tegenover de veiling was een kazerne met paarden, kanonnen en munitie. Wij waren als kind natuurlijk heel nieuwsgierig en spraken met de Duitse soldaten daar. Ze waren heel aardig en gaven ons zuurtjes en koekjes. Veel van de Duitse soldaten wilden helemaal niet vechten. Zij waren ook liever bij hun gezin in Duitsland, maar waren verplicht mee te werken. Niet alle Duitsers waren slecht; net zoals niet alle Nederlanders goed waren.’

Heeft u gevaarlijke dingen meegemaakt?
‘Op zondag liepen we vaak langs het spoor van Broek op Langedijk naar de boerderij in Heerhugowaard om melk te halen. Op zondagmiddag reden er treinen met soldaten van Den Helder naar Alkmaar langs. Engelse vliegtuigen beschoten die treinen wel eens. Dan sprongen wij in de geulen naast de sloot. Dat was wel spannend, en gevaarlijk. Ook spannend was dat we de auto van mijn vader onder het hooi hadden verstopt, omdat de Duitsers die wilden vorderen. Iemand heeft ons verraden en toen kwamen ze langs om de auto op te halen. Maar de Duitsers hadden erge honger en namen liever wat boter mee dan de auto. Dat was een goede ruil.’
           

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892