Erfgoeddrager: Quandro

‘Alles wat Surinaams was, was slecht’

Jair, Fenna, Quandro, Zahair van het Metis Montessori Lyceum in Amsterdam spreken Leendert Simson (1961) om erachter te komen hoe het was om op te groeien in het koloniale Suriname en te verhuizen naar Nederland. Hoe ziet hij zijn jeugd in Suriname, de verschillen tussen Suriname en Nederland en zijn eigen identiteit?

Hoe was het om op te groeien in Paramaribo?
‘Ik voetbalde, ging naar school en deed alle dingen die kinderen deden. Elke zondag gingen we naar de kerk. Ik kom uit een gezin met elf kinderen. Mijn vader was hoofdonderwijzer, mijn moeder onderwijzeres. Een groot gezin heeft nadelen maar ook voordelen. Je verveelt je in ieder geval nooit. Om de twee weken gingen we met mijn vader naar Commewijne, een gebied dichtbij Paramaribo. Mijn vader had wat grond daar, een voormalige plantage. Mijn opa, die afstamde van slaven, had een deel van deze plantage gekocht.
Op school leerden we eigenlijk maar weinig over de slavernij. Wel kreeg je les over Nederland. Alles wat Hollands was, was goed. Alles wat Surinaams was, was slecht. Dat werd je zo aangeleerd op school. Je mocht op school bijvoorbeeld geen Surinaams spreken, dan kreeg je een pak slaag.’

Wat was uw eerste indruk van Nederland?
‘Ik was elf en dacht dat Nederland een paradijs was. Er waren veel lantaarnpalen en het was overal veel lichter dan in Suriname. Ik zag ook voor het eerst een tram. Ik dacht echt: “Ben ik in de hemel terechtgekomen?” Na een paar dagen zag ik muizen in mijn huis, toen zag ik opeens ook de mindere kanten. We leefden in een klein huis waar het in de winter koud was en tochtte. In veel opzichten gingen we er zeker op achteruit. Er waren maar weinig woningen beschikbaar. In mijn beleving vond ik Nederland toen eigenlijk een arm land. In Suriname was het altijd mooi weer, je kon fruit zo van de bomen plukken en het was gezellig. Ja, na die eerste weken miste ik Suriname echt. Er was veel om aan te wennen. School bijvoorbeeld; in Suriname mocht je de meester niet bij zijn naam noemen. In Nederland kon je gewoon ‘Jan’ zeggen. En zo waren er heel veel verschillen, ook qua taal. Het Nederlands dat ik sprak in Suriname was oud-Nederlands, met andere woorden dan ze hier hadden. Ik was wel altijd opgegroeid met ‘Nederland’ en kende het dus al goed. Op school had ik over Willem van Oranje, het Nederlandse koningshuis, de Gouden Eeuw en de Nederlandse geografie geleerd.’

Voelt u zich meer Nederlander of meer Surinamer?
‘In Amsterdam-Oost waren maar weinig Surinaamse families destijds. De mensen waren niet gewend aan ons. Ze vroegen me wanneer ik weer terugging. In Suriname waren we opgevoed met het idee dat wij Nederlanders waren. Toen bleek dat mensen in Nederland dat niet zo zagen, was ik echt teleurgesteld. Het was hier niet zoals wij het hadden geleerd. Er zijn veel mensen ook teruggegaan. Ikzelf ben inmiddels qua mentaliteit meer Nederlands dan Surinaams. Ik heb dan ook het grootste deel van mijn leven hier doorgebracht. Ik ben blij dat ik gevormd ben door twee culturen, daardoor voel ik me rijk. Ik voel me thuis tussen Nederlanders én tussen Surinamers. Ik zie mezelf niet meer teruggaan.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892