Erfgoeddrager: Rijk

‘Iedere dag mocht ik een bordje eten naar mijn vriendinnetje brengen’

Het boek van Tine van Wijk ligt al op tafel, Spelen in het land van toen. Het is een cadeautje voor Lev, Anna, Rijk en Israa die haar komen interviewen. Of anders voor de bibliotheek van hun school, de Asvo in Amsterdam. ‘Dat komt goed uit, want we zitten in de bibliotheek’, zeggen de kinderen.

Wanneer merkte u dat de oorlog begon?
‘We waren thuis met mijn opa en oma, vader en moeder. Ik was 3 jaar toen de oorlog begon. En later ik kreeg een zusje en een broertje. Op een gegeven moment was de oorlog er gewoon. Het eerste dat ik merkte was dat de sfeer thuis wel wat gespannen was. Mijn ouders waren natuurlijk bang, ze waren in afwachting van de oorlog. Ik wilde graag naar de kleuterschool want daar kon ik lekker spelen.’

Wilt u het verhaal vertellen over de ondergedoken auto?
‘We hadden twee auto’s begraven: onze eigen auto en een auto van een Joodse man. Dat deden we omdat alles naar de Duitsers moest. Fietsen, auto’s, alles dat ijzer was. Dus toen hebben wij ze begraven. De Duitsers hebben ze niet gevonden.

Wonder boven wonder is de meneer die hoorde bij de auto, teruggekomen. Dus die heeft zijn auto opgehaald. Ik weet nog altijd niet wie dat was. Ik zie de meneer nog voor me met een grote hoed en een lange jas. Hij stapte in de auto, zwaaide en weg was hij. Hij kwam natuurlijk uit een kamp of uit de onderduik.’

Hadden jullie honger in de oorlog?
‘Er was veel honger maar wij hadden nog geld omdat we dat bedrijf hadden en konden op de zwarte markt eten kopen. Wij hadden nog eten en een beetje hout voor de kachel. In de avond kwamen alle buren bij elkaar en mijn opa ging dan verhalen en sprookjes vertellen. We zaten allemaal met zo’n olielampje, mijn opa kon heel goed vertellen. Ik vond het prachtig, met het olielicht en al die buren. Nou, en dan ging het boem, het luchtalarm en moest je met z’n allen naar buiten, naar de schuilkamer.

Ik had een vriendinnetje dat heel erg ziek was. En zij kwam uit een gezin met vijf kinderen. Het was een arbeidersgezin, zij hadden minder geld en dus ook minder eten. Iedere dag mocht ik een bordje eten naar mijn vriendinnetje brengen. De kinderen wachtten mij al op en ritsten het bord uit mijn handen om dat naar boven te brengen en onderweg een hap te nemen.’

Klopt het dat er weleens Duitse soldaten bij jullie thuis zijn langsgekomen?
‘Op een dag werd er aangebeld en stonden er twee soldaten voor de deur. Mijn oma riep ‘Gijs, Gijs’ naar mijn vader! ‘In de aardappelkelder, in de aardappelkelder!’ We hadden zo’n luik in de keuken, daar ging mijn vader in. Want hij kon natuurlijk altijd opgepakt worden om naar Duitsland te worden gestuurd om daar te werken. De Duitsers kwamen binnen en mijn moeder maakte thee voor ze. ‘Wo ist der Mann? Wo ist der Mann?’, vroeg er een. Oh, er ist krank, im Krankenhaus, zei mijn moeder. De Duitsers werden afgeleid door mijn schattige zusje dat in de box lag, ze doorzochten het huis niet en gingen weer weg.

Mijn vader kwam uit de aardappelkelder, maar toen werd er opnieuw aangebeld. Stonden weer die twee soldaten voor de deur… Ze kwamen terug omdat een van de van die soldaten zijn geweer was vergeten die naast de box stond waarin mijn zusje lag. Mijn vader ging snel terug de aardappelkelder in. Dat was dus zo’n moment dat helemaal mis had kunnen gaan.’

Erfgoeddrager: Rijk

‘Op een dag stond verzetsstrijder Balder voor onze deur met een Joodse vrouw’

Julie, Dyanthe, Sascha en Rijk hebben voor hun interview afgesproken in De Alkenaer, een antiquariaat met 30.000 boeken en een Franse salon voor cultuur en debat in Alkmaar. Jan Oijevaar (85) komt aanrijden op zijn vouwfiets en verontschuldigt zich dat hij laat is. Hij doet de deur open en ze lopen naar binnen. Wauw, wat een hoop boeken! De leerlingen van de Kennemerpoort gaan zitten rond een grote ovale tafel en stellen meneer Oijevaar meteen de eerste vraag.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren in Broek op Langedijk, in die tijd het rijk der duizend eilanden. Iedereen woonde aan het water en je vervoerde alles over het water. Ons toilet stond ook aan het water. Je poep en plas viel gewoon in het water waar we een stukje verderop ook in zwommen… Het was behoorlijk rustig in Broek op Langedijk. Zo rustig dat ik me niet veel meer herinner van de oorlog. Mijn vader was tuinder en op de akker achter ons huis verbouwde hij aardappelen en groenten, daardoor hadden we ook in de oorlog genoeg te eten.

Ik had zes broers en vijf zussen. We woonden in een grote schuur met z’n allen en sliepen met z’n tweeën in een tweepersoonsbed. We maakten vaak ruzie over wie de meeste ruimte in het bed had. Mijn vader had in het midden een plank gemaakt zodat dat geruzie zou ophouden. Hoewel ik zelf niet veel merkte van de oorlog denk ik dat mijn familie het best zwaar had. Een deel van hen woonde in Amsterdam. Daar was bijna geen eten meer en ze kwamen daarom bij ons logeren.’

Kende u verzetsmensen?
‘Er waren verzetsmensen in Broek op Langedijk, zoals timmerman Balder, ook wel Slakkie Balder genoemd. Op een dag stond hij bij ons voor deur met een Joodse vrouw van 22 jaar. Hij zei: ‘Maarten en Anne, ik heb haar meegenomen uit Amsterdam. Haar ouders en broer zijn opgepakt en naar Westerbork vervoerd. Jullie hebben een groot gezin dus jullie kunnen wel iemand gebruiken die jullie helpt.’ En weg was hij!

Mijn ouders accepteerden dat. De Joodse onderduikster heette Judith, maar ze kreeg bij ons een andere naam: Willie. Ze werkte hard in ons gezin, mijn moeder kon haar goed aansturen. Ook kon ze over straat lopen bij ons. Er was maar één NSB’er bij ons in de omgeving en die zou niemand verraden omdat hij het dan heel moeilijk zou krijgen in ons dorpje.

Judiths ouders zijn omgekomen in de vernietigingskampen. De dag dat haar ouders en broer werden weggevoerd in veewagens en treinen zijn er tweehonderd Joden opgepakt en op transport gezet naar Duitsland. Bijzonder is dat de namen van de ouders en broer van Judith op een monument staan hier bij het Stationsplein.’

Zaten er meer familieleden en bekenden van u in het verzet?
‘Mijn oom Cor Wagenaar zat in het verzet. Hij schreef voor de verzetskrant Trouw en het Parool, geloof ik en hielp mee met het publiceren en met de verspreiding van de kranten. Hij is opgepakt en omgekomen in een kamp. Familieleden die nu in Amerika en Canada wonen, komen nog jaarlijks hierheen om hem eer te bewijzen.

Ook was er een boerderij waar onderduikers zaten. Zij zijn verraden en de boerderij is in brand gestoken. De mensen die vluchtten werden doodgeschoten, anderen verbrandden… Dat was vreselijk, dat mensen elkaar in de oorlog verraadden voor geld of eigen belang.

Mijn vader had een werkman in dienst die bij ons onderdak kreeg omdat hij anders zou worden opgepakt en tewerkgesteld moest worden in Duitsland.’

Was het gevaarlijk voor uw ouders om onderduikers in huis te hebben?
‘Ja, ik realiseerde me dat toen natuurlijk niet, maar later besefte ik dat ze gevaar liepen door dat te doen. Twee jaar geleden las ik een recensie van een boek over een beruchte verraadster in Amsterdam. Het ging over hoe iemand er toe komt om mensen te verraden. Dat ging over de tweehonderd Joden die destijds in één keer werden opgepakt. Wat bleek: het was een vrouw uit het verzet die haar ex-partner verraadde uit wraakgevoelens omdat hij het had uitgemaakt. Via haar ex-partner werden toen veel onderduikers gevonden en opgepakt. Toen realiseerde ik me dat ook mijn ouders gevaar hadden gelopen.

Erfgoeddrager: Rijk

‘Soms was ik bang als er ’s nachts geschoten werd’

Met de auto rijden Rijk en Shanaya van de Twiskeschool het prachtige Zunderdorp in. Later blijk dat het huis net over de brug nog het ouderlijk huis van Aagje Verhoeven-Verweij was. Een houten huis met uitzicht over de weilanden van Waterland. Mevrouw Verhoeven-Verweij woont nog steeds in het dorp, maar nu in een ander huis. Tijdens het gesprek krijgen ze bezoek van een buurvrouw die op de koffie komt.

Hoe was het om in een dorpje de oorlog mee te maken?
‘Ik was 9 jaar oud toen de oorlog uitbrak. Mijn leventje als kind ging gewoon door. Wel kwamen overal Duitsers die ook ergens moesten verblijven. Ze zaten onder andere in het jeugdgebouw en er werden barakken voor ze geplaatst. Die Duitsers waren best aardig. Ze waren altijd aan het zingen en muziek aan het maken. Ik kon gewoon naar school en daar kregen we zelfs Duits. Dat was verplicht. Alleen het laatste jaar, tijdens de Hongerwinter, gingen we niet meer. Het was gewoonweg te koud en de gebouwen kregen ze niet meer warm. Als kind besefte ik niet echt wat oorlog was. Ik heb geen honger geleden, want mijn ouders hadden een groentezaak. Alles was op de bon en ik moest die bonnen op grote vellen plakken zodat mijn vader weer groenten kon kopen bij de groothandel. Soms was ik wel bang hoor als er ’s nachts geschoten werd op vliegtuigen die overvlogen. Op de Poppendammergouw was een zoeklicht en bij de Nieuwendammergouw zat een luchtafweergeschut. Maar de dag erop gingen we dan gewoon weer op zoek naar granaatscherven voor je verzameling.’

Wat was het engste dat u heeft meegemaakt?

‘Ik heb een overval meegemaakt. Op zaterdagavond gingen we altijd melk halen bij een boer. We zaten te wachten op de boer toen er opeens allemaal mannen naar binnen stormden. We moesten met de gezichten naar de muur staan en mochten niet kijken. De boerin moest eten en geld geven. Er was iemand die de hele tijd zich wilde omdraaien, maar we werden in bedwang gehouden. Toen ben ik echt bang geweest. Later hoorde ik dat het mannen van het verzet waren. Ze hadden spullen nodig voor onderduikers. Ze deden dit soort overvallen en niemand wist wie ze waren.’

Hoe was de bevrijding?
‘In Zunderdorp kwamen de bevrijders niet. We besloten daarom om op 7 mei naar de Dam te gaan om de vrijheid te vieren. We waren met een grote groep jongeren. Toen we over de Nieuwendijk liepen, kwamen opeens allemaal mensen op ons af rennen. Er bleek geschoten te zijn vanuit een gebouw op de Dam. Er zijn toen 32 mensen doodgeschoten door een groep Duitsers die zich verstopt hadden. Ik was zo blij toen ik weer veilig in Noord was en dat mijn oudere broer bij me was.’

     

Erfgoeddrager: Rijk

‘Theresienstadt was een heel bijzonder kamp’

Jules, Rijk, Ralph en Loran van de Weidevogel gaan met de auto naar Amsterdam-Zuid. Ze zien het als een uitje en dollen nog wat op straat als ze uitstappen. Maar zodra ze de drie trappen hebben bestegen naar het bovenhuis waar Lous Steenhuis en haar man wonen, zijn ze stiller. In de gang hangt een poster van ‘de kinderen van kamp Bergen-Belsen’. Mevrouw Steenhuis ontvangt iedereen met limonade en koek en begint eerst met een sprookje dat ze voorleest. Een sprookje over een prinsesje.

Het prinsesje werd geboren in de oorlog maar omdat haar Joodse ouders in het verzet zaten en vroeg moesten onderduiken, groeide ze de eerste jaren op bij haar oom en tante die gemengd gehuwd waren (tante was niet Joods). Toen de Duitsers in 1944 ook gemengde stellen gingen vervolgen, moest het prinsesje ergens anders naar toe. Maar, klein als ze was, werd ze verraden en belandde ze als 3-jarig meisje in de gevangenis op het Spui.

Daar was een lieve mevrouw die zich over haar ontfermde en met haar mee ging toen ze naar Westerbork werd gebracht. In Westerbork waren nog meer Joodse weeskinderen: onbekende kinderen. Gelukkig kreeg ze daar van iemand een popje: Mies. Dat gaf troost als het prinsesje zich alleen voelde. Met het laatste transport vanuit Westerbork vertrokken alle onbekende kinderen naar het kamp Bergen-Belsen. Dit was dan wel geen vernietigings-kamp, maar er was daar niets te eten.

Uiteindelijk werd het prinsesje en alle onbekende kinderen vanuit dat kamp naar modelkamp Theresienstadt gebracht. Totdat daar de Russen arriveerden en vertelden dat ze bevrijd was. Met een vliegtuig vloog het prinsesje terug naar Nederland waar haar moeder op haar wachtte. Haar moeder had op verschillende onderduikadressen de oorlog overleefd. Haar vader was in Auschwitz gestorven. Maar omdat het prinsesje haar moeder nauwelijks had gekend toen ze van haar werd gescheiden, herkende ze in deze vrouw haar moeder niet. Om aan te sterken werd het prinsesje naar Zwitserland gestuurd, waar iedereen haar vertelde hoe bijzonder ze was. Ze voelde zich een echte prinses!

‘Jullie begrijpen vast dat ik dat prinsesje was’, zegt mevrouw Steenhuis als ze klaar is met lezen. ‘En toen ik er achter kwam dat ik geen echte prinses was, was ik in het begin best even teleurgesteld.’

Wat is er met uw vader gebeurd in de oorlog?
‘Mijn vader heeft de oorlog niet overleefd. Hij was verraden op zijn onderduikadres en heeft op weg naar het politiebureau een vluchtpoging ondernomen. Wellicht is hij toen gewond geraakt waardoor hij niets meer waard was voor de Duitsers. Hij kon niet meer werken. Ik heb een kaart van hem, het is zijn laatste teken van leven aan mijn moeder. Als de mensen vanuit Westerbork op transport gingen, wisten ze niet of ze het zouden overleven. Ze gooiden dan kaarten en brieven uit de trein. De inwoners van Westerbork vonden de kaarten en brieven langs het spoor en probeerden te achterhalen aan wie de post was gericht. Het is een wonder dat deze kaart ons heeft bereikt. Er staat geen adres op, want dat zou mijn moeder hebben kunnen verraden. En mijn vader schrijft heel positief over de toekomst. Ik denk dat hij mijn moeder gerust wilde stellen.’


U heeft in kamp Theresienstadt gezeten, hoe was dat?

‘Theresienstadt was een heel bijzonder kamp. De nazi’s gebruikten het om aan te tonen dat hun kampen helemaal niet erg waren en dat er goed voor de Joden werd gezorgd. Als er bijvoorbeeld mensen van het Rode Kruis kwamen, werden er plantenbakken neergezet, gordijntjes opgehangen, kregen de mensen mooie kleren aan en wat te eten en werden er speeltuigen geïnstalleerd. Zo leek het alsof ze het best goed hadden. Zodra het Rode Kruis weg was, moesten ze de oude kleren weer aan en werden de gordijnen weer weggehaald. Zo maakten ze nepnieuws.’

Waarom vertelt u over de oorlog?
‘Ik vind het leuk om met kinderen contact te hebben, ik vind het belangrijk dat kinderen horen over de oorlog en leren wat er is gebeurd. En ik wil laten weten wat pesten en buitensluiten voor gevolgen kan hebben. Buitensluiten om een andere huidskleur of ander gedrag is niet goed. Dat moet je nooit doen!’

Erfgoeddrager: Rijk

‘Om de tijd door te komen, schreef ik recepten over uit de Libelle’

Willy Okhuizen was acht jaar toen de oorlog begon. Het laatste jaar woonde ze aan het Sarphatipark, waar ze de Hongerwinter meemaakte. Clara, Quentin en Rijk van de 3e Daltonschool in de Pijp spreken, in haar huis in Badhoevedorp, met haar over de enorme honger en kou die ze toen heeft ervaren.

Wat is u het meeste bijgebleven van de oorlog?
‘Wat me het meest bijstaat is de Hongerwinter. Het was te koud om ergens heen te gaan, de gebouwen werden niet meer verwarmd en we lagen dagenlang met heel de familie in bed. De kou en de honger die we toen hebben geleden is niet te beschrijven. Je had veel rijke gezinnen met volle linnenkasten die naar de boer konden gaan en in ruil voor een fiets of een paar handdoeken eten kregen. Wij waren niet zo’n gezin. Wij konden niks ruilen voor eten. Wij kregen eens per dag eten uit de gaarkeuken. Omdat ik de oudste was, moest ik het gaan halen. We kregen meestal soep en dat at ik dan op met een klein theelepeltje, zodat ik er extra lang van kon genieten. Om de tijd door te komen, schreef ik recepten over uit de Libelle. Gewoon om mezelf lekker te maken. Dan dacht ik: als de oorlog dadelijk voorbij is, dan ga ik dit allemaal maken. Dat boekje heb ik altijd bewaard.’

Hoe zagen uw dagen eruit in de oorlog?
‘In het begin van de oorlog gingen we nog naar school, maar die werd tegen het einde gesloten. De scholen konden niet meer verwarmd worden, dus dan moesten we maar thuisblijven. Eén per week liep ik naar mijn oma in de Spaarndammerbuurt. Ik was gek op haar en vaak als ik langs kwam had ze nog een beetje eten voor me. Het was een lange tocht van ongeveer een uur, maar dat vond ik niet erg. Dan keek ik onderweg naar alle huizen op de Stadhouderskade en de Nassaukade en dan dacht ik: als ik later groot ben, dan ga ik hier werken voor een rijk gezin.’

Wat heeft de oorlog met u gedaan?
‘De oorlog maakt nog iedere dag indruk op me. Als ik vandaag de dag over de Albert Cuyp loop dan kan ik me nog steeds herinneren dat er voedselpakketten uit de lucht kwamen vallen. Door die verschrikkelijke Hongerwinter ben ik tot de dag van vandaag nog steeds heel spaarzaam. Ik gooi nooit eten weg en geniet altijd van mijn oude prakkie wat anderen dan misschien niet meer op zouden eten. Maar wat ik nog altijd het ergste vind en wat me nog iedere dag verdrietig maakt is het onrecht. Ook als ik op televisie zie wat er in de wereld gebeurt, daar schiet ik gewoon van vol. Dat kinderen moeten leven in zo’n wereld waar oorlog is, waar ze niks aan kunnen doen, dat vind ik zo oneerlijk.’

             

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892