Erfgoeddrager: Marlene (14)

In Nederland lachte niemand, zelfs kinderen niet

Isa (14), Marlene (14), Marisha (13), en Hazel (13) van het MLA in Amsterdam, interviewden
Chris Carli, geboren in 1943 in Batavia, Nederlands-Indië (Jakarta, Indonesië)

Hoe is uw familie in Indonesië terecht gekomen?
‘In 1834 is de eerste Carli naar Indonesië gegaan. Hij was een Italiaanse soldaat en is na de Napoleontische oorlogen bij het KNIL (Koninklijk Indisch Nederlands Leger) gegaan. Daar leidde hij de soldaten van de Sultan van Djokja op. Hij trouwde met een Inlandse vrouw en kreeg dertien kinderen. Zo is de Carli-dynastie in Indonesië begonnen. Wij zijn gemengd Europees-Indonesisch. Indo’s. In de loop der generaties trouwden de Indo’s soms met Hollanders, Chinezen of Indonesiërs. Meestal met andere Indo’s. Mijn familie is zeer gemengd.’

Waarom hoefde uw familie niet naar een Jappenkamp?
‘Mijn moeder werkte als hoofd telefoniste voor de Indische PTT. De Jappen hadden haar kennis van talen en communicatie nodig. Ze wilde niet werken, maar moest. Toen ze zwanger van mij was werd ze een keer op de grond geslagen door een Japanse officier, omdat ze weigerde te buigen. Het waren echt beulen die Jappen. Ook als je niet in een kamp hoefde, moest je oppassen. Mijn vader was accountant en had zich verstopt in het huis van mijn oma.’

Waarom moest u naar Nederland emigreren?
‘In de Bersiap-periode vlak na de oorlog, kregen wij het moeilijk. Je werd op straat voor schut gezet door de Indonesiërs. Er waren gevechten op straat. Indo’s hadden het extra zwaar te verduren, omdat zij werden gezien als verraders. Het was een gewelddadige tijd. Mijn stief-opa had een hele mooie boerderij. Op een dag kwam een groep ‘pemuda’s’, jonge fanatiekelingen, shirts open, ze droegen lange speren met vlaggen eraan, aan zijn deur en sloegen met een hakbijl op zijn hoofd. Hij moest zijn boerderij afstaan. Hij heeft alles achter moeten laten. Hij heeft nooit een cent teruggekregen. Over deze tijd hoor je weinig hier in Nederland.

Ik zat bij de padvinderij, een keer gingen we de bergen in. Net tegen zonsondergang hoorden we opeens iemand roepen: De pemuda’s komt eraan! Wij waren doodsbang, we hebben een uur stil gezeten in de struiken, tot de hopman naar ons toekwam en zei dat het een grapje was. Toen Indonesië uiteindelijk echt onafhankelijk werd, gingen bijna alle Hollanders weg maar bleven veel Indo’s, wij ook.

De bevolking was gescheiden door geloof: je had Christenen, Moslims, Hindoes en (Chinese)Boeddhisten. Wij waren Christen. Ik had een christelijke naam, zodat de Moslimburen wisten dat wij Christen waren. Ik werd daar vroeger mee gepest door Moslimkinderen uit de buurt, ook door Moslimvriendjes. Maar ik trok mij daar niet veel van aan. Wij waren natuurlijk een kleine minderheid als Indo’s, dan zeiden mijn vriendjes: Je ziet er toch iets anders uit. Ik vond van niet. Wij hadden onderling nooit problemen, maar omstanders gingen ruzie met ons Indo’s maken.

Op mijn lagere school zaten allerlei soorten kinderen. Indische kinderen, Chinese kinderen, maar er waren geen Indonesische kinderen bij, die zaten op een Moslimschool. Er zaten ook een paar oudere kinderen tussen, die kwamen later. Ze hadden in een kamp gezeten. Ze hadden een achterstand van een paar jaar.

Mijn stiefvader kon als Indo steeds moeilijker werk krijgen.Het was nu omgekeerd: Hollanders hadden de Moslims eeuwen onderdrukt. Want als je Moslim was dan kon je nooit hogerop komen, tenzij je een sultan was. Dan zat je op hetzelfde niveau als de Indo’s voor de Hollanders. Dat werd Indonesische en ook Indische mensen ingeprent door de Hollanders: als je donker bent, dan kun je nooit echt carrière maken. Indo’s werden door de Indonesiërs gezien als Hollanders en dus als verraders.

Op een dag zei mijn moeder: We moeten weg anders moeten we onze naam veranderen in een Moslim naam.Indo’s moesten kiezen óf ze werden Indonesiërs en dus ook Moslims, óf ze moesten naar Nederland vertrekken.

Ik wist niks van Nederland, maar we hadden op school natuurlijk wel alles over Nederland gehad, aardrijkskunde. Dat vond iedereen heel normaal. Het voordeel was dat we Nederlands spraken. We gingen op een boot met allemaal vluchtelingen, dat waren we eigenlijk, via Egypte naar Nederland. Hier stonden bussen klaar met bordjes met de eerste letter van de achternaam, daar moest je dan instappen. Wij kwamen in Holten terecht. In Holterberg. Ik was in Indonesië hele hoge bergen gewend, dus ik dacht: nou misschien komt dat nog, die berg. We zaten met vijf gezinnen in een pension.Ik heb daar een leuke tijd gehad, het was er heel mooi, middenin het bos. Maar ik miste het dat de mensen lachten. Niemand lachte hier, zelfs kinderen niet. In Indonesië lachte iedereen. Hoe arm ze ook waren. We konden uiteindelijk toch niet wennen in Nederland en zijn door-geëmigreerd naar Amerika.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892