Erfgoeddrager: Malcolm

Ik dacht dat ik dood zou gaan, maar zelfs toen was ik niet bang

Wim Leeuwenburgh (1933) woont al zijn hele leven in hetzelfde huis aan de Albrecht Dürerstraat 15. Daar bracht hij dus ook de oorlogsjaren door en in zijn buurt is “best wel wat gebeurd”. Sofyan, Mercan en Malcolm van de Olympiaschool interviewden hem daarover.

Wat veranderde er aan het begin van de oorlog?
Ik zat op de Openluchtschool in de Cliostraat en eigenlijk veranderde er in het begin niet zoveel. De grote mensen maakten zich wel zorgen over het gevaar, zij lazen de kranten. Er waren ook veel geruchten, dus veel mensen dachten ook dat het met een paar maanden wel afgelopen zou zijn. De informatie was toen veel minder. Wij als kleine jongetjes vonden het eigenlijk wel spannend. We gingen kijken naar het wisselen van de wacht. En we merkten dat die soldaten soms ook gewoon mensen waren. Een soldaat vroeg eens in het Duits aan mij of ik sigaretten voor hem wilde kopen. Dat durfde ik niet, toen aaide hij over mijn hoofd en zei: “Ach, je verstaat mij niet”. Maar er werden ook mensen doodgeschoten. Zoals op de Apollolaan; die schoten heb ik gehoord. En hier op de hoek zijn mensen omgekomen bij een vuurgevecht. Daar is nog een gedenksteen aan de muur.

Was u wel eens bang tijdens de oorlog?
Nee eigenlijk niet. De Joodse mensen  waren wel bang, die wisten dat ze opgejaagd werden. Er werd natuurlijk niet tegen ze gezegd dat ze vermoord zouden worden, maar wel dat ze het land uit moesten. Hier om de hoek zat in de school aan de Euterpestraat (nu de Gerrit van der Veenstraat) het hoofdkantoor van de SD (Sicherheitsdienst). Daar werden opgepakte Joodse mensen naartoe gebracht. Omdat we zo dichtbij woonden, denk ik niet dat mijn ouders onderduikers durfden te nemen. Wel leverde mijn vader papier voor illegale kranten. In november 1944 werd dat gebouw van de SD gebombardeerd door de geallieerden. Dat deden ze speciaal op zondag, zodat de scholen in de buurt dicht waren. Ik was in de tuin en we hoorden hele harde knallen. Mijn vader riep dat we de kelder in moesten. We hoorden nog meer harde knallen en mensen gillen. Ik dacht dat ik dood zou gaan, maar zelfs toen was ik niet bang.  Toen het over was, gingen we buiten kijken. Overal lagen scherven. Ik dacht van bloempotten, maar het waren dakpannen. Veel huizen waren getroffen en er zijn meerdere slachtoffers gevallen. Het gebouw van de SD was onbeschadigd.

Hoe heeft u de Hongerwinter beleefd?
Hoe slechter de oorlog voor de Duitsers ging, hoe minder eten er was. Er kwam steeds meer op de bon. Op een dag ging het luchtalarm en moesten we op school blijven. De directeur heeft boterhammen gemaakt en iedereen een klein stukje gegeven. Later was er geen elektriciteit meer en ging de school helemaal dicht. De bakker kwam nog wel eens langs de deur. Hij had dan een politieagent mee, omdat hij misschien overvallen zou worden. Ik heb mensen gezien die heel erg verzwakt waren. Of dat een pot soep omviel en mensen het van de straat aten. Ze hadden altijd een lepel bij zich. Ik was zelf  heel mager geworden. Mensen dachten “die Wim gaat bijna dood”. Toen ben ik op een boerderij in Nieuw Vennep gaan wonen. Dat waren heel aardige en goede mensen. Zoals er eigenlijk overal goede en minder goede mensen zijn. Aan het eind van de oorlog werd er voedsel naar beneden gegooid. Ik heb heel laag die vliegtuigen zien overvliegen. Toen de bevrijding kwam, was iedereen aan het roepen op straat van blijdschap. Ik vierde het op de Apollolaan, schuin tegenover waar nu het monument staat. Soldaten gooiden sigaretten en mensen klommen op de auto’s. Ik snap niet hoe ze nog konden rijden. Dat was best een wilde boel met die Canadezen.
Het was voor ons wel een spannende tijd, maar toch is het verschrikkelijk. Zeker als je achteraf hoort dat die vreselijke verhalen die je hoorde allemaal waar blijken te zijn.

Erfgoeddrager: Malcolm

‘‘Gelukkig heeft één dochtertje kunnen weglopen’’

Els Burger komt basisschool Het Vogelnest binnen met een grote tas. Ze heeft allemaal oude spulletjes uit de oorlog meegenomen, die ze nog bewaard heeft. Zelfs een blikje smeerkaas dat met de voedseldroppingen net na de bevrijding uit de lucht kwam vallen. Ze had er 30 jaar later van geproefd maar het was erg vies! Het is een bijzonder interview, want Els heeft als kind zelf op Het Vogelnest, toen nog de Mussenstraatschool, gezeten. Ze geeft ons een rondleiding door de buurt en weet van alles over de oorlog te vertellen.

 

Wat kunt u zich nog herinneren van de oorlog?
“Ik heb het niet heel bewust meegemaakt. Ik kan mij wel herinneren dat toen het bombardement hier was, onze deur niet meer open kon. De deur is uiteindelijk opengestoten en ik zag allemaal militairen en werknemers die kwamen helpen met opbouwen. De helft van de straat was weg. Toen ons huis weer gefatsoeneerd moest worden, zijn we tijdelijk aan de andere kant van de Spechtstraat gaan wonen. Ik kan mij ook nog herinneren dat ik met mijn opa en oma soms stiekem ‘s nachts in de volkstuin zat. Dat mocht niet, want er was spertijd waarbij niemand na acht uur de straat op mocht. Ook luisterde ik stiekem samen met mijn opa naar Radio Oranje. Mijn vader moest verplicht in Duitsland werken. Hij had daar een granaat gevonden, die hij gebruikte als werkkruik. Hij had hem vanuit Duitsland mee naar Nederland genomen. Mijn oma heeft nog voor de granaat een kous gebreid die eromheen kon. Zo hadden ze warme voeten in bed.”


Wat was er te eten in de oorlog?

“Als je honger had, ging je voedsel halen in Waterland bij de boeren. Daar ruilde je bijvoorbeeld een stuk zeep voor een kilo aardappelen. Wij hadden in de keuken een heel klein kacheltje en daar kookte mijn moeder de suikerbieten. Op een gegeven moment was ze in een andere kamer en toen hebben mijn zusje en ik het pannetje stiekem uitgelikt. Na de bevrijding waren er voedseldroppingen. Mijn vader wist snel een ton met voedsel te bemachtigen. In deze ton zat bijvoorbeeld krentenbrood en smeerkaas. Dit blikje smeerkaas kwam ik tegen in de koelkast van mijn tante, die het zonde vindt om iets weg te gooien… Ik proefde de smeerkaas van vijftig jaar oud en het was zo vies. Afschuwelijk!”


Kende u Joodse mensen in de buurt?

“Om de hoek van de school zit een winkeltje. Daar had de Joodse Japie Cohen met zijn familie een sigarenboertje. In het begin van de oorlog heeft de politie de familie aangehouden, maar iedereen in de buurt kende Japie. De politie heeft toen eerst nog een oogje dichtgeknepen, maar uiteindelijk zijn ze alsnog opgepakt en naar het politiebureau gebracht. Gelukkig heeft één dochtertje kunnen weglopen. Maar de vader en de moeder en het zusje zijn naar een concentratiekamp gestuurd en nooit meer teruggekomen. Ik wil heel graag dat er een struikelsteentje wordt gelegd voor de familie Cohen.  Ik had ook een Joods vriendinnetje, Marleen. Zij woonde met haar familie in de Pelikaanstraat. Als ik na de oorlog bij haar ging spelen en we naar binnen gingen, riep ze altijd heel hard: ‘Mama, ik ben het, Marleen!’ Haar moeder was er niet, maar er stond wel een grote kast in de kamer. Haar moeder zat vaak verstopt in de kast, zo bang was ze. Haar vader en broers werkte bij Hollandia Kattenburg. Zij zijn opgepakt en naar een concentratiekamp gebracht. Haar moeder was teruggekomen uit het kamp, maar nog steeds doodsbang na alles wat ze daar had meegemaakt. Heel zielig was dat.”

Erfgoeddrager: Malcolm

‘Het was wel spannend, maar ook verschrikkelijk’

Wim Leeuwenburgh (1933) woont al zijn hele leven in hetzelfde huis aan de Albrecht Dürerstraat 15. Daar bracht hij dus ook de oorlogsjaren door en in zijn buurt is “best wel wat gebeurd”. Sofyan, Mercan en Malcolm van de Olympiaschool interviewden hem daarover.

Wat veranderde er aan het begin van de oorlog?
Ik zat op de Openluchtschool in de Cliostraat en eigenlijk veranderde er in het begin niet zoveel. De grote mensen maakten zich wel zorgen over het gevaar, zij lazen de kranten. Er waren ook veel geruchten, dus veel mensen dachten ook dat het met een paar maanden wel afgelopen zou zijn. De informatie was toen veel minder. Wij als kleine jongetjes vonden het eigenlijk wel spannend. We gingen kijken naar het wisselen van de wacht. En we merkten dat die soldaten soms ook gewoon mensen waren. Een soldaat vroeg eens in het Duits aan mij of ik sigaretten voor hem wilde kopen. Dat durfde ik niet, toen aaide hij over mijn hoofd en zei: “Ach, je verstaat mij niet”. Maar er werden ook mensen doodgeschoten. Zoals op de Apollolaan; die schoten heb ik gehoord. En hier op de hoek zijn mensen omgekomen bij een vuurgevecht. Daar is nog een gedenksteen aan de muur.

Was u wel eens bang tijdens de oorlog?
Nee eigenlijk niet. De Joodse mensen  waren wel bang, die wisten dat ze opgejaagd werden. Ik heb mijn eigen vriendje Jaapje Forstenzer, waarmee ik veel op straat speelde, met zijn vader, moeder en broer Johan – met hun rugzakken op – tussen gewapende soldaten zien weggaan. Er werd tegen de Joodse mensen natuurlijk niet tegen ze gezegd dat ze vermoord zouden worden, maar wel dat ze het land uit moesten. Hier om de hoek zat in de school aan de Euterpestraat (nu de Gerrit van der Veenstraat) het hoofdkantoor van de SD (Sicherheitsdienst). Daar werden opgepakte Joodse mensen naartoe gebracht. Omdat we zo dichtbij woonden, denk ik niet dat mijn ouders onderduikers durfden te nemen. Wel leverde mijn vader papier voor illegale kranten. In november 1944 werd dat gebouw van de SD gebombardeerd door de geallieerden. Dat deden ze speciaal op zondag, zodat de scholen in de buurt dicht waren. Ik was in de tuin en we hoorden hele harde knallen. Mijn vader riep dat we de kelder in moesten. We hoorden nog meer harde knallen en mensen gillen. Ik dacht dat ik dood zou gaan, maar zelfs toen was ik niet bang.  Toen het over was, gingen we buiten kijken. Overal lagen scherven. Ik dacht van bloempotten, maar het waren dakpannen. Veel huizen waren getroffen en er zijn meerdere slachtoffers gevallen. Het gebouw van de SD was onbeschadigd.

Hoe heeft u de Hongerwinter beleefd?
Hoe slechter de oorlog voor de Duitsers ging, hoe minder eten er was. Er kwam steeds meer op de bon. Op een dag ging het luchtalarm en moesten we op school blijven. De directeur heeft boterhammen gemaakt en iedereen een klein stukje gegeven. Later was er geen elektriciteit meer en ging de school helemaal dicht. De bakker kwam nog wel eens langs de deur. Hij had dan een politieagent mee, omdat hij misschien overvallen zou worden. Ik heb mensen gezien die heel erg verzwakt waren. Of dat een pot soep omviel en mensen het van de straat aten. Ze hadden altijd een lepel bij zich. Ik was zelf  heel mager geworden. Mensen dachten “die Wim gaat bijna dood”. Toen ben ik op een boerderij in Nieuw Vennep gaan wonen. Dat waren heel aardige en goede mensen. Zoals er eigenlijk overal goede en minder goede mensen zijn. Aan het eind van de oorlog werd er voedsel naar beneden gegooid. Ik heb heel laag die vliegtuigen zien overvliegen. Toen de bevrijding kwam, was iedereen aan het roepen op straat van blijdschap. Ik vierde het op de Apollolaan, schuin tegenover waar nu het monument staat. Soldaten gooiden sigaretten en mensen klommen op de auto’s. Ik snap niet hoe ze nog konden rijden. Dat was best een wilde boel met die Canadezen.

Het was voor ons wel een spannende tijd, maar toch is het verschrikkelijk. Zeker als je achteraf hoort dat die vreselijke verhalen die je hoorde allemaal waar blijken te zijn. 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892