Erfgoeddrager: Mandy

‘De buurman mocht je ook een pak slaag geven’

Ayam, Mandy, Mustafa en Sinem van het Mundus college in Amsterdam Nieuw-West interviewen meneer Sonny Caster. Meneer Caster kwam alleen met het vliegtuig van Aruba naar Nederland. De leerlingen vinden dat heel knap. Hij heeft veel foto’s bij zich en ook een stamboom van zijn familie.

Waar zijn uw ouders geboren?
Mijn ouders zijn in Suriname geboren, maar mijn vader is naar Aruba gegaan, omdat er in Suriname geen werk was. Toen hij een keer op vakantie ging naar Suriname heeft hij mijn moeder ontmoet. Later zijn ze samen op Aruba gaan wonen, getrouwd en hebben vijf kinderen gekregen. Een van die kinderen ben ik.’

Hoe was uw jeugd op Aruba?
‘Toen ik klein was op Aruba, spraken we heel vaak met onze ouders over Suriname. En we werden ook vaak naar een tante of een oom gestuurd, meestal om wat eten te brengen, en dan bleef je daar weer zitten en dan gingen ze met je praten. Ze namen altijd veel tijd om met kinderen te praten en hen uit te leggen hoe de familie in elkaar zit. Ik vond het altijd heel leuk om al die oude verhalen te horen van iedereen. En dan kreeg ik natuurlijk snoep mee als ik weer terug naar huis ging.’

Wat heeft u overgenomen van de Surinaamse cultuur?
‘Het eten en drinken vind ik lekker uit de Surinaamse cultuur, wij werken veel met kip en rijst. Je kunt het vergelijken met de Turkse en Marokkaanse cultuur.’
‘Toen ik naar Nederland kwam, kon ik kiezen: ik kon naar een internaat, een soort studentenhotel of ik kon naar een Nederlands gezin. Ik dacht: ‘Als ik in Nederlands gezin kom, dan leer ik de cultuur veel sneller en veel beter, omdat je gewoon het dagelijks leven van Nederlanders meemaakt.’ Dus ik koos voor een Nederlands gezin en zo ben ik ook in aanraking gekomen met de Nederlands keuken. Veel aardappelen en groenten en niet zoveel vlees in die tijd, maar het was goed. Ik vind het Nederlands eten best lekker.’

Wat zijn de verschillen tussen Surinaamse, de Arubaanse en de Nederlands cultuur?
‘Surinamers en ook Arubanen zijn enorm op familie gericht en Surinaamse kinderen worden zeer beleefd en respectvol opgevoed. In Nederland, toen ik hier kwam, vond ik dat het minder was. Wat me echt opviel was dat kinderen hier ‘jij’ zeggen tegen hun ouders, dat is bij ons absoluut niet. Bij ons zeg je ‘U’. Ook in Suriname, in de buurt waar je woont, noem je iedereen oom en tante. De hele buurt is familie. En toen ik klein was en ik iets verkeerd had gedaan, dan kreeg ik een pak slaag. Ik werd met de riem, hand of met een mattenklopper geslagen. Ook als de buurman zag dat je iets verkeerd had gedaan, dan mocht die je ook een pak slaag geven. Als je vader hoort dat dat is gebeurd, dan heb je de familie te schande gezet. Dus dan moest je je echt schamen. In Nederland is dat allemaal heel anders.’

Heeft uw familie een slavernij-verleden?
‘Ja, van mijn moeders kant heb ik een stamboom gemaakt. In Den Haag heb je een archief, waar je alles kunt opzoeken. Mijn zoektocht gaat terug naar 1803. Ik heb een voormoeder die uit Senegal komt en haar zus ook. Zij waren tot slaaf gemaakten en later hun kinderen waren ook.’

 

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Mandy

‘Twee of drie tulpenbollen en een glaasje water, daar moest je het mee doen’

Mandy, Emma en Sacha van de Van den Brinkschool in Wageningen spraken met meneer Jan Berkhout, die vijf was toen de oorlog begon. Hij woonde met elf mensen in huis in Voorschoten, waar zijn vader burgemeester was.

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Naast ons huis was er een groot gebouw. Op 5 of 6 mei 1940 trokken daar Nederlandse militairen in. Hun taak was ons te verdedigen, maar aangezien de Duitsers de macht grepen,  was dat een verloren zaak. Toen de Nederlandse militairen nog in dat gebouw zaten, kregen we ‘s ochtends een stuk koek met boter van ze. En weet je wat raar was: van de Duitsers kregen wij dat ook!
Mijn vader was burgemeester in die tijd en het was vervelend dat hij ook met de NSB’ers daar moest optrekken. Je kwam ze regelmatig op de straat tegen. Je herkende ze aan de rode band op hun rechterschouder. Je was jong, maar je wist dat je niks moest zeggen al wilde je dat wel.’

Ons kunt u het vertellen, wat vindt u van NSB’ers?
‘Simpel, gewoon landverraders.’

Heeft u iets gemist in de oorlog?
‘De meeste herinneringen heb ik aan de Hongerwinter. Dat was een periode van een maand of vijf waarin we weinig te eten hadden. In het begin konden mijn moeder en oudste zus bij de boeren nog wat kopen, maar die hadden op het einde ook niets meer. We hebben daadwerkelijk tulpenbollen moeten eten. Dan kregen we twee of drie bollen met een glaasje water en daar moest je het mee doen. Ik herinner me dat we op het veld van Valkenburg stonden en dat Amerikaanse vliegtuigen voedselpakketten dropten. Dat was heel fijn. Maar ja, dat was in de laatste week van de oorlog en we hadden al een maand of drie nauwelijks eten gehad. Als je me vraagt wat ik het meest heb gemist dan was dat mijn vader. In 1944 is hij samen met twee politieagenten omgekomen tijdens een treinongeluk.’

Heeft u toch ook nog goede herinneringen aan die tijd?
‘Ik kan zeker niet beweren dat dit een leuke tijd was, maar we hebben zeker ook gelachen, vooral op school. En thuis was het ook fijn. We woonden daar met zes kinderen, vader en moeder en drie onderduikers. Dus in totaal elf mensen. Dan was er dus bijna elke maand wel iemand jarig. En daar maakten we altijd een feestje van. Dat had een prettige effect op de mensen thuis. Je probeerde er gewoon het beste van te maken.’

             

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892