Erfgoeddrager: Noud

‘Als vermaak sorteerden we de bonen op kleur’

Ria van der Woerd is geboren in 1936 en woonde tijdens de oorlog aan de Rijnstraat in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Ze woont nog steeds in die buurt. Ondanks corona kunnen Teun, Luc en Noud van groep 8 van de Anne Frankschool haar toch interviewen, via de laptop.

Kon u naar school tijdens de oorlog?
‘Ik zat net als mijn broers op de Zuiderschool in de Geulstraat. Via de Rijnstraat, dat was toen een landje, liepen we dan samen via het poortje van de Rooseveltlaan en door de Maasstraat naar school toe. Later in de oorlog pikten de Duitse soldaten de school in. Toen ging ik in de Lekstraat naar school. In het begin merkte je als kind niets van de oorlog. Later zijn er kinderen verdwenen, zoals mijn vriendinnetje Stella. Die heeft mij ooit een ringetje met een blauw steentje gegeven om te bewaren, maar dat ben ik helaas kwijt geraakt. Stella is nooit meer teruggekomen. Door het vertellen bij ‘In mijn Buurt’ heeft iemand, omdat ik nog precies wist waar ze woonde, uitgezocht wat er met haar is gebeurd. Stella en haar familie zijn inderdaad in 1943 weggevoerd en allemaal in Sobibór vermoord.’

Hielp uw familie Joodse mensen?
‘Er woonden veel Joden bij ons in de Rivierenbuurt. Een boel winkeliers zijn opgepakt. Op de etage onder ons woonde een ouder Joods echtpaar.  De kans was groot dat die opgepakt zouden worden. Mijn moeder wist dat de Duitsers heel erg bang waren voor besmettelijke ziektes, dus toen heeft ze een briefje met het teken van het Rode Kruis op de deur geplakt waarop stond dat er bij deze familie roodvonk heerste. Dat was een besmettelijke ziekte waar de Duitsers heel erg bang voor waren. Dit hielp voor een paar weken, maar uiteindelijk zijn ze in 1943 toch opgepakt. We hoorden kabaal en toen zag ik hoe de soldaten de vrouw, die een sok met voedsel in haar hand had, van de stenen trappen gooiden. Ik heb toen enorm gehuild. Het waren hele lieve mensen. Ze zijn nooit meer teruggekomen.
In huis hadden we een onderduiker. Eerst begreep ik er helemaal niets van, want hij zou langskomen, naar de wc gaan, en weer vertrekken. Maar hij zat dus eigenlijk altijd gewoon op zolder. Ook mijn oudste broer moest onderduiken, omdat hij oud genoeg was om opgeroepen te worden om te werken voor de Duitsers. Bij elke razzia verstopten we hem en mijn vader onder de plankenvloer. Later dook hij ook op andere plekken onder, maar ik mocht niet weten waar hij was.’

Kon u wel buitenspelen in die tijd?
‘We speelden vaak waar nu de RAI is, want daar was toentertijd nog land. Tollen, touwtjesspringen, bokspringen – maar dat doen jullie waarschijnlijk niet meer. Ook gingen we vaak zwemmen, bij het De Mirandabad of in de Amstel, als je je diploma had. Toentertijd vonden wij zwemmen heel fijn, maar het badpak was nog een nieuw concept. Als jongen kon je dan nog gewoon in je onderbroek zwemmen, maar voor meisjes werd een pak gebreid van wol. Dat prikte vreselijk. Als het nat werd, dan werd het heel zwaar, heel groot en hing het zo op je knieën! Moest je snel zorgen dat het droogde. In het zwembad hebben mensen tijdens de Hongerwinter van alles gestolen wat van hout was, omdat ze brandstof nodig hadden. De kleedhokjes, de duikplank… allemaal weg. In die winter ging mijn vader vaak op pad om bij boeren eten te halen. Dan kwam hij met een zak bonen aan, en omdat wij niet meer zo makkelijk naar buiten konden, gingen wij die dan ter vermaak op kleur sorteren. Als we dan klaar waren, deden we het opnieuw.’

Hoe kwam uw familie aan genoeg te eten?
‘Toen het eten schaarser werd, moesten we, nou ja vooral mijn moeder, in een lange rij voor de winkels staan voor wat eten. Dat kon je alleen met voedselbonnen kopen. Gelukkig woonden we boven een bakker. Toen bakten wij nog vaak brood – dan maakten wij zelf het deeg, en bakte de bakker het brood voor ons af. Wij deden het deeg in een mandje en lieten dat met een touwtje vanaf het balkon aan de achterkant van het huis zo naar beneden zakken. Dan pakte de bakker het deeg eruit en bakte voor ons het brood. We hoefden dan niet in de lange rij te staan. En soms hadden we geluk. Dan deed hij er nog wat lekkers bij.’

Erfgoeddrager: Noud

‘Mijn opa en oma dachten dat ze in Duitsland zouden werken’

Ger de Wind is 88 jaar, maar lijkt helemaal niet oud. Videobellen, wat moet in coronatijd, is nieuw voor hem. Zijn nichtje Nienke helpt hem daarbij. Na wat heen en weer gerommel hebben Ruby en Noud van basisschool Strijp Dorp in Eindhoven verbinding met hem op zijn boerderij in Knegsel. Tijdens de oorlog woonde Ger de Wind aan de Boschdijk. Zijn vader was Joods en zijn moeder katholiek. Dat is waarschijnlijk de reden dat hij de oorlog heeft overleefd. Een groot deel van zijn familie is in Auschwitz vermoord.

Hoe begon bij u de oorlog?
‘Ik zag de Duitsers op motoren met zijspan over de Boschdijk binnenkomen. De mensen stonden bedroefd en doodstil langs de kant van de weg. Ook zagen we Nederlandse en Duitse vliegtuigen met elkaar vechten in de lucht. Berichten kregen we alleen via de radio en kranten, maar die kon je niet vertrouwen, omdat ze al snel in handen van Duitsers of Duitsgezinde Nederlanders – de NSB’ers – waren. Alleen Radio Oranje uit Londen vertelde eerlijke verhalen. In 1942 moest iedereen zijn radio inleveren. De Duitsers wilden absoluut niet dat duidelijk werd hoe slecht het met ze ging. Mijn vader had een elektriciteitszaak en leverde een andere, oude radio in. Dat was gevaarlijk, want als ze je radio ontdekten, had je kans dat ze je doodschoten. Daarom had mijn vader een verborgen plek ervoor in de kledingkast. Zo konden we toch alle radioberichten volgen. Mijn vader zat met een landkaart op schoot en tekende dan hoe dichtbij de Russen waren en toen de Amerikanen in Frankrijk geland waren hoe de Engelsen, de Amerikanen, de Canadezen en de Polen naar Nederland kwamen.’

Bent u familie kwijtgeraakt in de oorlog?
‘Om met mijn moeder te mogen trouwen is mijn Joodse vader katholiek geworden. Iedereen met een Joodse moeder werd afgevoerd naar Auschwitz. Maar wie met een katholiek was getrouwd, werd gespaard. Mijn opa en oma en ooms en tantes zijn wel allemaal in Auschwitz vermoord. Van mijn opa en oma heb ik een paar dagen voordat ze opgehaald werden afscheid genomen. Ze dachten dat ze naar Duitsland zouden gaan om te werken. Mijn oom Gideon was al eerder opgehaald, samen met zijn vrouw en hun dochter, waar ik altijd mee speelde. Mijn tante en nichtje werden gescheiden van hem en direct vermoord. Oom Gideon moest nog maandenlang werken in een Duitse fabriek. Hij werd ziek en kwam in de ziekenbarak in Auschwitz terecht. Op het moment dat zijn ouders werden vermoord, is hij gestorven. Een andere oom van mij is daar ook vermoord, omdat hij paspoorten vervalste. Ik vind dat verschrikkelijk. Het is nu tachtig jaar geleden, maar je vergeet het nooit.’

Herinnert u zich bombardementen?
‘Ja. Philips maakte radiobuizen voor het Duitse leger en daarom bombardeerden de Engelsen de Philipsfabrieken aan de Emmasingel. Dat gebeurde op 6 december 1942. Ze gooiden heel veel bommen, maar misten de fabriek zelf. De hele Demer werd verwoest. De Duitsers dachten dat de Engelsen wel terug zouden komen en hebben de fabriek verplaatst. Philips had al eerder alle Joodse mensen bij elkaar in een aparte fabriek gezet om hen te beschermen en zei tegen de Duitsers dat zij radiobuizen maakten, zodat deze mensen niet opgepakt zouden worden. Toen de Duitsers dat door hadden, hebben ze al die Joodse Philipsmedewerkers naar concentratiekamp Vught gestuurd. Daar hebben ze nog twee jaar gewerkt, ook aan radiobuizen. Na twee jaar zijn ze toch nog naar Duitsland gebracht. De vrouwen stonden op het punt vermoord te worden in Auschwitz, maar zijn gespaard omdat ze radiobuizen konden maken. De Zweden hebben hen daarna met een bus opgehaald. Heel veel van deze Joodse vrouwen hebben daardoor de oorlog overleefd.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Dat was natuurlijk een geweldig feest. De Amerikanen landden in Son en kwamen op 18 september Eindhoven binnenwandelen. Stapvoets en niet met van die zware, knarsende laarzen zoals de Duitsers. Dagenlang reden de tanks over de Frankrijkstraat. We hebben alsmaar langs de kant staan kijken en we hebben gezwaaid en gezongen. In het zuiden van Eindhoven kwamen de Engelsen binnen. Zij hadden verschrikkelijk zware kanonnen bij zich, Long Johns genaamd. Die stonden op de eerste dag in Valkenswaard en schoten met granaten over Eindhoven heen naar het kanaal bij Best, waar de Duitsers zich hadden ingegraven om hen tegen te houden. Dat schieten kon je heel goed horen.’

          

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892