Erfgoeddrager: Otman

‘Op het laatst zaten alleen de voordeur en wc-deur er nog in’

Vroeger woonde hij aan het Mercatorplein. Nu een beetje uit de buurt, in Uithoorn, en dus stapt de 90-jarige Piet van Heusden graag in zijn auto om op de Visserschool zijn verhaal te vertellen. Jayden en Otman hebben hun vragen goed voorbereid en zijn blij als blijkt dat hun verteller spulletjes van vroeger heeft meegenomen.

Hoe was het in de oorlog?
‘In de zomer van 1940 werd ik elf. Ik zat op de Corantijnschool, vlakbij jullie school. Als enig kind woonde ik met mijn ouders en mijn moeders vader aan het Mercatorplein. Dat was toen nog een park met een vijver in het midden en hulst eromheen. Er stond ook een kiosk op, met een openbaar toilet. Mijn vader werd door de Moffen – sorry, dat is een scheldwoord voor Duitsers in de oorlog – opgepakt om te gaan werken in Duitsland. Toen werd ik het hoofd van het gezin. Omdat ik nogal groot was voor mijn leeftijd en er donker, dus Joods, uitzag, werd ik op straat nog wel eens aangehouden. Ik heb daarom een persoonsbewijs aangevraagd, om zo aan te tonen dat ik te jong ook was om in Duitsland te moeten gaan werken. Buren van ons – hun dochter werd na de oorlog mijn vrouw – hadden een ondergedoken Joodse familie in huis. Dus pal onder mijn neus, en je wist het niet! Op het Mercatorplein was in die tijd een grote schuilkelder. Bovengronds en van hout. Er lag aarde en gras op, alsof het een grasheuvel was. Als het luchtalarm ging (dat werd altijd in twee delen aangekondigd en bij de tweede moest je echt binnen zijn) en je kon nergens naar binnen, ging je daarin. Of het veilig was? Ik denk het niet. Misschien beschermde het tegen een scherf of zo. De jeugd vond het overigens een leuke speelplek. In die tijd ging ook steeds meer op de bon; dan kon je alleen iets kopen als je er een bon voor had. Je had zelfs tabaksbonnen, want vroeger rookte iedereen. Als kind kreeg je een halve bonkaart, met ook een bon voor snoep.’

Hoe was de Hongerwinter?

‘Er was niks meer te eten. We leefden op bloembollen en suikerbieten, daar maakte je stroop van en dat stonk heel erg, en een half brood per week. Omdat mijn opa ziek was en mijn moeder vaak bij hem moest blijven, ging ik op zoek naar eten. Stelen mag niet, maar dat deed je toen wel. Je had honger! Hongergevoel is onvoorstelbaar; je voelt je zo leeg. Als je echt honger hebt, vertrouw je niemand meer. Zelfs thuis keek ik of niemand een stukje van mijn brood stiekem had afgesnoept. Mijn moeder ging ook wel eens langs bij de boeren om spullen, zoals lakens en ringen, te ruilen voor eten. Daar kreeg ze dan een zakje aardappels of bonen voor. Het was een koude winter en er was geen gas, ook geen kolen. Met hout kon je een vuurtje maken, dus ging je daarnaar op zoek. Mijn opa was rijtuigmaker geweest – een rijtuig is een koets, zoals waar de koning en koningin in rijden op Prinsjesdag – en had gereedschap thuis liggen. Met een zaag twee keer zo groot als deze tafel zaagden we bomen om. Die zaagden we in steeds kleinere stukken, totdat het in je kacheltje paste. Omdat je niet veel hout te verbranden had, had iedereen een klein, zelfgemaakt noodkacheltje, bijvoorbeeld van een groenteblik gemaakt. Je werd heel handig in die tijd, of keek bij anderen hoe ze dat deden. Hout haalden we ook tussen de tramrails vandaan; daar zaten blokjes in. Tram 7 en 13 hadden bij het Mercatorplein toen het eindpunt. En ook in huis keek je waar nog hout te gebruiken was. Op het laatst zaten alleen de voordeur en de deur van de wc er nog in. Ook de trapleuningen gingen eraan, en de waranda. Niet de bovenleuning, anders werd het gevaarlijk.’

Hoe was de Bevrijding?
‘M’n vader werd eerder dan wij in Duitsland door de Russen bevrijd. Hij kwam naar Nederland en moest in het zuiden, dat al bevrijd was, wachten tot wij bevrijd waren. Toen dat zover was, was het feest. We holden met de militairen op hun tanks of vrachtwagens mee, bedelend om chocola, biscuits of – ik niet dan – om sigaretten. Mijn vader kwam terug, in legerkleding, want zelf had ie niks meer. Ik vond het mooie kleding en wilde het graag dragen. Maar het paste niet – ik had door de honger hele magere pootjes – en de stof was te ruw voor me. Na de oorlog kwam er hulp uit Amerika. Kregen we kleding en liep ik op Amerikaanse schoenen. Ik was toen bijna zestien. Ik heb mijn jeugdjaren na de oorlog ingehaald en ben veel gaan reizen door Nederland. In die tijd ontdekte ik ook dat ik aardig kon fietsen.’

Piet van Heusden werd in de jaren vijftig driemaal Nederlands kampioen en eenmaal wereldkampioen bij de amateurs op de baan.

 

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892