Erfgoeddrager: Sanna

‘Dan werd ik nog steeds bang, eens per maand op maandag’

Met een verzameling mooie vragen in hun hoofd en een bosje narcissen in hun hand gaan Khiara, Sanna en Prince bij Annie en Frits Stokvis op bezoek op steenworp afstand van hun school. Bij binnenkomst valt onmiddellijk hun oog op de kleurrijke kunstwerken van Frits, welke een prachtig decor vormen bij een prachtige ontmoeting…

Kunt u iets over uw jeugd vertellen?
‘Ik had een slechte school en een slechte leraar. Ik heb daardoor nooit geleerd hóe ik moest leren. Maar ik had één voordeel: ik was erg muzikaal. Van de muziekschool kreeg ik gratis muziekles. Mijn zusje en ik kregen samen een viooltje. Op mijn vijftiende mocht ik gaan werken. Toen leerde ik op de huishoudschool naaien op de naaimachine. Zo leerde ik kleren maken en ging ik werken bij een modezaak: Maison de Bonneterie; een sjieke winkel. Later ging ik naar een kantoor, terwijl ik nog nooit een typmachine had bediend. ‘Ja hoor, dat kan ik!’ riep ik dan. Ik was nooit bang. Zo heb ik mijn weg bewandeld.’

Zijn er vrienden of familie van u overleden?
‘Jazeker, één oom van mij ging op de fiets eten halen. Dat deed men toen; de polder in om bij de boer eten te halen. Alleen werd mijn oom betrapt door de Duitsers. We hebben hem nooit meer terug gezien en nog een andere oom moest naar Duitsland en die kwam niet meer terug. Zijn vrouw was Joods en haar hele familie is afgevoerd en vermoord. Alleen mijn tante heeft het overleefd, dat is heel bijzonder.’

Wat vond u van de Duitse soldaten?
Bij het Purmerplein waren ze allemaal aardig. We hadden blondje krulletjes en blauwe ogen. Ze misten hun eigen kinderen en wij leken op ze. We speelden daar, ook al mocht het niet van mijn moeder. Als kinderen vonden wij de Duitsers ook wel interessant. Ze gaven ze ons geld voor tien ijsjes en kregen dan ook een ijsje. Dat waren aardige ‘Moffen’. Ik vond die Duitse liederen ook prachtig, die ze in de straten zongen. Ik had geen hekel aan de Duitsers, maar ja, ik was een kind. Ik had geen idee…’

Waar zat u op school?
‘Ik zat op het Purmerplein op school, de Purmerschool, maar de Duitsers wilden dat mooie gebouw gebruiken. Wij moesten toen ver weg naar het Blauwe Zand lopen in Tuindorp Oostzaan. Onderweg kwamen dan ineens die Engelse vliegtuigen over en schoten naar beneden. Ze dachten waarschijnlijk dat we Duitsers waren. Dan ging het luchtalarm af en moesten we dekking zoeken en op de grond gaan liggen. Als je ligt kunnen ze je niet goed zien. Als ik nu dat geluid hoor dan doet het me niks meer, maar dat heeft heel lang geduurd. Dan werd ik nog steeds bang, eens per maand op maandag.’

Wat was u favoriete eten tijdens de oorlog?
‘Wat een leuke vraag! Haha, er was helemaal niks te vreten. De eerste jaren ging het wel, maar het laatste jaar was er niks. Dat was tijdens de hongerwinter. Mijn vader ging dan stiekem naar de boer, ruilde dan linnen voor aardappelen en groenten. Mijn moeder sneed dan alles in plakjes en we mochten maar één plakje. Heel erg weinig. Soms gingen we naar een gaarkeuken en dan haalden we daar eten, met voedselbonnen. Ook dat was heel ver lopen, met een emmer eten. Nu ben ik een alles-eter, ik ben niet moeilijk en lust bijna alles.’

 

Erfgoeddrager: Sanna

‘De Duitsers waarschuwden ons als er een razzia aankwam’

Sanna, Lotte en Wessel van de Matthieu Wiegmanschool in Bergen bezoeken Eldert Groenewoud aan de Oude Bergerweg 89, waar hij toentertijd woonde en nu nog steeds. Hun vragen hebben ze goed voorbereid, maar meneer Groenewoud vertelt uit zichzelf al zoveel dat ze besluiten vooral goed te luisteren en te anticiperen op zijn verhalen.

Met wie woonde u in de oorlog hier?
‘Ik woonde met mijn vijf zussen en vijf broers aan de Bergerweg 89, in het huis waar ik dus nu nog steeds woon. We hadden ook onderduikers in huis. Ik denk dat we in totaal met zeventien mensen waren. Maar in 1942 moesten we weg, omdat Bergen geëvacueerd werd. De Duitsers hadden het land nodig voor de oorlog. Ons gezin ging in een kolenschuur in Kalverdijk wonen. Alleen ik ging naar een tante in Limmen, omdat daar een mulo – een middelbare school – was. Regelmatig liep ik in het weekend naar Kalverdijk om op bezoek te gaan bij mijn ouders, broers en zussen. Het was ver lopen en op een dag was het al na zes uur. Het  was donker en spertijd; van de Duitsers mocht je dan niet meer op straat. Moedeloos ging ik op de stoep zitten. Ik wist niet meer wat ik moest doen. Toen kwam er een Joodse onderduiker die ik bij mijn ouders had gezien naar me toe en zei: “Maak je geen zorgen. We praten ons er wel uit als ze ons aanhouden. Het komt goed.” En het ging ook goed. Ik was toen zestien, maar deed me voor als veertien, omdat ik niet naar Duitsland wilde om te werken. Ik had daarom geen geldige identiteitskaart én ik zag er Joods uit. Als ze me hadden aangehouden, had ik niet kunnen bewijzen dat ik niet Joods was. Later kreeg ik toch een oproep en ben ik ondergedoken bij mijn ouders.’

U was dus al tiener in de oorlog. Hoe was dat?
‘Mijn droom was tuinman worden, maar toen de oorlog begon, raakte ik gefascineerd door vliegtuigen en vliegeniers. Vanaf toen wilde ik vliegenier worden. Tijdens de oorlog ben ik naar een piloot gegaan en heb hem gevraagd om mij dingen te leren. Dat deed hij. Later heb ik veertig jaar bij de KLM gewerkt.
De oorlog was spannend, maar ook angstig, zeker als er bombardementen waren. Ik herinner me een vliegtuig dat zó laag overvloog dat we de piloten konden zien. Als er werd geschoten, trilden de ramen. Soms kwam er een kogel in de muur van het huis terecht. Eentje hebben we er laten nog uitgehaald.
Als tiener doe je ook dingen waar je niet veel over nadenkt. Zo heb ik van de Duitse soldaten kaarten en een bajonet gestolen. Die bajonet staat nog in de schuur, als herinnering. We wilden de Duitsers dwars zitten en dachten niet na over de gevolgen. Toch hadden we ook bevriende Duitsers, zoals die van een Duits afluisterstation. Zij hadden ons nodig om de Nederlandse zender te vertalen. Als er een razzia in de buurt aankwam, waarschuwden ze ons. Dan vluchtten we de weilanden in, waar we de hele dag bleven. Pas ’s avonds kwamen we dan weer terug. Als het niet meer lukte te vluchten, verstopten we ons onder dekens achterin de kolenschuur van ons huis.’

Hadden jullie genoeg te eten in de oorlog?
‘Er was nooit genoeg. We verbouwden tabak in de tuin en het hele huis hing vol grote tabaksbladeren. Die tabak ruilden we voor aardappelen en brood. De Duitsers stelden de kinderbijslag in en zorgden ervoor dat die ook werd ingevoerd in Nederland. Dat is de reden dat wij als gezin met zoveel kinderen de oorlog hebben overleefd.’

         

Erfgoeddrager: Sanna

‘En ik zei gelijk: “Dan ga ik wel met je mee naar Nederland”’

Mavis Hoogdorp (1949) zat al op de leerlingen te wachten toen we aankwamen, ze keek ernaar uit om hen te vertellen over haar leven in Suriname. Fleur, Sanna, Marianna, Jochem en Lucas stapten binnen bij een onbekende en we namen een uur afscheid van een mevrouw die ze naar ons idee heel goed kenden. Ze hebben veel geleerd van haar indrukwekkende verhalen, die ze vertelde met een hoop humor die ze niet snel zullen vergeten.

Hoe zag uw jeugd en opvoeding er uit?

‘Ik had een prachtige, maar beschermende jeugd. Dat hield in dat ik niet zo makkelijk kon spelen met andere kinderen. Ik werd liefdevol opgevoed, ook door opa en oma, ooms en tantes. Ik was best een verwend kind. Ik was gehoorzaam, dus het was niet nodig om streng tegen mij te zijn. Ik ben in een ‘familiehuis’ geboren, dat wil zeggen dat mijn hele familie daar woonden: moeder, opa, oma etc. Iedereen droeg een steentje bij aan de opvoeding en dat vond ik fijn. Dat huis stond in Paramaribo. Het was redelijk groot, maar had geen veranda. Mijn oma maakte altijd een grote pan eten zodat iedereen kon mee eten, zoals mijn neefjes en nichtjes.’

Hoe vond u het om naar Nederland te gaan en u aan te passen?

‘Ik had geen enkel probleem met de reis naar Nederland. Ik keek er onwijs naar uit! Ik dacht: hier is het al erg goed, maar er is altijd wel een plek die nog beter is. Een collega van mij kreeg een baan in Nederland aangeboden en ik zei gelijk: “Dan ga ik wel met je mee naar Nederland.” Zo gezegd, zo gedaan. Mijn collega en ik gingen een paar weken later met het vliegtuig naar Nederland. Ik was toen 21 jaar. Wij hadden in Paramaribo al heel veel gehoord over Nederland. Eenmaal hier aangekomen was het toch allemaal even wennen; er waren toch best wel veel verschillen. Alles was nieuw en ik moest veel dingen opnieuw ontdekken en leren. Alles achterlaten in Paramaribo vond ik niet heel moeilijk, want mijn familie en vrienden steunden mij volledig en ik wist dat ik naar een mooie plek ging.’

Vind u het fijner hier in Nederland dan in Suriname?

‘Het heeft allebei zo zijn charme. Jullie vragen dit vast omdat veel ouderen uit Suriname lichamelijk hier in Nederland zijn, maar geestelijk nog in Suriname. Het is een soort heimwee. Als je op vakantie naar Suriname gaat, dan lijkt het of de mensen niet zijn veranderd. Maar eigenlijk moet je Suriname en Nederland niet vergelijken.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892