Erfgoeddrager: Ricardo

‘Voor onderduiken betaalden we 5 gulden per dag’

Rene de Vries (1933) was zeven jaar oud toen de oorlog begon en woonde destijds in Groningen. Met zijn Joodse familie heeft hij op verschillende plekken ondergedoken gezeten. Aiya, Dennis, Ricardo, Dilano en Shary-Ann van het Eemstdelta College in Appingedam zijn onder de indruk van zijn verhaal.

Hoe kwam u aan het onderduikadres?
‘Mijn moeder kreeg een bericht van een vriendin, iemand die werkte in een schoenenwinkel aan de Herenstraat. Er waren twee mensen die wilden helpen, die onderduikers wilden onderbrengen. Ze beloofden ons te helpen, maar ze wilden er ook beter van worden, dat was de realiteit in die tijd. Het ging om geld, eerlijk gezegd.

Voor onderduiken betaalden we 5 gulden per dag, wat enorm veel geld was destijds. Voor veel mensen was het onmogelijk om dat te betalen, en sommigen hielden het misschien niet lang vol.

Mijn moeder ging voorzichtig akkoord, maar was ook bang voor de consequenties als we ontdekt zouden worden. Gelukkig kwamen de Duitsers er niet achter en het adres bleek betrouwbaar. Zo begon onze reis door de oorlog, naar het eerste onderduikadres in Stroobos, een klein dorp op de grens van Groningen, Drenthe, en Friesland.’

Wat zijn uw ervaringen tijdens het onderduiken?
‘Het was een periode van stilte en angst. We moesten zo stil mogelijk zijn, fluisteren, om niet gehoord te worden door de mensen beneden. Het voelde alsof je vast zat tussen vier muren, een constante dreiging van ontdekking. Ik herinner me dat ik ‘s nachts moest plassen, maar dat ik het geluid van het plassen vreesde. We moesten plassen tegen de rand van de wc-pot, anders zou het teveel geluid maken. We hadden trucs om stil te blijven: we moesten fluisteren en zo weinig mogelijk bewegen.

De nachten waren het moeilijkst. Soms, als ik omdraaide in bed, merkte ik dat mijn hoofd aan het voeteneind lag en mijn voeten aan het hoofdeind. Ik raakte in paniek, niet in staat om me te bewegen in het donker. Het was benauwd, verstikkend, en ik kon niet ademhalen. Die angst was voortdurend aanwezig. Ik leerde te overleven met angst en ongemak.

Mijn broer en ik leerden zelf kleren maken, want we konden geen nieuwe kopen. Mijn moeder spinde de wol en breidde truien, zo maakten we kleding van schapenwol. Het was hard werken, maar het hield ons warm en veilig.’

Hoe ging het na de oorlog met u?

‘De bevrijding was vreugdevol, maar ook vol pijn. We konden weer naar buiten, maar de herinneringen bleven. Het was moeilijk om door te gaan zonder mijn vader, die is vermoord in Westerbork. Mijn moeder en ik moesten verder zonder hem, leren leven zonder zijn bescherming en steun. Het gaf me een ander perspectief op het leven, op vaderschap en wat het betekent om een gezin te leiden.

De oorlog heeft me gevormd, maar het heeft me ook geleerd veerkrachtig te zijn. Ik heb geleerd om door te gaan, ondanks de pijn en het verlies. Nu, meer dan ooit, besef ik dat het belangrijk is om deze verhalen door te geven. Het is onze verantwoordelijkheid om de geschiedenis te bewaren, zodat we nooit vergeten wat er is gebeurd en waarom we nooit mogen vergeten.’

Erfgoeddrager: Ricardo

‘De onderduikers gingen samen met mijn vader op het land werken’

De 95-jarige Trui Buining was 10 jaar toen de oorlog begon. Ze woonde destijds op een boerderij in Tjuchem. Op de boerderij zaten ook onderduikers, vertelt ze aan Ricardo en Dilano. De leerlingen van het Eemsdelta College in Appingedam stellen haar allerlei vragen over die tijd.

Had u honger in de oorlog?
‘Mijn vader was boer. Omdat we ook vee hadden, was er genoeg te eten voor ons. We moesten wel voorzichtig zijn want we moesten aan de Duitsers doorgeven hoeveel dieren we hadden, dus hoeveel kippen, varkens en koeien. De Duitsers mochten niet zien dat er iets miste. We verbouwden ook groente, zoals bieten, koolrapen en aardappelen, maar al onze producten moesten we aan de Duitsers geven.

Op een keer kwamen de Duitsers bij ons langs en wilden onze eieren meenemen.
Omdat we Duits moesten leren op school, kon ik het een beetje spreken en zei ik in het Duits tegen de militair: die mag je niet meenemen, die zijn voor de Führer. Toen schrokken ze en lieten de eieren liggen. Ik heb wel flink gejokt, maar dat was om onze eieren te kunnen behouden.

We hadden ook onderduikers in huis. Zij moesten natuurlijk ook eten dus het was heel spannend. De onderduikers gingen samen met mijn vader op het land werken. We groeven ons eigen turf op, want je kreeg ook geen brandstof meer. De turf was voor de kachel. Mijn zusje en ik moesten de turf opstapelen en op een rijtje leggen, en als het droog was omkeren zodat de onderkant eveneens kon drogen. De turf gebruikten we ook om te kunnen koken.’

Wat was het spannendste in de oorlog?
‘Wij woonden in een polder, tussen een afwateringskanaal en het Eemskanaal. In de laatste twee jaar van de oorlog lieten de Duitsers de polder helemaal vanaf Groningen onderwater lopen. Onze boomgaard stond een meter onderwater. Mijn vader had een klein roeibootje gehuurd, waarmee we naar school konden roeien. Ik was nogal sterk en kon samen met mijn zusje heen en weer roeien. Ik wist precies waar de sloten lagen en met de roeispaan kon ik voelen of ik nog over de sloot voer.

Op een dag was het erg mistig, je kon niks zien, en ons bootje was weg… Mijn zusje begon te huilen. Ik zei haar dat ze op de dijk moest gaan zitten en moest wachten tot ik terug was. Ik heb toen een ander bootje gehaald en daar ben ik samen met mijn zusje mee naar huis geroeid. Ik moest goed oppassen dat ik niet in de mist verdwaalde.

Ik ben nog eens heel bang geweest… Ik was in het veld bezig met de paarden toen ik een geluid hoorde boven mijn hoofd. Ik keek omhoog en zag dat er een luchtgevecht gaande was: twee vliegtuigen die elkaar beschoten. Dit overleef ik niet, dacht ik. Ik was ver weg van de boerderij en de paarden werden onrustig. Ik heb ze uit het tuig gehaald en ze laten lopen. Zelf rende ik over de landerijen en sprong ik over de sloten naar huis, zo bang was ik dat ik zou worden neergeschoten.’

Wat heeft u gedaan toen de oorlog voorbij was?

‘Toen we op 5 mei opstonden, werd er gezegd: trek je mooie kleren aan. Maar het werd helaas geen feestje want we hoorden overal knallen. We stonden voor onze boerderij en zagen dat de brug van Steendam werd opgeblazen. Die vloog wel 200 meter de lucht in… Als ik erover praat, zie ik nog die bloedende luchten voor me.

De oorlog was een nare tijd. We hebben vijf jaar opgesloten gezeten en moesten in de avond om 8 uur thuis zijn. Ik heb daardoor geen mooie jeugd gehad. Ik had geen uitjes, geen schoolreisjes, geen contact met andere meisjes in het dorp. Kan je je voorstellen dat je in een de klas zit met mensen die je kunnen verraden? Het was nergens veilig, vooral voor Joden niet.’

 

Erfgoeddrager: Ricardo

‘Het was moeilijk om alles achter te laten in Marokko’

Rochane, RJ en Ricardo ontvangen Zahra Boureddaya op hun school, basisschool Strijp Dorp. Mevrouw Boureddaya is in 1953 in Taza, een stadje in Marokko, geboren. Op 44-jarige leeftijd kwam ze naar Nederland door haar huwelijk met een Marokkaanse man, die al in Nederland woonde.

 

Was Nederlands een moeilijke taal om te leren?
‘Ik vind de Nederlandse taal heel moeilijk. Ik heb wel spijt dat ik te weinig tijd heb besteed aan het leren van Nederlands toen ik pas in Nederland was. Ik had te weinig tijd want ik moest ook werken. Nu is het te laat. De taal is moeilijk, maar Nederland is wel een goed en een mooi land. Ik heb in Marokko leren lezen en schrijven. Ik heb alleen basisschool. Doen jullie goed je best op school? Goed opletten op school en je diploma halen, want je blijft niet altijd klein!’

Welk Marokkaans eten vindt u lekker en welk Nederlands gerecht?
‘Mijn lievelingseten is couscous en gebakken aardappelen. Ik maak het ook graag klaar: couscous, macaroni, spaghetti, pizza… Ik kan hier alles eten en koken wat ik in Marokko ook klaarmaakte, omdat ik ingrediënten kan kopen in de Turkse winkel of supermarkt. In Marokko was geen boerenkool, geen andijvie en ook geen friet of taco’s. Van het Nederlandse eten vind ik erwtensoep heel lekker, maar ook boerenkool.

Ik eet halal: kip, vlees, alles moet halal zijn. Ik doe ook mee aan de ramadan nu het nog kan. Als je heel oud wordt, hoeft dat niet meer. Het is een beetje moeilijk, maar wel fijn. Je mag dan dertig dagen niet eten en drinken, alleen als het donker is. Dan eet je bijvoorbeeld soep, koffie, thee, eieren en dadels. Ik heb nu een moestuin, waar ik van alles verbouw. Fruit en allerlei soorten groente, zoals aardappelen, paprika, sperziebonen, tuinbonen, radijs, prei, knoflook en uien. En al die groente en al dat fruit verwerk ik in mijn gerechten. Vanaf april kun je komen kijken in mijn moestuin.’

Hoe was het toen u naar Nederland kwam?
‘Mijn man was al eerder in Nederland gekomen met zijn ouders en toen hij een keer op vakantie was in Marokko, heb ik hem leren kennen. Toen we trouwden, ben ik ook naar Nederland gegaan. Het was moeilijk om alles achter te laten in Marokko en het meeste miste ik de kinderen van mijn oom. Zijn vrouw was overleden toen hun kinderen nog heel klein waren. Ik heb die kinderen verzorgd en opgevoed, dus je begrijpt dat het voor mij moeilijk was om hen achter te laten. Ik ga regelmatig terug naar mijn familie in Marokko, maar het blijft altijd moeilijk om na een vakantie afscheid te nemen van elkaar. Ja, heel moeilijk, ik huilen, zij huilen…

Maar ik zou niet meer willen wonen in Marokko. Ik heb een Nederlands paspoort. Mijn gezin is hier en ik heb het hier goed, er zijn bijvoorbeeld goede medische voorzieningen. Ik blijf hier tot de dood.’

Erfgoeddrager: Ricardo

‘Op weg naar huis rookte ik mijn eerste sigaret’

Dylano, Janus en Ricardo van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben zin in het interview met Harrie van Dommelen. De kaartenapp stuurt ze wel de verkeerde kant uit maar gelukkig zijn ze maar 5 minuten te laat. Meneer Van Dommelen doet de deur open en ontvangt de jongens hartelijk. Hij is er helemaal klaar voor. Op tafel liggen chocoladewafels en paaseitjes. Meneer Van Dommelen was ruim 4 jaar toen de oorlog uitbrak en woonde op de Koudenhovenseweg. Hij kende meerdere Janussen in die tijd, dat geeft meteen een band met de jongens, vooral Janus.

Heeft u iets erg meegemaakt in de oorlog?
‘Wij woonden buitenaf op de Koudenhovenseweg tussen de Javalaan en Sumatralaan in. Voor ons huis was een vrij groot veld en we keken uit op de stad Eindhoven. Op 6 december, Sinterklaasdag, was het mooi weer. Ineens kwamen er vliegtuigen over en zagen we ontploffingen. Mijn vader zei toen: ‘Ach onze Janus en Marinus…’ Hij had twee broers, de oudste was Janus en de jongere Marinus. Mijn ooms gingen elke zondag naar de Catharinakerk en daarna een borreltje drinken bij café de Bonte Os vlak bij de Philipslichttoren en zo ook die dag. Ze wilden net weggaan toen er een bom viel. Janus zat onder de toog en is verbrand. Marinus stond in de deuropening en heeft bescherming geboden aan een jongetje dat tussen zijn benen stond. Ik ben later met mijn vader door de binnenstad gelopen het zag er allemaal verschrikkelijk uit. Marinus is een paar jaar later overleden aan zijn verwondingen, hij heeft ons alles kunnen vertellen.’

Was u angstig in de oorlog?
‘Ik weet nog dat ik in de kamer stond en mijn ouders zeiden dat de oorlog begonnen was. Militaire voertuigen reden op dat moment de straat in. We hadden er in het begin weinig last van, ik kon gewoon spelen en over straat lopen en zelfs door een Duits kamp wandelen. We waren wel bang als er een vliegtuig overvloog. De vliegende bommen werden vanuit Duitsland gestuurd naar London, maar soms haalden ze het niet en vielen dan in de stad. Dan zochten wij dekking in de gang, de kelder of bij de buurman. De buren hadden een gat in de grond met plaggen erover. Scherven konden je dan niet raken maar we waren niet beschermd voor een bom. In de directe omgeving is gelukkig weinig gebeurd, wel eens een bommetje in het veld tegenover ons.’

Haalde u wel eens streken uit?
Op het einde toen we bevrijd waren zijn er twee militairen bij ons ingekwartierd. We noemden ze ‘Tommies’, maar het bleken later Canadezen te zijn. We konden ze niet verstaan en mijn ouders ook niet. Toen ze aan deur vroegen voor ‘sleeping’ , stuurde mijn moeder ze naar de buren want die hadden een ‘slijpsteen’. Haha.

Op een dag ging ik struinen met wat oudere vriendjes. We kwamen de twee Canadezen tegen die bij ons sliepen. Ik werd als kleinste naar voren geschoven om ‘sigarets for papa’ en ‘chocolate for mama’ te ritselen. Ik deed dat en het lukte omdat ze me kenden! Tijdens het wandelen naar huis rookte ik mijn eerste sigaret, ik was nog geen 9… Voordat ik thuis was hadden de buurjongens de sigaretten al van me afgepakt. Mijn vader rookte toch niet, was hun argument. Twee pakken chocola heb ik wel aan mijn moeder kunnen geven, ze was er erg blij mee. ‘s Avonds kwamen de soldaten bij ons thuis, en ook onze buurjongen en buurmeisje want die spraken wat Engels. Op gegeven moment werd aan mijn vader gevraagd of de sigaretten gesmaakt hadden, toen kwam de aap uit de mouw. Mijn ouders werden boos, ik werd de trap opgeschopt, ik had gelogen, haha.’

Erfgoeddrager: Ricardo

‘’Op een dag zag ik hoe twee vliegtuigen die overvlogen, op elkaar schoten’’

Fatima, Ricardo, Erik en Laslo van de Montessorischool in Amsterdam-Noord vonden het bijzonder dat Hans van ’t Veer zo gemakkelijk over de oorlog kon vertellen. Want ze weten dat sommige mensen helemaal niet willen praten over deze tijd. Aan het einde van het interview kreeg Hans van ‘t Veer wel ‘vochtige ogen’, zag Erik.

 

Hoe kwamen jullie aan eten in de oorlog?
“Mijn vader had een slagerij in de Van der Pekstraat en dan ruilde hij wel eens stiekem vlees voor andere levensmiddelen, zoals aardappels, meel, bonen of fruit. Wij aten veel bonen. Vaak aten er andere mensen mee met ons. Soms zaten er ook Joodse mensen aan tafel. We hadden allemaal een stamkaart met bonnen zodat je eten kon ophalen. Daarmee kreeg je suiker en meel en andere etenswaar. Maar dat was erg weinig.”

Maakte u ook grappige dingen mee in de oorlog?
“Ja hoor, het was gelukkig niet alleen maar ellende. Door de bombardementen in 1943 op onze buurt waren er in de Van der Pekstraat allemaal kraters ontstaan, die bij regen vol met water liepen. Daar zwommen we met de buurtkinderen in, samen met de ratten. Mijn ouders werden dan wel boos op mij. Ik herinner me ook wel gebeurtenissen die ik als jongen best spannend vond. Op een dag zag ik hoe twee vliegtuigen die overvlogen, op elkaar schoten. Een van de piloten kwam met behulp van een parachute op het dak vlakbij ons huis terecht. Het was een Engelsman. Hij bleek zijn beide benen te hebben gebroken. De Duitsers hebben hem uiteindelijk in een vrachtwagen meegenomen.”

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
“De Canadezen en de Engelsen gingen naar De Dam om te paraderen. Mijn vader moest gewoon werken dus die kon niet mee. Wij kinderen kregen een reep chocolade… heel bijzonder want zoiets hadden we nog nooit gehad. De chocolade en ook al het andere eten, zoals blikken met voedsel, waren aan parachutes bevestigd en werden dan uit vliegtuigen naar beneden gegooid. En al dat eten konden de mensen weer bij onze slagerij kopen. In Amsterdam-Noord vierden we de bevrijding met een feest bij een platenwinkel op het Gentiaanplein. Na de bevrijding werd alles trouwens snel weer opgebouwd. Door de bombardementen van 1943 was er best veel schade in de buurt. Wij hadden een bom voor en een bom achter het huis gehad, en ook de ruiten waren er bij ons uit.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892