Erfgoeddrager: Mariusz

‘Ik dacht dat onderduiken iets met water te maken had’

Frederika de Boer-Blom (1937) beloofde aan de telefoon ‘een snoepje’ in huis te halen. Dat blijkt bij binnenkomst een tafel vol nootjes, chips (paprikasmaak), koek en een schaal met fruit te zijn. Met een pakje chocomel erbij maken Kyjani, Nico en Mariusz van de Visserschool zich op voor het interview. Frederika’s twee jaar jongere broer Ton is vanuit Zeist aangeschoven om mee te praten. En zo klinkt het veelvuldig “Weet je nog” tussen broer en zus als ze terugdenken aan die nare oorlogstijd.

Kunnen jullie je de oorlog goed herinneren?
Frederica: ‘De eerste keer dat ik een luchtalarm hoorde, vroeg ik mijn vader wat dat was. “Nu is het oorlog,” zei hij. Ik wist niet wat dat betekende, maar voelde dat het niet iets goeds was. Je begreep niet alles als kind. Onze vader moest onderduiken om aan het verplichte werken in Duitsland te ontkomen. Ik speelde in de keuken met een bak water waarin ik steeds een poppetje onder water duwde. “Papa is onderduiken,” zei ik dan. Ik dacht dat onderduiken iets met water te maken had. Ook herinner ik me dat er werd geschoten toen ik buitenspeelde aan de Valentijnkade in Oost, waar we tijdens de oorlog naartoe waren verhuisd. Snel werd ik bij de fietsenstalling naar binnengetrokken. Ik plaste in mijn broek van angst.’
Ton: ‘Zulke gaten leverde die schietpartij op. Een jongen uit de buurt is hierbij gewond geraakt en overleden, hoorde ik later. Zo gevaarlijk kon het dus zijn in de stad.’
Frederica: ‘Ook herinner ik me een veld vol Joodse mensen aan de Polderweg. Dat beeld, van al die mensen daar… Of van lege huizen waar Joodse mensen gewoond hadden.’
Ton: ‘En weet je nog oom Anton? Hij werd gearresteerd omdat ie verzetsdingen deed. Hij werd gemarteld, maar weigerde de anderen te verraden. Eens was het een sterke man, na kamp Vught was ie zo mager als een lat. Dat maakte wel indruk.’

Hebben jullie honger gehad en kou geleden?
Ton: ‘Sommige vrouwen konden in die Hongerwinter hun baby geen borstvoeding meer geven omdat ze ondervoed waren. Mijn moeder, die in die winter van mijn zusje bevallen was, had wel genoeg. Ik weet nog dat ik een keer een flesje van haar melk aan de buurvrouw moest brengen voor de baby. En dat ik dat kostbare flesje liet vallen. Dat was natuurlijk een ramp. We gingen vaak naar de gaarkeuken met een pannetje. Omdat ze me zo’n leuke blonde krullenbol vonden, mocht ik vaak vooraan in de rij van de andere mensen. Maar wat was het eten vies in die tijd. Soep was waterig, stamppot was waterig. Aardappels werden in heel vies vet gebakken. Ik heb na de oorlog jaren geen gebakken aardappeltjes gegeten.’
Frederica: ‘Wij hadden geluk. Mijn oma en enkele ooms van mijn moeders kant woonden op een boerderij bij Nes aan de Amstel. Als ze met de melkauto naar Amsterdam kwamen, namen ze eten voor ons mee. Bruine bonen, witte bonen en zakken vol aardappels, die bij ons in de gang werden leeggegooid. Toen mijn vader en ik een keer op de fiets naar oma gingen, moesten we onderweg onze fiets bij de Duitsers inleveren. Ik huilde heel hard en mijn vader sprak een woordje Duits. Toen mochten we door. Voor de zekerheid hebben we die fiets bij een oom verstopt. Terug moesten we toen twintig kilometer lopen. Soms bleef ik bij oma slapen. Op een keer hoorden we allemaal rumoer. We gingen buiten kijken. Ton op de arm bij oma.’
Ton: ‘Dat herinner ik me nog. Ik zag een aangeschoten Engels vliegtuig neerstorten. Daar zaten ook bommen in. Ik was zó bang.’
Frederica: ‘Oma was een hele gelovige vrouw met een huis vol kruisbeeldjes. Ik vond dat ik niet bang hoefde te zijn, omdat daar zoveel van die beeldjes stonden. Grappig, hè. En ja, de winter was koud. Er waren geen kolen meer om de school te verwarmen, dus bleef je thuis. En zeep was er ook niet. Mijn vader kon in ruil voor de boekhouding bij een drogist daar wel aan komen.’

Kenden jullie NSB’ers?
Frederica: ‘Bij ons op de hoek woonden NSB’ers. Die waren dus voor de Duitsers. Je had als kind door dat dat niet klopte. We wilden dan ook niet met hun dochter, die een NBS-uniform aanhad, spelen.’
Ton: ‘Een klant van onze vader zat bij de NSB. Maar dat was geen slechte man. Toen ie na de oorlog gevangen werd genomen, is mijn vader er naartoe gegaan om te zeggen dat hij geen kwaad had gedaan. Er waren er ook goede Duitsers. We speelden een keer op de dijk bij het treinspoor toen we weg moesten rennen omdat er gevaar dreigde. Ik bleef onderweg met mijn hand aan prikkeldraad hangen. M’n zus nam me mee naar een apotheek en daar was een Duitse dokter. Ik kreeg verband voor m’n hand en mocht een kistje met nog meer verband meenemen. Dat heeft nog jaren na de oorlog als poetsdoekenkistje dienst gedaan bij ons thuis. Wat goed en fout is, was in die tijd anders omdat het oorlog was. Zo ging onze oudste broer met een vriend eten stelen. Onder andere uit treinen, middenin de nacht. Toen hebben we dagenlang wafeltjes met jam gegeten.’
Frederica: ‘Een boer die geen eten wilde delen hebben ze een keer aan een boom vastgebonden en toen zijn eten gestolen. Dat doe je als je honger hebt.’

 

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892