Erfgoeddrager: Shania

‘Pijn kan je vergeten, maar vernedering zit in je ziel’

Shania, Azra en Roos fietsen vanaf Het Corberic, onderdeel van het Etty Hillesum Lyceum, naar het huis van Julio Martina. Bij binnenkomst heeft Julio al een aantal van zijn schilderijen over de slavernij op Curaçao neergezet.

Hoe bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik ben geboren in Otrabanda, een van de twee delen van Curaçao. Daar heb ik ook de kleuter- en lagere school gevolgd. De middelbare school heb ik in Punda gevolgd. Ik ging studeren voor onderwijzer en de gemeente vertelde me in welke landen dat kon. Ik koos voor Nederland. Met die kans heb ik veel geluk gehad, anders was ik op Curaçao gebleven waar ik minder kansen zou krijgen dan ik nu heb gehad. Ik heb hier mijn onderwijzersakte gehaald en ook mijn vrouw ontmoet. Het was niet altijd even makkelijk als donkere jongen met een blank meisje. We zijn na vijf jaar studie samen naar Curaçao gegaan, waar ik verder gestudeerd heb voor mijn aktes Frans en Spaans. Weer vijftien jaar later zijn we met de kinderen terug naar Nederland gegaan. Ik ging aan het werk als docent en ben toen ik zeventig was naar de kunstacademie gegaan.
Ik had alleen per post contact met mijn familie. Soms stuurden ze ook mango en bolo pretu op. Mensen in Nederland vonden dat mango smaakte naar abrikoos en bolo pretu naar roggebrood. Daar ben ik het niet mee eens.’

Welke invloed van Nederland merkte u op Curaçao?
‘Op Curaçao hadden Nederlanders de beste banen, mooie auto’s, grote huizen en ze keken neer op de Antillianen. Op Curaçao dachten mensen dat Nederlanders hele slimme mensen waren die goed hadden gestudeerd, want op Curaçao deed men hooguit middelbare school. Toen ik in Nederland was, zag ik dat Nederlanders ook gewoon boeren konden zijn, die hard werkten. Ik moest erg lachen om die eerdere aanname. Voor mij was het een hele ontdekking dat Nederlanders ook de straat vegen en niet alleen de beste banen hadden. Zo verdween mijn minderwaardigheidscomplex. Ik voelde me veel beter, want ik studeerde en gaf les aan Nederlandse kinderen.’

Wat zijn de grote verschillen tussen Nederland en Curaçao?
‘De temperatuur! En de kleur van de huizen. Toen ik in Nederland aankwam regende het en ik zag dus dat alle huizen dezelfde kleur hadden. Dat verraste mij. Op Curaçao heeft elk huis een andere kleur. Alle ramen stonden ook open in Nederland, bij ons niet. Ik dacht dat het allemaal winkels waren. Maar op Curaçao is het weer normaal op straat muziek te maken en te dansen. Hier is dat gek.’

Hoe bent u op de ideeën gekomen voor uw schilderijen?
‘Door een tekst over slavernij werd ik heel boos over hoe mensen op Curaçao behandeld werden. Daarover heb ik toen een serie schilderijen gemaakt. De tekst is van Willem Bosman en gaat over slavenhandel in Fort Elmina. Je leest er hoe de slavenhandel te werk ging. Op mijn schilderijen zie je vooral de vernederingen en niet de martelingen en andere narigheid. Op een van de schilderijen staat een familie met een stuk land waar zij hun eerste huis op hebben gebouwd. Van veel families is land afgenomen omdat projectontwikkelaars er hotels wilden bouwen. Mensen kwamen vaak op straat te leven of bij mensen thuis te werken voor onderdak. Dit leidde tot het verhaal van het tweede schilderij waarbij mensen de straat op gaan om spullen te verkopen. Vrouwen werden dienstmeisjes. Het derde schilderij gaat over het onafhankelijk worden van Curaçao. Mensen vierden feest, dansten op straat. Het laatste schilderij is een aangezicht van de kleurrijke huizen op Curaçao.
Volgend jaar ga ik een expositie houden op Curaçao, bij de herdenking van de slavernij. Ik wil met de tentoonstelling laten zien hoe de vernederingen toen waren. Deze vernederingen zijn erger dan pijn. Pijn kun je vergeten, maar vernedering zit in je ziel.’

Wat moesten de slaven voor werk doen dan?
‘Je had huisslaven en landslaven. Landslaven verbouwden onder andere mais en pompoen. Als ze niet hard werkten kregen ze slaag. Er was ook een opzichter bij, die zelf ook een slaaf was. De huisslaven hadden best een goed leven. Ze werden niet geslagen. Ze moesten schoonmaken, koken en op de kinderen letten. Een nadeel was wel dat ze ’s ochtends vroeg moesten opstaan en pas vrij waren als de baas en zijn vrouw naar bed gingen. Ook zijn er veel verhalen dat de baas een meisje dat voor hem werkte misbruikte. Daar kwamen dan gemixte kindjes van. Het boek ‘Mijn zus en de negerin’ gaat hierover.’

Erfgoeddrager: Shania

‘Ik zag hier Nederlanders de straten schoonmaken!’

Het contact tussen Achmed Peroti (1949) en Shania, Pharrell, Kim en Aneeq is meteen prettig als hij het lokaal van de OSB binnenstapt. De derdejaars leerlingen hebben hun vragen goed voorbereid, maar meneer Peroti wil zelf eerst van hen het een en ander weten. Na de ontspannen kennismaking gaan ze van start met hun vragen over zijn jeugd in Suriname en hoe het was om in Nederland te gaan wonen.

Hoe was uw jeugd in Suriname?
‘Die was prettig. Als ik het over mocht doen, zou ik het zo weer doen. Er was veel vrijheid en natuur en er waren veel jongens om mee te voetballen. En overal was fruit. We gingen wel eens fruit jatten bij de buren. Ondeugende dingen doen, vonden we leuk. School was tien kilometer van huis; daar ging ik lopend naartoe. Er was ook een treinverbinding en we hadden een maandkaart daarvoor. Als de kaart verlopen was, gingen we toch mee. Dan sprongen we uit de trein als de conducteur kwam, en klommen we op de laatste wagon er weer in. De stoomtreinen reden niet zo snel. Ze werden met hout gestookt; de vonken kwamen in de open wagon en verbrandden je kleren.
Veel ouders waren gescheiden. Dan woonde je bij je moeder en als je moeilijk werd dan werd je naar je vader gestuurd, of naar je oma. Mijn moeder woonde met ons – vier kinderen – in de stad. In het dorp Moengo was veel werk, dus liet ze ons voor een aantal jaar achter bij haar moeder. Ze werkte als modiste, kleermaakster, en één keer per jaar kwam ze op bezoek. Dat was heel moeilijk, maar overal om je heen was het zo. We waren denk ik best arm, maar dat had ik niet door, omdat iedereen in de buurt arm was. Ik voelde me best gelukkig als kind.’

Wat wist u van de Nederlanders?
‘Op mijn zestiende kwam ik naar Nederland. Daarvoor had ik nog nooit contact gehad met Nederlanders. Mensen in Suriname wisten niet eens dat Nederlanders ook handwerkers konden zijn, zoals loodgieter, timmerman of metselaar, omdat de Nederlanders en Amerikanen in Suriname altijd hoge posities hadden. Ze waren priesters, directeuren of schoolhoofden, maar nooit handwerkers. Toen we hier voor het eerst waren, zagen we witte Nederlanders de straat schoonmaken. Dat kon toch niet! Ik kwam op 11 december 1965 aan. Stel je voor: een jongen uit Suriname die in de winter naar Nederland komt. Het was allemaal grauw, heel grauw. Je moet het Nederland van toen niet vergelijken met nu. Iedereen liep toen in een pak rond, met een stropdas en een wit hemd eronder. Het zag er verschrikkelijk uit, zo grauw. In Suriname waren we gewend om kleren met veel kleur aan te trekken. Ik zat een keer in de tram met mijn broer, die al wat eerder in Nederland was gaan wonen. Ik had patta’s met witte sokken aan. Iedereen keek naar me en begon te lachen. Ik vroeg mijn broer waarom ze moesten lachen. “Ze denken dat je homo bent,” zei hij. Opvallende kleren werden toen alleen door homo’s gedragen.’

Bent u nog eens teruggegaan naar Suriname?
‘Er was dienstplicht, maar ik wilde het leger niet in. Van een vriend hoorde ik dat je als militair voor een jaar naar Suriname kon. Daar heb ik me toen voor aangemeld. Na een training van twee maanden mocht ik gaan. De bootreis duurde drie weken. Vier jaar was ik niet in Suriname geweest; dat was een vreemde ervaring. Mensen zeiden: “Je praat net een p’tata.” Dat vond ik verschrikkelijk. “Ik ben nog Surinamer,” antwoordde ik. In mijn peloton was ik de enige Surinamer. Er waren ook twee Molukkers. Het was leuk, maar je hoorde ook veel discriminerende uitspraken van de witte Nederlandse militairen over de Surinaamse. Ze noemen ons ‘knakkers’, een denigrerende term. Als ik ze erop aansprak, vroegen ze zich af waarom ik me aangesproken voelde. “Je bent toch anders. Je bent een van ons.” Ze discrimineerden ook Javaanse en Hindoestaanse mensen. Toen ik later in Duitsland woonde vanwege werk had ik minder last van racisme dan in Nederland. In Duitsland wist je meteen wanneer iemand racistisch was. In Nederland waren mensen niet duidelijk. Als je niet van buitenlanders hield dan hield je het voor je of zei je dat alleen in familiekring. Sinds Pim Fortuyn zeggen de mensen op straat alles wat ze denken.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892