Erfgoeddrager: Maia

‘Dat was zijn eerste verzetsdaad, blaadjes rondbrengen’

Kijn, Xinyi, Rana en Maia interviewen Marjo Wijnbergen in de tuin van zorgcentrum de Flesseman, vlakbij hun school: de Sint Antoniusschool in Amsterdam. Mevrouw Wijnbergen vertelt het verhaal van haar vader Jan. Hij was 14 toen de oorlog begon en kwam al spelenderwijs in het verzet terecht. Buiten op de gevel is een plaquette ter nagedachtenis aan de vier kinderen die tijdens de oorlog zijn doodgeschoten in de omgeving van de Nieuwmarkt. Het initiatief hiervoor kwam van haar vader, die destijds zag hoe zijn Joodse vrienden Israel Deegen en Barrie Baars tijdens een razzia wegrenden en werden doodgeschoten.

Waar woonde uw vader?
‘Mijn vader heette Jan en was de jongste van negen kinderen, zes jongens en drie meisjes. Hij is opgegroeid in de Nieuwmarktbuurt, op de Ridderweg 15. Het was echt een Jodenbuurt. Een hele arme buurt. Het was ook een solidaire buurt, iedereen hielp elkaar een beetje, niemand had het breed. De familie had een glazenwassersbedrijf en toen Jan 11 jaar was moest hij ook gaan werken. Hij had graag verder willen leren maar dat kon niet, er moest eten op de plank komen.’

Ging uw vader ook naar school?
‘Ja hij ging naar school, maar hij was wel erg ondeugend. Hij kreeg vaak straf en spijbelde ook veel. Toen de oorlog begon lukte het niet meer om naar school te gaan. Dat kwam ook door het vele verzetswerk dat hij deed. Hij heeft dat altijd wel jammer gevonden, hij kon wel goed leren namelijk. Mijn vader had graag arts willen worden, maar dat ging na de oorlog niet meer. Hij was te getraumatiseerd.’

Hoe is hij in het verzet terechtgekomen?
‘Rond 25 februari 1941 vroeg zijn vader hem pakketjes rond te brengen, naar bedrijven en fabrieken, vooral in Noord want daar stonden veel grote fabrieken. In die pakketjes zaten brieven waarin opgeroepen werd om te gaan staken. Jan viel niet op omdat hij nog jong was, hij had vaak een korte broek aan. Dat was eigenlijk zijn eerste verzetsdaad, blaadjes rondbrengen om op te roepen tot de Februaristaking. Alleen toen wist Jan nog niet dat dat verzet was. Zijn vader had hem dit gewoon gevraagd.’

Wat deed hij dan allemaal nog meer in het verzet?
‘Nou, omdat Jan glazenwasser was, waste hij ook de ramen op plekken waar de Duitsers een kantoor hadden. Hij lapte dan overdag de ramen en wrikte na sluitingstijd één van die ramen open en klom naar binnen. Dan haalde hij allemaal belangrijke papieren uit de kasten en maakte van elke Duitse stempel een afdruk. Hij pikte ook briefpapier en dat bracht hij dan naar Posthumus, dat was een drukkerij in de Sint Luciënsteeg in de stad, en die gingen dan alles namaken. Later werd hij gevraagd om in de verzetsgroep van Piet Bosboom te komen helpen. Toen heeft hij een andere naam gekregen. Hij heette niet meer Jan Wijnbergen maar Gerard Maas. Mijn vader bracht Joodse kindjes naar veilige adressen, voornamelijk naar Nijmegen. Omdat hij er nog zo jong uitzag, viel het niet zo op en leek het alsof hij met zijn broertje of zusje op stap was. Dit heeft hij best wel lang gedaan, soms wel twee keer in de week. De rest van de familie heeft nooit geweten wat hij allemaal deed.

Tegen het eind van 1944 bracht Jan ook de illegale krant De Waarheid rond. Daarbij is hij op een gegeven moment opgepakt en in de gevangenis in de Euterpestraat terechtgekomen, in Amsterdam-Zuid. Die straat heet nu de Gerrit van de Veenstraat. Hij is daar erg mishandeld. Met een geweer sloegen ze op zijn achterhoofd. Uiteindelijk is hij veroordeeld en naar Kamp Amersfoort gebracht. Daar werd hij te werk gesteld. Omdat het al tegen het einde van de oorlog liep, was het er vrij onrustig en hoefde hij geen gevangeniskleding aan maar mocht zijn eigen kleren aanhouden. Dat heeft hem uiteindelijk gered. Ze moesten werken op de vliegbasis Soesterberg. Die basis werd voortdurend door de Engelsen gebombardeerd. Ze moesten de landingsbaan glad maken en de gaten vullen zodat de Duitse vliegtuigen daar weer konden opstijgen. Op een dag toen ze daar aan het werk waren, vlogen er weer Engelse bommenwerpers over. Iedereen raakte in paniek en rende weg, maar Jan rende juist de andere kant op, naar de vliegtuigen toe. Dat was zijn redding. Hij is ontsnapt via het bos. Daar heeft ie gewacht tot het avond was en toen hoorde hij opeens een auto stoppen. Heel toevallig was het een kennis van Jan uit de Nieuwmarktbuurt! Dus hij is onder het zeil van de auto gekropen en weer terug naar Amsterdam gegaan. Daar moest hij wel direct onderduiken, want er hingen aanplakbiljetten met zijn naam in de stad. Er stond een geldbedrag van 5000 gulden op zijn hoofd. Zo heeft hij de oorlog overleefd. Zijn familie heeft pas na de oorlog gehoord dat hij nog leefde.’

Wanneer hoorde u wat uw vader allemaal heeft meegemaakt?
‘Mijn vader was erg getraumatiseerd door alles wat hij heeft meegemaakt. Hij wilde er eigenlijk nooit over vertellen. Ik voelde altijd wel dat hij anders was dan andere vaders. Op een gegeven moment heeft hij een zenuwinstorting gekregen, alle herinneringen van de oorlog die hij had weggestopt kwamen in een keer terug. De dokter zei dat hij erover moest gaan praten en dingen moest opschrijven. Ik was 17 jaar toen ik voor het eerst hoorde wat hij in de oorlog gedaan had.’

Erfgoeddrager: Maia

‘Die Duitse soldaat vond ook niet fijn wat er allemaal gebeurde’

Lenie Ekelschot (1935) woonde met zes broertjes en zusjes in een huis met twee slaapkamers. Heel normaal in die tijd. Niet normaal was dat het oorlog was. Aan Maia, Britany en Lila van de Rosa Boekdrukkerschool vertelt ze bij haar ouderlijk huis aan de Admiralengracht over het normale leven tijdens de oorlog, over wat er gebeurde op die avond dat ze zuurkool aten en heftige momenten in Drenthe.

Kon je buiten spelen in de oorlog?
Ja hoor. En weet je, er waren helemaal geen auto’s, dus we hadden alle ruimte. En weet je wat we onder andere speelden: oorlogie! Dan had je een houten pinkje, dat is een blokje, door onze vaders gemaakt. Daar moest je tegenaan slaan richting een put en elke put stond voor een ander land. Zo ging je dan landje veroveren. Op de Witte de Withstraat kon je lekker rolschaatsen op het asfalt. Ook daar waren geen auto’s. En je kon naar het Jan van Galenbad, dat bestaat nu nog. Hoe heet het nu? Oh, Sportplaza Mercator. Nou, vroeger kon je voor een dubbeltje naar binnen. Dat is zo’n 4 eurocent. Na de oorlog was het opeens 15 cent. Moesten we mensen vragen om een stuiver. Dat klinkt niet als veel geld, maar vroeger verdienden mensen zo’n 9 gulden per week. Da’s 4 euro.

Kende u mensen in het verzet of bij de NSB?
Schuin boven ons woonden NSB’ers. Dat was raar, ja. Als mijn vader, die anderhalf jaar ondergedoken zat in Zuid (omdat hij had gestaakt bij de Spoorwegen) ’s avonds op bezoek kwam, moest ie heel stil doen. Mijn man, die ik toen nog niet kende, had een neef die in het verzet zat en is gefusilleerd. Hij kreeg later een straat hier naar zich vernoemd: de Verleunstraat. Hij heeft er nog voor gezorgd dat het bevolkingsregister, het gebouw waar alle mensen geregistreerd waren, in de brand ging. Hierdoor konden de Duitsers niet nagaan wie er Joods was.  Als kind hield je je met andere dingen bezig. Zo hebben we bij de groenteboer in de Van Kinsbergenstraat wel eens grote wortels gestolen. Je had honger en ze lagen buiten. De mensen kapten ook de bomen om voor het hout, om te verbranden in  de kachel. Dat deden ze ’s  nachts of als er mist was. De Duitsers mochten dat niet zien. Die waren trouwens niet allemaal slecht. Een keer zagen we hier voor de deur hoe een Engels vliegtuig werd beschoten. De piloot sprong er met een parachute uit. Naast ons keek een Duitse soldaat mee. Hij zei: Nein, das ist nicht gut. Hij vond het ook niet fijn wat er gebeurde. We aten die avond zuurkool. Grappig dat ik dat nog weet; ik hou niet van zuurkool.

Fotografie: Shirley Brandeis

Wat was het moeilijkste voor u in de oorlog?
Toen ik naar Drenthe ging, omdat er geen eten meer was voor alle kinderen. M’n moeder en zus zwaaiden me uit op het Centraal Station. Ik ging op een schuit, een boot met stro erop en met een emmer als wc. De reis duurde een week. Onderweg maakten we nog een bombardement mee. Ik moest van huis, omdat mijn moeder niet meer zeven kinderen kon voeden en mijn vader ondergedoken zat en er dus geen inkomsten waren. In Drenthe woonde ik bij een familie in Coevorden, daar heb ik echt de oorlog nog meegemaakt. We woonden tegenover het station. Er was een begrafenis van een Amsterdams jongetje – hij was doodgeschoten vanuit de lucht – en toen werd er weer gebombardeerd. We moesten schuilen in de goot langs het kerkhof. Het huis waar we woonden was kapot. Uiteindelijk waren we in Drenthe eerder bevrijd dan in Amsterdam, op 14 april 1945. Een tijdje terug hoorde ik toevallig op de radio een oproep van de broer van het jongetje dat was omgekomen. Er kwam een reünie. Daar zag ik de baby die ik tijdens het bombardement op de begraafplaats in de kinderwagen snel had meegenomen. Het was nu natuurlijk een grote meneer. Daarna kon ik het afsluiten.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892